ECLI:NL:RVS:2016:1284

Raad van State

Datum uitspraak
2 mei 2016
Publicatiedatum
11 mei 2016
Zaaknummer
201601771/2/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • N.S.J. Koeman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake wijzigingsplan 'De Garve Lochem'

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 2 mei 2016 uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in het geding tussen verzoekster en anderen, wonend te Lochem, en het college van burgemeester en wethouders van Lochem. Het college had op 26 januari 2016 het wijzigingsplan 'De Garve Lochem' vastgesteld, waartegen verzoekster en anderen beroep hadden ingesteld. Zij vroegen de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, omdat zij vreesden dat het wijzigingsplan zou leiden tot onveilige verkeerssituaties voor hun kinderen die naar de nieuwe school zouden gaan.

De voorzieningenrechter heeft de zaak op 25 april 2016 ter zitting behandeld. Verzoekster en anderen stelden dat het college onvoldoende rekening had gehouden met de verkeersveiligheid en dat er geen onafhankelijk advies was ingewonnen. Het college verdedigde zich door te stellen dat er verkeersmaatregelen waren getroffen en dat er onderzoek was gedaan naar de verkeerssituatie. De voorzieningenrechter oordeelde dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet kon worden toegewezen, omdat verzoekster en anderen niet aannemelijk hadden gemaakt dat de verkeersmaatregelen onvoldoende waren en dat de leerlingenprognose niet gebrekkig was. De voorzieningenrechter wees het verzoek af en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak benadrukt het voorlopig karakter van de beslissing en dat de vraag of verzoekster en anderen als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt, in de bodemprocedure verder onderzocht moet worden. De voorzieningenrechter concludeerde dat de belangen van de betrokken partijen in de besluitvorming voldoende waren meegewogen en dat er geen reden was om het wijzigingsplan te schorsen.

Uitspraak

201601771/2/R1.
Datum uitspraak: 2 mei 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, hierna: de Awb) in het geding tussen onder meer:
[verzoekster] en anderen, wonend te Lochem,
verzoekers,
en
het college van burgemeester en wethouders van Lochem,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 26 januari 2016, nr. 201601003921, heeft het college het wijzigingsplan "De Garve Lochem" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoekster] en anderen beroep ingesteld.
[verzoekster] en anderen hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 25 april 2016, waar [verzoekster] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigden], en de raad, vertegenwoordigd door drs. S.P.A. van Gageldonk en A.W. Baas, beiden werkzaam bij de gemeente, bijgestaan door mr. C. van Deutekom, advocaat te Arnhem, zijn verschenen. Voorts zijn de stichting Stichting Poolsterscholen en de vereniging Vereniging VCBO Laren-Lochem, vertegenwoordigd door [gemachtigden], als partijen gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het wijzigingsplan voorziet in de samenvoeging van de bestaande basisscholen de Meester G. Propschool en de CBS Prins Hendrikschool in een nieuw schoolgebouw op de locatie De Garve te Lochem. Daartoe worden de situering van het bestaande bouwvlak in het bestemmingsplan "Binnenstad Lochem" en de bouwregels gedeeltelijk aangepast.
3. Aangezien een omgevingsvergunning is aangevraagd voor de bouw van het schoolgebouw acht de voorzieningenrechter spoedeisend belang bij het verzoek om een voorlopige voorziening aanwezig.
4. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
4.1. De wetgever heeft de eis van belanghebbendheid gesteld om te voorkomen dat een ieder, in welke hoedanigheid ook, of een persoon met slechts een verwijderd of indirect belang als belanghebbende zou moeten worden beschouwd en beroep zou kunnen instellen. Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient een natuurlijk persoon een voldoende objectief en actueel, eigen, persoonlijk belang te hebben dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.
4.2. [verzoekster] en anderen wonen op afstanden variërend van ongeveer 300 meter tot ruim 900 meter van het plangebied. Gelet op deze afstanden acht de voorzieningenrechter het niet uitgesloten dat de Afdeling het beroep in de bodemprocedure niet-ontvankelijk zal achten. De voorzieningenrechter betwijfelt of [verzoekster] en anderen als ouders van kinderen die naar de toekomstige school zullen gaan een persoonlijk belang hebben als hiervoor bedoeld onder 4.1. Deze procedure leent zich evenwel niet voor beantwoording van de vraag of [verzoekster] en anderen belanghebbende zijn. Dit dient in de bodemprocedure nader te worden onderzocht. De voorzieningenrechter gaat er voor de behandeling van dit verzoek vanuit dat [verzoekster] en anderen belanghebbenden zijn als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
5. [verzoekster] en anderen hebben ter zitting hun betoog dat het besluit onbevoegd is genomen, ingetrokken, zodat dit betoog geen bespreking meer behoeft.
6. [verzoekster] en anderen voeren aan dat het wijzigingsplan ertoe leidt dat hun kinderen niet op een verkeersveilige manier op school kunnen komen. Zij stellen dat het standpunt van het college dienaangaande onvoldoende is onderbouwd, aangezien er geen rapporten zijn opgesteld dan wel onafhankelijk advies is ingewonnen bij bijvoorbeeld Veilig Verkeer Nederland, de Fietsersbond en/of de ANWB. Daarnaast stellen zij dat het college er onvoldoende rekening mee heeft gehouden dat hulpdiensten in geval van calamiteiten onmiddellijk langs het schoolgebouw en -terrein moeten rijden. Ook ontbreken volgens hen de noodzakelijke verkeersmaatregelen teneinde de verkeersveiligheid te verzekeren. Ten einde onomkeerbare gevolgen te voorkomen verzoeken [verzoekster] en anderen de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen.
6.1. Het college stelt dat bij de vaststelling van het bestemmingsplan "Binnenstad Lochem" 10 alternatieven zijn onderzocht voor de realisering van de nieuwe school, waarvan 4 alternatieven afkomstig zijn van betrokkenen waaronder de schoolbesturen en ouders. In de afweging heeft de raad onder meer gekeken naar de spreiding van onderwijsvoorzieningen, aansluiting met het voedingsgebied, de verkeersveiligheid, parkeren, financiën en de ruimte voor de school. Het college licht toe dat verkeerskundig adviesbureau BonoTraffics BV in opdracht van de raad onderzoek heeft gedaan naar de huidige en toekomstige verkeerssituatie in de directe omgeving van het plangebied. De resultaten hiervan zijn neergelegd in de presentatie "MFA de Garve, Verkeersadvies" van 17 september 2013. Daarbij stelt het college dat aan de in deze presentatie gesignaleerde knelpunten tegemoet is gekomen doordat verschillende verkeersmaatregelen zijn en worden getroffen. Het college noemt in dit verband twee verkeersmaatregelen ter hoogte van de Nieuwstad, alwaar zich volgens [verzoekster] en anderen een verkeersonveilige situatie zal voordoen, namelijk het anders instellen van de verkeersregelinstallatie en een verandering van de voorrangssituatie. Volgens het college is met deze maatregelen de verkeersveiligheid ter plaatse voldoende gewaarborgd. Het college stelt zich bovendien op het standpunt dat de toekomstige locatie van de school uit oogpunt van verkeersveiligheid de voorkeur verdient boven de bestaande locaties. Het college licht toe dat de huidige scholen aan een doorgaande weg liggen waar een maximumsnelheid geldt van 50 kilometer per uur, terwijl de nieuwe school aan een weg is gesitueerd in een 30 kilometer per uur-zone die wordt ingericht volgens de principes van ‘Duurzaam veilig’, door het realiseren van een zogenoemde schoolzone.
6.2. De voorzieningenrechter begrijpt het betoog van [verzoekster] en anderen aldus dat zij zich niet kunnen verenigen met de locatie van de toekomstige school. Hierover wordt als volgt overwogen. Met het bestaan van de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan mag de aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming binnen het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft in beginsel als een gegeven worden beschouwd, indien is voldaan aan de bij het bestemmingsplan gestelde wijzigingsvoorwaarden. Dit neemt echter niet weg dat het bij het vaststellen van een wijzigingsplan gaat om een bevoegdheid en niet om een plicht. Het feit dat aan de in een bestemmingsplan opgenomen wijzigingsvoorwaarden is voldaan, laat de plicht van het college onverlet om in de besluitvorming omtrent de vaststelling van een wijzigingsplan na te gaan of uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de betrokken belangen, wijziging van de oorspronkelijke bestemming is gerechtvaardigd. In dit geval heeft het college het alternatievenonderzoek van de raad in de besluitvorming betrokken. De voor- en nadelen van de alternatieven zijn in dit onderzoek bezien. Voorshands valt niet in te zien dat het college niet bij dit onderzoek van de raad heeft kunnen aansluiten. Daartoe acht de voorzieningenrechter van belang dat aan de hand van verkeersonderzoek van BonoTraffics verschillende verkeersmaatregelen zullen worden getroffen met het oog op de verkeersveiligheid ter plaatse en teneinde te waarborgen dat de schoolgaande kinderen op een verkeersveilige manier naar school kunnen. [verzoekster] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat deze verkeersmaatregelen onvoldoende zijn. De enkele stelling dat advies bij andere deskundigen had moeten worden ingewonnen is hiertoe onvoldoende. De voorzieningenrechter ziet voorshands ook geen aanleiding voor het oordeel dat er een tekort zal ontstaan aan parkeerplaatsen waardoor een verkeersonveilige situatie ontstaat. Het college heeft hieromtrent ter zitting toegelicht dat een zogenoemde kiss&ride-zone met 17 parkeerplaatsen wordt ingericht en dat een openbaar parkeerterrein nabij het schoolgebouw beschikbaar is voor lang parkeren. Volgens het college is er in de bestaande situatie een overcapaciteit aan parkeerplaatsen. [verzoekster] en anderen hebben dit niet weersproken. Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat de voor- en nadelen van alternatieve locaties bij de vaststelling van het wijzigingsplan onvoldoende zijn meegewogen. In zoverre bestaat geen aanleiding voor schorsing van het plan.
7. [verzoekster] en anderen stellen voorts dat de aan het wijzigingsplan ten grondslag gelegde leerlingenprognose gebrekkig is, nu deze er ten onrechte vanuit gaat dat het leerlingenaantal daalt. Volgens [verzoekster] en anderen zal een tekort ontstaan aan klaslokalen.
7.1. Het college stelt dat de leerlingenprognose is opgesteld conform de Verordening Voorzieningen Huisvesting Onderwijs Lochem, welke verordening een prognose van het leerlingenaantal vereist over 10 jaar. Hoewel er fluctuaties zijn in het leerlingenaantal, is volgens het college de langjarige tendens dat het aantal leerlingen daalt.
7.2. De voorzieningenrechter ziet voorshands geen aanleiding voor het oordeel dat de leerlingenprognose gebrekkig is en dat het college zich hier niet op heeft mogen baseren. Daartoe is van belang dat het college zowel rekening heeft gehouden met een beperkte groei van het leerlingenaantal in de komende jaren, als met een daling op lange termijn van het leerlingenaantal. De voorzieningenrechter acht dit redelijk. In de jaren dat het leerlingenaantal beperkt stijgt zal, naar het college ter zitting opnieuw heeft toegelicht, gebruik worden gemaakt van de naast het schoolgebouw gesitueerde bestaande onderwijslokalen. [verzoekster] en anderen hebben niet naar voren gebracht dat geen gebruik kan worden gemaakt van deze bestaande onderwijslokalen of dat anderszins het college onvoldoende rekening heeft gehouden met de beperkte stijging van het leerlingenaantal. Ook in zoverre bestaat derhalve geen aanleiding voor een schorsing.
8. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. L.A. van Heusden, griffier.
w.g. Koeman w.g. Van Heusden
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2016
647.