201601607/1/A1 en 201601607/2/A1.
Datum uitspraak: 2 mei 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Spijkenisse,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 18 februari 2016 in zaak nr. 15/2590 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Nissewaard.
Procesverloop
Bij besluit van 20 november 2014 heeft het college [appellant] onder oplegging van een dwangsom gelast om te voldoen aan artikel 2.3, aanhef en onderdeel b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) en voorwaarde twee van de bij besluit van 13 januari 2014 verleende omgevingsvergunning voor het plaatsen van een dakkapel op de voorgevel op het adres [locatie] te Spijkenisse (hierna: het perceel).
Bij besluit van 2 april 2015 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 februari 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Bij deze brief heeft [appellant] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 maart 2016, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.M. Breukers, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.A.M. Kool en A.D.E. Doolaar, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Inleiding
2. Bij besluit van 13 januari 2014 heeft het college aan [appellant] omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van een dakkapel op de voorgevel van de woning op het perceel. Bij e-mailbericht van 17 februari 2014 heeft [appellant] een tekening met daarop gewijzigde afmetingen van de dakkapel bij het college ingediend. Bij brief van 16 april 2014 heeft het college [appellant] te kennen gegeven dat de welstandscommissie positief heeft geadviseerd over de gewijzigde tekening en dat de gevraagde wijziging akkoord is. Tevens is in de brief vermeld dat de gewijzigde tekening alleen op uiterlijk is beoordeeld en dat de afmetingen als vastgesteld in de gewaarmerkte stukken bij de omgevingsvergunning van toepassing blijven. De tekening is gewaarmerkt als behorend bij het bij de omgevingsvergunning van 13 januari 2014.
Het college heeft aan de opgelegde last onder dwangsom ten grondslag gelegd dat de inmiddels gerealiseerde dakkapel niet overeenkomstig de aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften is gebouwd, nu de dakkapel niet overeenkomstig de bij de omgevingsvergunning van 13 januari 2014 behorende visuele weergave is uitgelijnd met de overige dakkapellen in het blok. De dakkapel is lager in het dakvlak geplaatst dan die van de naastgelegen woning in het blok, hetgeen in strijd is met de redelijke eisen van welstand.
Wettelijk kader
3. Ingevolge artikel 2.3, aanhef en onder b, van de Wabo is het verboden te handelen in strijd met een voorschrift van een omgevingsvergunning dat betrekking heeft op activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo.
In het tweede aan de omgevingsvergunning van 13 januari 2014 verbonden voorschrift is bepaald dat het werk dient te worden uitgevoerd volgens het bijgaande gewaarmerkte bouwplan met inachtneming van de wijzigingen en/of aanvullingen die in rood zijn aangegeven. Voorts is bepaald dat de Bouwverordening en het Bouwbesluit 2012 in acht dient te worden genomen.
Beoordeling van het hoger beroep
4. Tegen de verleende omgevingsvergunning voor het plaatsen van de dakkapel zijn geen rechtsmiddelen aangewend, zodat de omgevingsvergunning in rechte onaantastbaar is geworden. Het door [appellant] aangevoerde betoog dat het college bij de beslissing omtrent de verlening van deze vergunning ten onrechte artikel 2.5 van de Regeling omgevingsrecht niet in acht heeft genomen, kan in deze procedure dan ook niet meer aan de orde worden gesteld en zal buiten beschouwing worden gelaten.
5. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet bevoegd is om handhavend op te treden tegen de dakkapel, omdat geen sprake is van overtreding van een aan de omgevingsvergunning verbonden voorschrift. [appellant] voert hiertoe aan dat de door hem bij de aanvraag gevoegde visuele weergave van de dakkapel uit de verkoopbrochure van de makelaar, waarop de dakkapel in lijn staat met de naastgelegen dakkapel, geen onderdeel van de omgevingsvergunning is, nu dit slechts een impressie van de toekomstige situatie betreft. Voorts voert hij aan dat in de omgevingsvergunning noch op de tekeningen is vermeld wat de afstand is tussen de onderrand van de dakkapel en de onderrand van het dakvlak, terwijl wel is vermeld wat de afstand van de dakkapel tot de zijdelingse dakrand en tot de grens met het dak van de naastgelegen woning is.
5.1. Op de door [appellant] bij de aanvraag overgelegde visuele weergave van de situatie voor en na de plaatsing van de dakkapel staan zowel de afmetingen van de dakkapel als de afstanden tot de zijdelingse dakrand en naastgelegen woning vermeld. Omdat de dakkapel met deze maten - naar niet in geschil is - niet realiseerbaar is, heeft [appellant] een revisietekening ingediend. Op deze tekening staan uitsluitend de gewijzigde afmetingen van de dakkapel vermeld, zodat de rechtbank terecht in aanmerking heeft genomen dat de wijziging in het bouwplan uitsluitend op de dakkapel zelf ziet en niet op de situering ervan in het dakvlak. De dakkapel is gebouwd overeenkomstig de vergunde afmetingen die op de revisietekening staan vermeld. Voorts zijn de op de visuele weergave vermelde afstanden tot de zijdelingse dakrand en naastgelegen woning in acht genomen bij de uitvoering van het bouwplan. [appellant] heeft onbetwist gesteld dat, uitgaande van deze maten, de dakkapel niet anders dan op deze wijze in het dakvlak kan worden geplaatst en derhalve onvermijdelijk lager in het dakvlak staat dan de dakkapel van de naastgelegen woning.
5.2. Anders dan [appellant] betoogt, is de door hem bij de aanvraag overgelegde visuele weergave van de situatie voor en na plaatsing van de dakkapel onderdeel van de omgevingsvergunning. Dat betekent dat de hierop vermelde maten door het college zijn vergund. Op deze weergave is evenwel niet de afstand van de onderrand van de dakkapel tot de onderrand van het dakvlak vermeld. Weliswaar heeft de welstandscommissie bij de beoordeling van het bouwplan lijnen op de visuele weergave geplaatst om aan te geven dat de geplande dakkapel op dezelfde hoogte is gesitueerd als de dakkapel in de naastgelegen woning van hetzelfde bouwblok, maar anders dan de rechtbank heeft overwogen, maakt deze met lijnen voorziene visuele weergave geen onderdeel uit van de omgevingsvergunning. In het dossier bevindt zich geen exemplaar dat is gewaarmerkt als behorend bij de omgevingsvergunning van 13 januari 2014 en het college heeft ter zitting evenmin kunnen bevestigen dat de door de welstandscommissie beoordeelde en met lijnen voorziene visuele weergave een bij de omgevingsvergunning gewaarmerkt stuk is.
Nu in de bij de omgevingsvergunning van 13 januari 2014 gewaarmerkte stukken de afstand van de onderrand van de dakkapel tot de onderrand van het dak dan wel de eis dat de onderlijn van de naast elkaar gelegen dakkapellen in elkaars verlengde dienen te liggen niet zijn opgenomen, bestaat geen grond voor het oordeel dat [appellant] in strijd met het aan de omgevingsvergunning verbonden voorschrift 2 heeft gehandeld. Gelet hierop heeft [appellant] niet gehandeld in strijd met artikel 2.3, aanhef en onder b, van de Wabo en was het college niet bevoegd om handhavend op te treden tegen de dakkapel. De rechtbank heeft dat niet onderkend.
Het betoog slaagt.
6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, verklaart de voorzieningenrechter het beroep tegen het besluit van 2 april 2015 gegrond. Dit besluit dient te worden vernietigd. Nu [appellant] niet heeft gebouwd in afwijking van het aan de het omgevingsvergunning verbonden voorschrift en het college niet bevoegd is om met een last onder dwangsom op te treden tegen de geplaatste dakkapel, zal de voorzieningenrechter zelf in de zaak voorzien en het door [appellant] tegen het besluit van 20 november 2014 gemaakte bezwaar gegrond verklaren, dit besluit herroepen en het college veroordelen in de kosten die [appellant] in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 2 april 2015.
7. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
8. Het college dient op de na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
9. Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 18 februari 2016 in zaak nr. 15/2590;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Nissewaard van 2 april 2015, kenmerk BZR.14.0471.001;
V. herroept het besluit van 20 november 2014, kenmerk BWT/av;
VI. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VII. wijst het verzoek af;
VIII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Nissewaard tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het bezwaar opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 496,00 (zegge: vierhonderdzesennegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IX. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Nissewaard tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1984,00 (zegge: negentienhonderdvierentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
X. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Nissewaard aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 669,00 (zegge: zeshonderdnegenenzestig euro) voor de behandeling van het beroep, het hoger beroep en het verzoek vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, griffier.
w.g. Wortmann w.g. Deen
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2016
604.