ECLI:NL:RVS:2016:1287

Raad van State

Datum uitspraak
3 mei 2016
Publicatiedatum
11 mei 2016
Zaaknummer
201602160/2/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake bouwvergunning en projectbesluit gemeente Zandvoort

Op 3 mei 2016 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een voorlopige voorziening. De zaak betreft een geschil tussen de raad van de gemeente Zandvoort en het college van burgemeester en wethouders van Zandvoort aan de ene kant, en [wederpartij A], [wederpartij B], [wederpartij C], [wederpartij D] en [wederpartij E] aan de andere kant. Het geschil ontstond na een besluit van 5 januari 2010, waarbij het college weigerde een projectbesluit te nemen voor de bouw van een woning aan een specifieke locatie in Zandvoort en geen bouwvergunning verleende aan [wederpartij A] en anderen.

Na een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland op 17 februari 2016, waarin het beroep van [wederpartij A] en anderen gegrond werd verklaard, hebben de gemeenteraad en het college hoger beroep ingesteld. In dit hoger beroep vroegen zij de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, zodat zij niet hoeven te voldoen aan de uitspraak van de rechtbank totdat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist. De voorzieningenrechter heeft de verzoeken op 21 april 2016 behandeld en geconcludeerd dat er voldoende redenen zijn om de voorlopige voorziening toe te wijzen. Dit betekent dat de gemeenteraad en het college geen uitvoering hoeven te geven aan de uitspraak van de rechtbank totdat er een beslissing is genomen in het hoger beroep.

De voorzieningenrechter heeft daarbij overwogen dat de belangen van de betrokken partijen in overweging zijn genomen en dat er geen proceskostenveroordeling nodig was. De uitspraak is openbaar gemaakt op 3 mei 2016.

Uitspraak

201602160/2/A1.
Datum uitspraak: 3 mei 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende de hoger beroepen van onder meer:
1. de raad van de gemeente Zandvoort (hierna: de gemeenteraad),
2. het college van burgemeester en wethouders van Zandvoort,
verzoekers,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 17 februari 2016 in zaak nr. 14/3649 in het geding tussen:
[wederpartij A], [wederpartij B], [wederpartij C], [wederpartij D] en [wederpartij E]
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 5 januari 2010 heeft het college geweigerd een projectbesluit te nemen ten behoeve van de bouw van een woning aan de [locatie] te Zandvoort (hierna: het perceel) en daarvoor aan [wederpartij A] en anderen bouwvergunning te verlenen.
Bij besluit van 28 augustus 2014 heeft het college het door [wederpartij A] en anderen daartegen gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 februari 2016 heeft de rechtbank het door [wederpartij A] en anderen daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 28 augustus 2014 vernietigd, het college opgedragen om het daartoe te leiden dat aan [wederpartij A] en anderen een bouwvergunning wordt verleend onder de gebruikelijke voorwaarden, de gemeenteraad opgedragen om een projectbesluit te verlenen onder de gebruikelijke voorwaarden en het college veroordeeld tot het vergoeden van de door [wederpartij A] en anderen geleden schade in verband met overschrijding van de redelijke termijn tot een bedrag van € 3000,00.
Tegen deze uitspraak hebben onder meer de gemeenteraad en het college hoger beroep ingesteld. Het college en de gemeenteraad hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De gemeenteraad en het college hebben nadere stukken ingediend.
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 21 april 2016, waar het college, vertegenwoordigt door T.F.M. van der Kleij, de gemeenteraad, vertegenwoordigt door mr. J.C. Binnerts, advocaat te Haarlem, [wederpartij A] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. C.H. Norde, advocaat te Leiden en [belanghebbende], bijgestaan door F.E. van Caspel.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het college en de gemeenteraad vragen om bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat zij, zolang de Afdeling niet op het ingestelde hoger beroep heeft beslist, geen uitvoering aan de uitspraak van de rechtbank van 17 februari 2016 hoeven te geven. Volgens de gemeenteraad en het college moeten zij, indien zij gevolg moeten geven aan deze uitspraak, een projectbesluit en een bouwvergunning verlenen, hetgeen tot onomkeerbare gevolgen leidt.
3. Het college betoogt onder meer dat de rechtbank hem ten onrechte met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) opdracht heeft gegeven om aan [wederpartij A] en anderen een bouwvergunning te verlenen, nu de rechtbank daarbij voorbij is gegaan aan de beleidsvrijheid die het college toekomt bij het nemen van een dergelijk besluit.
4. De gemeenteraad betoogt onder meer dat de rechtbank hem ten onrechte met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb opdracht heeft gegeven om een projectbesluit te nemen.
Volgens de gemeenteraad vergt die opdracht dat toepassing wordt gegeven aan artikel 3:11 van de Wet ruimtelijke ordening, zoals dat artikel luidde ten tijde van belang, gelezen in samenhang met afdeling 3.4 van de Awb. Toepassing van deze procedure kan volgens de gemeenteraad leiden tot zienswijzen, bijvoorbeeld van tot nu toe buiten beeld gebleven derden, waarmee de gemeenteraad rekening heeft te houden, hetgeen zich niet verdraagt met het oordeel van de rechtbank dat die procedure maar één juiste uitkomst zou kunnen hebben, te weten dat op het verzoek om een projectbesluit positief wordt beslist.
Voorts betoogt de gemeenteraad dat hij in een bij de Afdeling in beroep aanhangige procedure met zaak nr. 201508989/1/R1 het standpunt heeft ingenomen dat het verzoek van [wederpartij A] en anderen aan de gemeenteraad om het ter plaatse geldende bestemmingsplan te herzien ten behoeve van het door hen nagestreefde bouwplan, moet worden afgewezen. Volgens de gemeenteraad kan niet van hem worden gevergd enerzijds die afwijzing in beroep bij de Afdeling te verdedigen en tegelijkertijd een daaraan tegengesteld projectbesluit te nemen. Dit leidt er volgens de gemeenteraad toe dat zijn procespositie in de lopende procedure bij de Afdeling ter zake van het weigeringsbesluit onherstelbaar wordt ondergraven.
5. De voorzieningenrechter stelt voorop dat in de bodemprocedure rechtsvragen aan de orde zijn die zich minder goed lenen voor beantwoording in de onderhavige procedure. Indien met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank opnieuw op het bezwaar moet worden beslist, bestaat er geen ruimte voor de gemeenteraad en het college om geen projectbesluit en bouwvergunning te verlenen. In hetgeen van de zijde van de gemeenteraad en het college is aangevoerd ziet de voorzieningenrechter bij afweging van de betrokken belangen voldoende aanknopingspunten om het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter dat [wederpartij A] en anderen te kennen hebben gegeven dat zij van het projectbesluit en de bouwvergunning die door de gemeenteraad respectievelijk het college worden verleend, geen gebruik zullen maken totdat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter tevens dat de hoofdzaak met toepassing van artikel 8:52 van de Awb versneld tezamen met de hiervoor vermelde zaak met het nr. 201508989/1/R1 zal worden behandeld.
6. Gelet op al het voorgaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de raad van de gemeente Zandvoort en het college van burgemeester en wethouders van Zandvoort geen uitvoering hoeven te geven aan de uitspraak van de rechtbank van 17 februari 2016 totdat door de Afdeling op de hoger beroepen is beslist;
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. van Leeuwen, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Van Leeuwen
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2016
543.