ECLI:NL:RVS:2016:1270

Raad van State

Datum uitspraak
11 mei 2016
Publicatiedatum
11 mei 2016
Zaaknummer
201506333/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar omgevingsvergunning voor verbouwing woning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, die op 1 juli 2015 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. Het hoger beroep betreft de omgevingsvergunning die op 27 augustus 2014 door het college van burgemeester en wethouders van Hardenberg is verleend aan [vergunninghoudster] voor het verbouwen van een woning aan de [locatie] te Ane. [appellant] heeft bezwaar gemaakt tegen deze vergunning, maar het college heeft dit bezwaar op 24 februari 2015 niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft deze beslissing bevestigd, wat heeft geleid tot het hoger beroep.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 8 maart 2016 behandeld. Tijdens de zitting zijn zowel [appellant] als het college vertegenwoordigd door mr. A.J. Stellingwerff verschenen. Ook [belanghebbende] was aanwezig, bijgestaan door mr. M.D. Ubbink, advocaat te Enschede. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat hij wel degelijk belanghebbende is, omdat hij vreest dat de verbouwing leidt tot een uitbreiding van de bouwmogelijkheden op het perceel van [belanghebbende].

De Afdeling overweegt dat om als belanghebbende te worden aangemerkt, een persoon een voldoende objectief en actueel, eigen, persoonlijk belang moet hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat [appellant] geen belanghebbende is, omdat zijn belang bij de uitbreiding van de bouwmogelijkheden niet actueel is. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er zijn geen gronden voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201506333/1/A1.
Datum uitspraak: 11 mei 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Ane, gemeente Hardenberg,
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 1 juli 2015 in zaak nr. 15/738 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Hardenberg.
Procesverloop
Bij besluit van 27 augustus 2014 heeft het college aan [vergunninghoudster] omgevingsvergunning verleend voor het verbouwen van een woning aan de [locatie] te Ane (hierna: het perceel).
Bij besluit van 24 februari 2015 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 1 juli 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft [belanghebbende] een schriftelijke reactie ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 maart 2016, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. A.J. Stellingwerff, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], bijgestaan door mr. M.D. Ubbink, advocaat te Enschede, gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1. Het bouwplan betreft - kort gezegd - een interne verbouwing van het reeds op het perceel aanwezige gebouw, dat in eigendom is van [belanghebbende]. Het gebouw bestaat uit een voor- en een achterbouw, die bouwkundig met elkaar zijn verbonden. Het zadeldak van de voorbouw staat haaks op de lengte-as van de weg en het zadeldak van de achterbouw staat evenwijdig met de lengte-as van de weg. Blijkens de in 1979 verleende bouwvergunning bevinden zich in de achterbouw een bijkeuken, een biljartkamer en twee garages. De verbouwing ziet op wijziging van de achterbouw en heeft onder meer tot doel om de woning meer geschikt te maken voor de bewoning door [belanghebbende] en het gezin van zijn dochter waardoor zij onderling meer privacy hebben. Het bouwplan is in overeenstemming met het bestemmingsplan.
[appellant] woont in de nabijheid van het te verbouwen achterhuis. De afstand tussen zijn perceel en het te verbouwen achterhuis is ongeveer 130 meter. [appellant] verzet zich tegen de verleende omgevingsvergunning voor het bouwplan, omdat hij vreest dat hiermee de bouwmogelijkheden op het perceel zijn toegenomen en hij hiervan in de toekomst hinder zal kunnen ondervinden. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat [appellant] geen belanghebbende is bij de verleende omgevingsvergunning en heeft het bezwaarschrift om die reden niet-ontvankelijk verklaard.
Belanghebbende
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college zijn bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Hiertoe voert hij aan dat hij weliswaar niet in zijn belang zal worden geraakt door de voorziene interne verbouwing zelf, maar wel door de verruiming van de bouwmogelijkheden op het perceel van [belanghebbende] ten gevolge van de verleende omgevingsvergunning. [appellant] wijst er op dat het college de achterbouw, anders dan voorheen, als onderdeel van de woning heeft betiteld, waardoor de achterbouw niet meer meetelt bij de berekening van het aantal aanwezige vierkante meters aan bijgebouwen op het perceel. Het ingevolge het bestemmingsplan toegestane maximaal aantal vierkante meters aan bijgebouwen is in dat geval nog niet bereikt, met als gevolg dat [belanghebbende] in de toekomst meer bijgebouwen zal kunnen realiseren op het perceel.
2.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.2. Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient een natuurlijke persoon een voldoende objectief en actueel, eigen, persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat [appellant] geen belanghebbende bij de verleende omgevingsvergunning is, nu het door hem gestelde belang bij uitbreiding van de bouwmogelijkheden om bijgebouwen op te richten op het perceel, wat daarvan ook zij, niet actueel is. In deze procedure ligt niet een omgevingsvergunning voor de oprichting van een bijgebouw voor en het college zal eventuele toekomstige bouwaanvragen voor bijgebouwen op het perceel dienen te toetsen aan de dan geldende regelgeving.
De Afdeling wijst er overigens op dat het door [appellant] gestelde belang in dit geval geen rol kan spelen bij de beslissing omtrent vergunningverlening. Het college was gehouden de gevraagde omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) te verlenen, nu het bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan en niet is gebleken dat zich andere weigeringsgronden als bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo voordoen.
Het betoog faalt.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, griffier.
w.g. Van Altena
lid van de enkelvoudige kamer
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2016
604.