ECLI:NL:RVS:2016:1239

Raad van State

Datum uitspraak
28 april 2016
Publicatiedatum
4 mei 2016
Zaaknummer
201601696/2/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • Th.C. van Sloten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen bestemmingsplan Park A4 in Schiedam

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 28 april 2016 uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in het geding tussen een verzoeker, wonend te Schiedam, en de raad van de gemeente Schiedam. Het verzoek volgde op de vaststelling van het bestemmingsplan "Park A4" door de raad op 26 januari 2016. De verzoeker heeft beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij vreest voor een toename van verkeersintensiteit, geluidhinder, luchtvervuiling en parkeerdruk als gevolg van de ontwikkeling van een nieuw sportpark op het tunneldak van de rijksweg A4.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 19 april 2016 ter zitting behandeld, waar de verzoeker en de raad, vertegenwoordigd door drs. S.J.C. Hovens en drs. A.M. Nix, aanwezig waren. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. De raad heeft toegelicht dat de verkeersintensiteiten zijn berekend op basis van CROW-publicaties en dat de benodigde parkeerplaatsen zijn vastgesteld volgens gemeentelijke normen. De voorzieningenrechter concludeert dat de raad in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen en wijst het verzoek af, zonder proceskostenveroordeling.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan wijzigingen heeft aangebracht ten opzichte van het ontwerp, maar dat deze wijzigingen niet zo groot zijn dat een wezenlijk ander plan is vastgesteld. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien om aan te nemen dat het bestreden besluit in de bodemprocedure niet in stand zal blijven, en heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.

Uitspraak

201601696/2/R4.
Datum uitspraak: 28 april 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te Schiedam,
en
de raad van de gemeente Schiedam,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 26 januari 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Park A4" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[verzoeker] heeft nadere stukken ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 19 april 2016, waar [verzoeker] en de raad, vertegenwoordigd door drs. S.J.C. Hovens en drs. A.M. Nix, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Buiten bezwaar van [verzoeker] heeft de raad ter zitting een nader stuk in het geding gebracht.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
Het plan
2. Het plangebied betreft het tracé van de nieuwe landtunnel van de rijksweg A4. Het plangebied wordt aan de oostzijde begrensd door de woonwijken Woudhoek en Groenoord en aan de westzijde door de gemeentegrens met Vlaardingen. Het bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van een nieuw sportpark op het noordelijke gedeelte van het tunneldak mogelijk. Het zuidelijke gedeelte van het tunneldak zal worden ingericht als park.
Het sportpark zal worden ontsloten op de Brederoweg in Schiedam. Daartoe zal parallel aan de bestaande Zoomweg een nieuwe ontsluitingsweg worden gerealiseerd tussen het sportpark en de Brederoweg. De bestaande Zoomweg zal daarbij worden ingericht als fietspad.
Het geschil
3. [verzoeker] woont aan het [locatie] te Schiedam. De nieuwe ontsluitingsweg van het sportpark is voorzien aan de achterzijde van zijn woning. Het aantal voertuigbewegingen achter zijn woning zal als gevolg hiervan toenemen. [verzoeker] betoogt, samengevat weergegeven, dat de raad de verkeersintensiteiten op de nieuwe ontsluitingsweg onderschat en dat het plan tot meer geluidhinder, luchtvervuiling en parkeerdruk zal leiden dan waarvan de raad is uitgegaan.
4. Voor zover [verzoeker] met zijn verzoek wil bereiken dat de bouw van het sportverzamelgebouw en de sportluifel wordt stilgelegd, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat deze werkzaamheden worden uitgevoerd op grond van twee op 7 oktober 2015 onderscheidenlijk 9 november 2015 verleende omgevingsvergunningen tot afwijking van het vorige plan. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb, dient een verzoek om voorlopige voorziening betrekking te hebben op het geschil over het besluit dat ter beoordeling voorligt en dient de verzochte voorlopige voorziening te blijven binnen het bereik van dat bestreden besluit. Het geschil betreft de vaststelling van het bestemmingsplan "Park A4" en, wat betreft deze voorlopige voorzieningsprocedure, de inwerkingtreding van dat bestemmingsplan. Voor zover het verzoek om voorlopige voorziening strekt tot het stilleggen van de bouw van het sportverzamelgebouw en de sportluifel, valt het dan ook buiten het bereik van het bestreden besluit en komt het reeds om deze reden niet voor toewijzing in aanmerking.
Procedureel bezwaar
5. [verzoeker] betoogt dat het gemeentebestuur bewust een onjuist verkeerskundig onderzoek met het ontwerpplan ter inzage heeft gelegd, nu ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpplan al bekend was dat het sportpark niet via de Eksterlaan aan de Vlaardingse zijde van het plangebied zou worden ontsloten. Aan het vastgestelde plan is vervolgens een ingrijpend gewijzigd verkeerskundig onderzoek ten grondslag gelegd, te weten het door Arcadis opgestelde memo "Aanvullend verkeer, geluid en lucht onderzoek inrichtingsplan ParkA4 Schiedam" van 19 januari 2016 (hierna: Aanvullend onderzoek). Volgens [verzoeker] zijn door deze handelswijze andere belanghebbenden op het verkeerde been gezet en is hen door deze handelwijze de mogelijkheid ontnomen een zienswijze in te dienen als voorwaarde voor het instellen van beroep. Om deze reden had de raad het ontwerpplan opnieuw ter inzage moeten leggen, aldus [verzoeker].
5.1. De raad heeft ter zitting toegelicht dat ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpplan op 12 november 2015 het gemeentebestuur van Vlaardingen zich nog niet definitief had uitgelaten over de door het gemeentebestuur van Schiedam voorgestelde tweede ontsluitingsroute van het sportpark via de Eksterlaan in Vlaardingen. Eerst op 26 november 2015 heeft de raad van de gemeente Vlaardingen definitief besloten niet mee te werken aan deze ontsluiting aan Vlaardingse zijde. Daarop heeft het gemeentebestuur van Schiedam onderzoek laten doen naar de gevolgen van een ontsluiting van het sportpark aan louter de Schiedamse zijde, waarvan het Aanvullend onderzoek de neerslag vormt. Het Aanvullend onderzoek is ten grondslag gelegd aan het vastgestelde plan. In zoverre mist het betoog van [verzoeker] dat ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpplan al bekend was dat het sportpark niet via de Eksterlaan ontsloten zou worden voorshands feitelijke grondslag.
5.2. De voorzieningenrechter stelt voorop dat de raad bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen kan aanbrengen ten opzichte van het ontwerp. Slechts indien de afwijkingen van het ontwerp naar aard en omvang zo groot zijn dat een wezenlijk ander plan is vastgesteld, dient de wettelijke procedure opnieuw te worden doorlopen.
Vast staat dat de raad in dit geval het plan heeft vastgesteld met een aantal wijzigingen. Eén van die wijzigingen betreft de voorziene ontsluiting van het sportpark. Deze afwijking van het ontwerp is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter naar aard en omvang niet zo groot dat geoordeeld moet worden dat een wezenlijk ander plan voorligt. Hierbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat de ontsluitingsroute via de Brederoweg al in het ontwerpplan was voorzien en dat volgens het Aanvullend onderzoek de verkeersintensiteit op deze ontsluitingsroute in vergelijking met het ontwerpplan toeneemt met maximaal 550 motorvoertuigbewegingen per etmaal (hierna: mvt/etm) ten opzichte van de in het ontwerpplan nog voorziene 1.110 mvt/etm. Deze toename is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet zodanig dat daarmee een wezenlijk ander plan is vastgesteld.
Wat betreft het betoog dat andere belanghebbenden door deze handelwijze de mogelijkheid van het instellen van beroep is ontnomen, wijst de voorzieningenrechter op artikel 6:13 van de Awb. Gelet op hetgeen is bepaald in dit artikel staat ook beroep open voor belanghebbenden die geen zienswijze over een ontwerpplan naar voren hebben gebracht, maar die door wijzigingen in het vastgestelde plan ten opzichte van dat ontwerpplan in een nadeliger positie zijn gebracht dan wel wanneer sprake is relevante gewijzigde omstandigheden.
Verkeer
6. [verzoeker] betoogt dat op grond van het Aanvullend onderzoek niet is na te gaan op welke wijze de verkeersintensiteiten zijn berekend. Hij heeft dan ook sterke twijfels over de genoemde verkeersintensiteiten en heeft een eigen berekening overgelegd voor een willekeurige zaterdag. De uitkomst van deze berekening is dat het sportpark in 2016 op een willekeurige zaterdag 3.080 mvt/etm genereert. In 2025 zal dit aantal volgens hem zijn toegenomen tot 4.500 mvt/etm, aangezien in 2016 het sportpark nog slechts voor 2/3 deel in gebruik is en in 2025 ook het overige 1/3 deel in gebruik zal zijn genomen.
6.1. In het Aanvullend onderzoek staat dat voor een inschatting van de verkeersgeneratie van het sportpark gebruik is gemaakt van CROW-publicatie 317 "Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie" en het programma "ParkA4: Inrichting Sportpark" van BGSV Bureau voor stedenbouw en landschap. Voor de onderbouwing van de berekende verkeersgeneratie wordt in het Aanvullend onderzoek verwezen naar een bijlage, die bij het ter inzage gelegde plan echter ontbreekt. De raad heeft deze berekening alsnog bij zijn verweerschrift overgelegd. Gelet hierop zal de voorzieningenrechter het betoog beoordelen met inachtneming van de alsnog overgelegde berekening.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft de raad in redelijkheid voor de berekening van de verwachte toename van de verkeersintensiteiten aansluiting kunnen zoeken bij de kencijfers van het CROW. De door [verzoeker] overgelegde berekening geeft op zichzelf geen aanleiding voor de veronderstelling dat in de door de raad overgelegde berekening de kencijfers van het CROW verkeerd zijn toegepast. Hierbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat in zowel de door [verzoeker] overgelegde berekening als in de door de raad overgelegde berekening van ongeveer dezelfde voorzieningen op het sportpark wordt uitgegaan. [verzoeker] heeft daarnaast niet uiteengezet welke voorzieningen op het sportpark pas in 2025 functioneel zullen zijn. Gelet hierop geeft het aangevoerde geen aanleiding voor het voorlopig oordeel dat de raad in zoverre het Aanvullend onderzoek in redelijkheid niet aan zijn besluit heeft kunnen leggen.
Parkeren
7. [verzoeker] betoogt dat in het plan te weinig parkeerplaatsen zijn voorzien. Hij heeft hiertoe een eigen berekening opgesteld. Op grond van deze berekening zijn 540 parkeerplaatsen nodig, terwijl de raad uitgaat van 305 parkeerplaatsen. Hierdoor dreigt een tekort van 235 parkeerplaatsen. Dit zal leiden tot een hogere parkeerdruk in de omliggende woonwijken, aldus [verzoeker].
7.1. Ingevolge artikel 16, lid 16.2, onder a, van de planregels is het gebruik op grond van de regels in Hoofdstuk 2 (oprichting van een gebouw, verandering van een functie en uitbreiding of wijziging van bestaand gebruik) slechts toegestaan indien op eigen terrein wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid, met inachtneming van de als Bijlage 1 bij deze regels opgenomen Parkeernormen.
7.2. De raad heeft toegelicht dat het aantal parkeerplaatsen is berekend op basis van de gemeentelijke parkeernormen, die zijn gebaseerd op CROW-publicatie 317 "Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie". Op grond van deze parkeernormen heeft de raad berekend dat 273 parkeerplaatsen nodig zijn. Er zullen in eerste instantie 305 parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Zo nodig kunnen op een later moment in aanvulling hierop 142 parkeerplaatsen worden opengesteld.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft de raad in artikel 16, lid 16.2 van de planregels toereikend gewaarborgd dat het voor het sportpark benodigde aantal parkeerplaatsen zal worden aangelegd op eigen terrein. Gelet op de toelichting van de raad geeft het aangevoerde voorts geen aanleiding voor het voorlopig oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat op eigen terrein ook voldoende ruimte is voor het benodigde aantal parkeerplaatsen.
Geluid
8. [verzoeker] betoogt dat in het onderzoek naar het geluidsaspect te lage verkeersintensiteiten tot uitgangspunt zijn genomen, waardoor de in het Aanvullend onderzoek berekende geluidsbelasting op de gevel van zijn woning te laag is. Daarnaast wordt in het Aanvullend onderzoek een gemiddelde snelheid van 15 km/u op de ontsluitingsweg tot uitgangspunt genomen, terwijl dit niet realistisch is.
8.1. Zoals hiervoor onder 6.1 overwogen, geeft het aangevoerde geen aanleiding voor het voorlopig oordeel dat de raad niet in redelijkheid de in het Aanvullend onderzoek berekende verkeersintensiteiten tot uitgangspunt heeft kunnen nemen. Gelet hierop geeft het aangevoerde in zoverre geen aanleiding voor het oordeel dat de raad in zoverre het Aanvullend onderzoek en het daarin opgenomen akoestisch onderzoek niet aan het plan ten grondslag heeft kunnen leggen.
De raad heeft ter zitting toegelicht dat een verkeersbesluit zal worden genomen dat ertoe strekt dat op de nieuwe ontsluitingsweg maximaal 15 km/u gereden mag worden. De ontsluitingsweg zal daarnaast op deze maximumsnelheid worden ingericht. De raad heeft ter zitting verder toegelicht dat de gemeente Schiedam de beheerder van de nieuwe ontsluitingsweg zal zijn. Gelet hierop geeft het aangevoerde geen aanleiding voor het voorlopig oordeel dat het Aanvullend onderzoek in zoverre op een onjuist uitgangspunt is gebaseerd.
Uit het Aanvullend onderzoek volgt dat de geluidsbelasting op de gevel van de woning van [verzoeker] vanwege verkeer van en naar het sportpark maximaal 44 dB bedraagt. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft de raad zich op grond van het Aanvullend onderzoek in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning van [verzoeker].
Luchtkwaliteit
9. [verzoeker] voert aan dat in het Geluid- en luchtonderzoek van 18 februari 2015 (hierna: Geluid- en luchtonderzoek) een maximale bijdrage van extra verkeer werd berekend van 1,12 µg/m3 NO2 bij 550 mvt/etm op een werkdag en 1.100 mvt/etm op een zaterdag voor de Brederoweg. In het Verkeerskundige onderzoek van 19 januari 2016 is een maximale bijdrage van extra verkeer berekend van 1,11 µg/m3 NO2 bij 830 mvt/etm op een werkdag en 1.660 mvt/etm op een zaterdag voor de Brederoweg. [verzoeker] acht deze afname van de concentratie NO2 bij een toename van het aantal voertuigbewegingen ongeloofwaardig.
[verzoeker] voert verder aan dat is berekend voor een doordeweekse dag, zodat, anders dan in het Verkeerskundig onderzoek staat, niet van een worst case-scenario is uitgegaan. In het onderzoek had dan ook moeten worden uitgegaan van de situatie op een zaterdag.
Bij het voorgaande betoogt [verzoeker] verder dat in het onderzoek naar de luchtkwaliteit van een te laag aantal mvt/etm is uitgegaan. Hierdoor is de toename van de luchtvervuiling onjuist berekend.
9.1. Zoals hiervoor onder 6.1 overwogen, geeft het aangevoerde geen aanleiding voor het voorlopig oordeel dat de raad niet in redelijkheid de in het Aanvullend onderzoek berekende verkeersintensiteiten tot uitgangspunt heeft kunnen nemen. Gelet hierop geeft het aangevoerde in zoverre geen aanleiding voor het oordeel dat de raad in zoverre het Aanvullend onderzoek en het daarin opgenomen luchtkwaliteitsonderzoek niet aan het plan ten grondslag heeft kunnen leggen.
Uit het Geluid- en luchtonderzoek volgt dat hierin een toename van 1,12 µg/m3 NO2 is berekend op basis van 1.310 extra voertuigbewegingen. De raad heeft ter zitting toegelicht dat het genoemde aantal voertuigbewegingen het weekdaggemiddelde betreft van de som van de voorziene ontsluiting van het sportpark aan de Schiedamse zijde en de aanvankelijk nog voorziene ontsluiting via de Eksterlaan aan de Vlaardingse zijde. In het Aanvullend onderzoek is een toename van 1,11 µg/m3 NO2 berekend op basis van 1.190 extra voertuigbewegingen. Dit aantal voertuigbewegingen betreft het weekdaggemiddelde van de toename van het aantal voertuigbewegingen op de ontsluitingsroute aan louter de Schiedamse zijde. Het verschil heeft de raad verklaard door te wijzen op het ten opzichte van het ontwerpplan aangepaste sportprogramma op het sportpark. Deze aanpassing van het sportprogramma en de afname van het totale aantal voertuigbewegingen als gevolg daarvan heeft [verzoeker] niet bestreden. Gelet hierop stelt de voorzieningenrechter vast dat het verschil in de bijdrage van het extra verkeer voor de concentratie NO2 ten opzichte van het ontwerpplan wordt verklaard door een afname van de berekende verkeersintensiteiten. Voorts is in het Aanvullend onderzoek voorshands terecht uitgegaan van het weekdaggemiddelde. De voorzieningenrechter ziet in het aangevoerde dan ook geen aanleiding voor het voorlopig oordeel dat de raad zich ten onrechte op basis van het Aanvullend onderzoek op het standpunt heeft gesteld dat de toename van het aantal voertuigbewegingen niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie NO2 in de buitenlucht.
Inrichting Zoomweg
10. [verzoeker] betoogt dat de Zoomweg, een klinkerweg met een breedte van 4 meter, ongeschikt is om als ontsluitingsweg voor het sportpark te dienen. Daarnaast vreest hij dat de aan hem toegezegde grondwal niet zal worden aangelegd.
10.1. De raad heeft uiteengezet dat de bestaande Zoomweg zal worden ingericht als fietspad. Ten westen van dit fietspad wordt de nieuwe ontsluitingsweg voor het sportpark aangelegd. Tussen het fietspad en de nieuwe ontsluitingsweg zal een grondwal worden aangelegd.
De voorzieningenrechter stelt vast dat het plan de door de raad geschetste inrichting van dit deel van het plangebied mogelijk maakt. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het voorlopig oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat een veilige ontsluiting van het sportpark en de door [verzoeker] bedoelde grondwal op deze locatie kunnen worden gerealiseerd.
Conclusie
11. In hetgeen [verzoeker] naar voren heeft gebracht, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat het bestreden besluit in de bodemprocedure niet in stand zal blijven. Gelet hierop, en na afweging van alle betrokken belangen, bestaat aanleiding het verzoek af te wijzen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Boer, griffier.
w.g. Van Sloten w.g. Boer
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 april 2016
745.