201507992/1/A3.
Datum uitspraak: 11 mei 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Hellevoetsluis,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 11 september 2015 in zaak nr. 14/6762 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Hellevoetsluis.
Procesverloop
Bij besluit van 30 april 2014 heeft het college op een verzoek van [appellante] om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) beslist.
Bij besluit van 22 augustus 2014 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 september 2015 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 april 2016, waar [appellante] en het college, vertegenwoordigd door mr. S. Yavuzyigitoglu, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij een tussenuitspraak van 25 april 2013 heeft de rechtbank Rotterdam in een procedure tussen het college en [appellante], over de afwijzing van de aanvraag van [appellante] om bijstand en bedrijfskapitaal op grond van de Wet werk en bijstand en het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004, geoordeeld dat het college zijn besluitvorming heeft gebaseerd op ondeugdelijke adviezen. Het college is in de gelegenheid gesteld het gebrek te herstellen en daartoe door middel van een nieuw deskundigenadvies de levensvatbaarheid van het bedrijf van [appellante] te laten beoordelen. Voor het uitbrengen van advies heeft het college Friedeberg Consultancy B.V. ingeschakeld.
[appellante] heeft in navolging van deze uitspraak het college verzocht om aan te geven welke privacy- en andere documenten in het kader van het onderzoek aan Friedeberg zijn verstrekt. Voorts heeft zij verzocht om toezending van de opdrachtbevestiging zoals deze is verzonden aan Friedeberg.
2. Bij besluit van 30 april 2014 heeft het college op het Wob-verzoek beslist. Het college heeft medegedeeld dat de opdrachtverstrekking aan Friedeberg heeft plaatsgevonden door het Regionaal Bureau Zelfstandigen van de gemeente Rotterdam (hierna: RBZ) en dat opdrachtverstrekking gebeurt door middel van het digitale systeem van RBZ. Een uitdraai uit dit systeem heeft het college aan [appellante] verstrekt. In bezwaar is het besluit gehandhaafd. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het niet over meer informatie beschikt dan reeds aan [appellante] is verstrekt.
3. De rechtbank heeft overwogen dat deze mededeling haar niet ongeloofwaardig voorkomt. Voorts heeft [appellante] volgens de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat het college over meer documenten beschikt die zien op de door haar gevraagde informatie.
4. [appellante] betoogt dat hetgeen het college in het kader van het Wob-verzoek heeft verstrekt als "opdrachtbevestiging aan Friedeberg Consultancy" niet als zodanig kan worden gekwalificeerd aangezien daaruit niet blijkt dat het is gericht aan Friedeberg. De rechtbank heeft dit ten onrechte niet onderkend, aldus [appellante].
4.1. Zoals onder meer volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 25 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:550 is het, wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, in beginsel aan degene die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, het document in kwestie toch onder het bestuursorgaan berust. 4.2. Met de rechtbank acht de Afdeling de mededeling van het college dat er, afgezien van de verstrekte uitdraai uit het systeem van RBZ, geen andere documenten zijn die zien op de door haar gevraagde informatie, niet ongeloofwaardig. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat het college heeft verklaard dat het in bezwaar navraag heeft gedaan bij RBZ naar mogelijke verdere gegevens, maar dat die er niet zijn. Voorts heeft het college toegelicht dat opdrachtverstrekking deels verloopt via het digitale systeem van RBZ en deels op mondelinge wijze, zoals telefonisch.
De rechtbank heeft evenzeer terecht geoordeeld dat [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat het college over meer documenten beschikt met betrekking tot de door haar gevraagde informatie. Dat uit de door het college verstrekte uitdraai uit het digitale systeem van RBZ niet blijkt dat de opdracht voor het instellen van een bedrijfseconomisch onderzoek is gericht aan Friedeberg, zoals [appellante] heeft aangevoerd, biedt geen aanknopingspunten voor een ander oordeel.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Nell, griffier.
w.g. Borman w.g. Nell
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2016
597.