ECLI:NL:RVS:2016:1253

Raad van State

Datum uitspraak
11 mei 2016
Publicatiedatum
11 mei 2016
Zaaknummer
201507821/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing urgentieverklaring door college van burgemeester en wethouders van Langedijk

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland, die op 8 september 2015 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. [Appellant] had op 23 april 2014 een aanvraag ingediend voor een urgentieverklaring, die op 27 november 2014 door het college van burgemeester en wethouders van Langedijk werd afgewezen. Het college baseerde deze afwijzing op het advies van de Regionale Urgentiecommissie Noord-Kennemerland, die concludeerde dat er geen absolute noodzaak was voor [appellant] om binnen een half jaar te verhuizen. Dit advies was gebaseerd op een medisch advies van drs. H.D. Engelen, waarin werd gesteld dat er op sociale gronden een voorrangsindicatie diende te worden verleend, maar het college oordeelde dat de situatie van [appellant] niet voldeed aan de criteria voor urgentie.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 28 april 2016 behandeld. [Appellant] was vertegenwoordigd door mr. D.E. Post, terwijl het college werd vertegenwoordigd door mr. I.G.M. Servais-Picord. De Afdeling oordeelde dat het college in redelijkheid had kunnen besluiten om de urgentieverklaring te weigeren, omdat er geen absolute noodzaak was om binnen een half jaar te verhuizen. De voorzieningenrechter had terecht geoordeeld dat de sociale noodsituatie van [appellant] niet voldeed aan de vereisten, aangezien de absolute noodzaak ontbrak. Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de voorzieningenrechter werd bevestigd.

De beslissing van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State werd op 11 mei 2016 openbaar uitgesproken. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, omdat hiervoor geen aanleiding bestond.

Uitspraak

201507821/1/A3.
Datum uitspraak: 11 mei 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland van 8 september 2015 in zaken nrs. 15/3196 en 15/2012 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Langedijk.
Procesverloop
Bij besluit van 27 november 2014 heeft het college een aanvraag van [appellant] om een urgentieverklaring afgewezen.
Bij besluit van 18 maart 2015 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 september 2015 heeft de voorzieningenrechter het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 april 2016, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. D.E. Post, advocaat te Heerenveen, en het college, vertegenwoordigd door mr. I.G.M. Servais-Picord, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] heeft op 23 april 2014 om een urgentieverklaring verzocht. Bureau Jeugdzorg heeft een aantal eisen gesteld waaraan moet worden voldaan voordat [appellant] de zorg voor zijn zoon op zich kan nemen. Eén van de eisen is dat zijn zoon de beschikking heeft over een eigen slaapkamer. [appellant] woonde ten tijde van de aanvraag in een éénkamerappartement.
Bij uitspraak van 14 oktober 2014 is de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing van de zoon van [appellant] verlengd tot 17 oktober 2015.
2. Het college heeft bij besluit van 27 november 2014 overeenkomstig het advies van de Regionale Urgentiecommissie Noord-Kennemerland (hierna: de Urgentiecommissie) van 11 november 2014 de aanvraag afgewezen. De Urgentiecommissie heeft het advies gebaseerd op het preadvies van de gemeente Langedijk. In het ambtelijk preadvies is het medisch advies van drs. H.D. Engelen, werkzaam bij Medisch Advies Amanu, van 14 mei 2014 verwerkt. In het medisch advies wordt geadviseerd om op sociale gronden een voorrangsindicatie te verlenen. Verder is in het ambtelijk preadvies onder meer de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, Sectie Familie & Jeugd van 14 oktober 2014 betrokken. In deze uitspraak heeft de rechtbank de termijn van uithuisplaatsing en ondertoezichtstelling van de zoon van [appellant] met een jaar verlengd tot 17 oktober 2015. Uit de uitspraak volgt dat het ontbreken van een geschikte woonruimte hierbij geen rol heeft gespeeld. De Urgentiecommissie komt tot de conclusie dat zich geen absolute noodzaak voordoet om binnen een half jaar te verhuizen. Door de uitspraak van 14 oktober 2014 staat vast dat in ieder geval tot 17 oktober 2015 geen passende woning voor [appellant] en zijn zoon nodig is, aldus de Urgentiecommissie. In bezwaar heeft het college de weigering van de urgentieverklaring gehandhaafd.
3. [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat het college de urgentieverklaring in redelijkheid heeft kunnen weigeren. Daartoe voert hij aan dat drs. H.D. Engelen heeft geconcludeerd dat een urgentieverklaring diende te worden verleend op grond van een psychosociale indicatie.
3.1. Ingevolge artikel 2.5.2, eerste lid, van de Huisvestingsverordening Langedijk 2011 (hierna: de Huisvestingsverordening) kan de woningzoekende, indien hij dringend behoefte heeft aan (andere) woonruimte, aan het college verzoeken hem een urgentieverklaring te verlenen.
Ingevolge artikel 2.5.4, eerste lid, verleent het college een urgentieverklaring slechts aan woningzoekenden met een binding met de regio die buiten eigen schuld in een zodanige noodsituatie verkeren dat verhuizen op zeer korte termijn noodzakelijk is en die aannemelijk kan maken niet in staat te zijn binnen deze termijn andere, gezien het probleem, geschikte woonruimte te vinden (zelfredzaamheid).
Ingevolge het derde lid hanteert het college, om te bepalen of sprake is van een situatie als omschreven in het eerste en tweede lid het in bijlage 3 opgenomen uitvoeringsvoorschrift Urgentiebepaling (hierna: het Uitvoeringsvoorschrift.
Volgens paragraaf 2 van het Uitvoeringsvoorschrift wordt aan noodsituatie, zoals bedoeld in artikel 2.5.4, eerste lid, van de Huisvestingsverordening, voldaan als een absolute noodzaak bestaat om binnen een half jaar te verhuizen en het probleem niet op eigen kracht of binnen die periode kan worden opgelost. Er dient een directe relatie te bestaan tussen probleem en woonsituatie en de huidige woning is niet geschikt (te maken) om het probleem op te lossen. Een (andere) woning in de regio Alkmaar binnen een half jaar is absoluut vereist.
Volgens paragraaf 3 zijn er naast de randvoorwaarden van artikel 2.5.4, eerste lid, van de Huisvestingsverordening aanvullende beoordelingscriteria waar de urgentieaanvragen op getoetst worden. Er moet namelijk aantoonbaar sprake zijn van een medische of sociale noodzaak of er is sprake van dreigende onvrijwillige dakloosheid door stads- of dorpsvernieuwing.
Volgens paragraaf 3.3 kan alleen in zeer uitzonderlijke situaties waarbij sprake is van ernstige psychische en/of sociale problematiek een beroep gedaan worden op sociale urgentie.
3.2. Met de voorzieningenrechter is de Afdeling van oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat zich geen absolute noodzaak voordoet om binnen een half jaar te verhuizen. Zoals de voorzieningenrechter met juistheid heeft overwogen is het bestaan van een sociale noodsituatie een aanvullend beoordelingscriterium waaraan moet worden getoetst binnen de randvoorwaarde van de aanwezigheid van een absolute noodzaak om binnen een half jaar te verhuizen. Nu de absolute noodzaak ontbreekt, komt aan het criterium van de sociale noodzaak geen betekenis toe.
Het betoog faalt.
4. Hetgeen [appellant] voor het overige als gronden in zijn hogerberoepschrift aanvoert, is een letterlijke herhaling van de gronden die hij in beroep bij de rechtbank heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze beroepsgronden gemotiveerd verworpen. [appellant] heeft in zijn hogerberoepschrift noch ter zitting uiteengezet, dat en waarom het desbetreffende oordeel onjuist is.
Gelet hierop kan het aangevoerde niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Nell, griffier.
w.g. Borman w.g. Nell
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2016
597.