ECLI:NL:RVS:2016:1194

Raad van State

Datum uitspraak
4 mei 2016
Publicatiedatum
4 mei 2016
Zaaknummer
201506438/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen subsidiebesluit natuurbeheer 2000 en de verplichtingen uit het inrichtingsplan

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland, waarbij de subsidie voor natuurbeheer is vastgesteld op € 22.722,56. De subsidie is verleend in het kader van de subsidieregeling natuurbeheer 2000. Het college heeft in een eerder besluit geoordeeld dat [appellant] niet heeft voldaan aan de voorwaarden van de subsidie, omdat hij essentiële maatregelen uit het goedgekeurde inrichtingsplan niet heeft uitgevoerd. De rechtbank Gelderland heeft het beroep van [appellant] ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep is gegaan.

Tijdens de zitting op 22 maart 2016 heeft [appellant], bijgestaan door zijn advocaat mr. B. Oudenaarden, zijn standpunt toegelicht. Hij betoogde dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college bevoegd was om de subsidie op nihil vast te stellen. Volgens [appellant] blijkt uit het inrichtingsplan niet dat hij verplicht was om een deel van zijn terrein af te graven en heidemaaisel en heideplagsel uit te strooien. Hij stelde dat het inrichtingsplan ruimte bood voor alternatieve methoden van verschraling.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft echter geoordeeld dat het inrichtingsplan duidelijk de verplichting tot afgraven van een deel van de grondoppervlakte bevatte. De rechtbank heeft terecht vastgesteld dat [appellant] niet heeft voldaan aan de verplichtingen die aan de subsidieverstrekking zijn verbonden. Het hoger beroep is ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak is bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201506438/1/A2.
Datum uitspraak: 4 mei 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 2 juli 2015 in zaak nr. 14/7634 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland.
Procesverloop
Bij besluit van 29 augustus 2013 heeft het college de aan [appellant] in het kader van de subsidieregeling natuurbeheer 2000 (hierna: de subsidieregeling) verleende subsidie vastgesteld op € 22.722,56.
Bij besluit van 16 september 2014 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 juli 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 maart 2016, waar [appellant], bijgestaan door mr. B. Oudenaarden, advocaat te Arnhem, en het college, vertegenwoordigd door mr. C.J.M. Daniëls, werkzaam bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, vergezeld van M. Vroemen, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het op deze zaak betrekking hebbend wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
2. Bij formulier van 21 december 2004 heeft [appellant] een aanvraag ingediend voor subsidie voor eenmalige maatregelen ter realisatie van het basispakket heide. Bij besluit van 12 december 2005 heeft het college aan [appellant] voor eenmalige maatregelen een inrichtingssubsidie ten bedrage van € 348.831,00 en voor beheersmaatregelen een subsidie ten bedrage van € 34.823,68 verleend. Bij formulier van 4 oktober 2012 heeft [appellant] verzocht om vaststelling van de aan hem verleende subsidie.
3. Aan het besluit van 16 september 2014 heeft het college ten grondslag gelegd dat [appellant] essentiële maatregelen die zijn genoemd in het goedgekeurde inrichtingsplan niet heeft uitgevoerd door niet een derde van zijn terrein af te graven en geen heidemaaisel en heideplagsel uit te strooien. Volgens het college is nooit goedkeuring gegeven om de heideontwikkeling op een andere wijze te realiseren. Bovendien heeft [appellant] nooit een aangepast inrichtingsplan ingediend. De alternatieve wijze van verschralen die [appellant] heeft toegepast is voorts niet te beschouwen als een serieuze en haalbare poging om het basispakket heide te realiseren. [appellant] heeft op geen enkele wijze getracht de doelstelling verbonden aan de subsidieverlening te realiseren, aldus het college.
4. Niet in geschil is dat [appellant] geen oppervlakte heeft afgegraven en geen heidemaaisel en heideplagsel heeft uitgestrooid. In geschil is of [appellant] deze maatregelen op basis van het bij de subsidieaanvraag overgelegde inrichtingsplan diende uit te voeren om voor subsidie in aanmerking te komen.
5. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college bevoegd was de subsidie op nihil vast te stellen. Volgens [appellant] volgt uit het bij de subsidieaanvraag overgelegde inrichtingsplan niet dat hij een deel van zijn terrein diende af te graven en heidemaaisel en heideplagsel diende uit te strooien. In het inrichtingsplan staat vermeld dat er verschillende manieren zijn om verschraling van grond te bevorderen, waarvan het afgraven van grond er één is. Volgens het inrichtingsplan moet uit een bodemonderzoek blijken of het afgraven van grond zinvol is. Op het moment dat het inrichtingsplan werd opgesteld was nog geen bodemonderzoek gedaan. Nadat het bodemonderzoek eenmaal was uitgevoerd, is geconstateerd dat afgraven, mede vanwege de daaraan verbonden kosten, niet opportuun is. Er is daarom gekozen de grond op andere manieren te verschralen, te weten door maaien, afvoeren en begrazen. De rechtbank heeft niet onderkend dat het inrichtingsplan hiervoor ruimte bood en dat het afgraven van grond, anders dan het college stelt, geen essentiële maatregel is om het basispakket heide te realiseren, aldus [appellant].
5.1. Zoals de rechtbank met juistheid heeft vastgesteld, wordt in het inrichtingsplan weliswaar opgemerkt dat er verschillende methoden van verschraling zijn, maar wordt ook opgemerkt dat het pakket heide, waarvoor aan [appellant] subsidie is verleend, 30% heidevegetatie vereist en dat minimaal 30% van de oppervlakte van het plangebied moet worden afgegraven. In het plan is voorts opgenomen dat het afgraven van grond is genoemd als één van de te nemen inrichtingsmaatregelen en ook in de tijdplanning is het afgraven van terreindelen opgenomen. De rechtbank heeft hier terecht uit afgeleid dat het inrichtingsplan de verplichting creëert tot het afgraven van een deel van de grondoppervlakte. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat, gelet op het inrichtingsplan, de daarop afgestemde begroting en het bij de subsidieverlening overgelegde overzicht van kostenposten, waarbij ook de kostenpost grondverzet is opgenomen, voor [appellant] duidelijk had moeten zijn dat het afgraven van grond een essentieel onderdeel vormde van de inrichtingsmaatregelen. [appellant] kan ook niet worden gevolgd in zijn standpunt dat het college hem erop had moeten wijzen dat hij een deel van de grond diende af te graven, omdat dit, zoals hiervoor is overwogen, reeds volgt uit het inrichtingsplan. Nu [appellant] niet heeft voldaan aan de verplichtingen die aan de subsidieverstrekking zijn verbonden, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college bevoegd was de subsidie op nihil vast te stellen.
Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. C.M. Wissels en mr. J.W. van de Gronden, leden, in tegenwoordigheid van mr. W. Dijkshoorn, griffier.
w.g. Van Buuren w.g. Dijkshoorn
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2016
735.
BIJLAGE
Ingevolge artikel 51, eerste lid, van de subsidieregeling wordt een inrichtingssubsidie verstrekt ten behoeve van terreinen gelegen in natuurgebieden voor zover:
a. deze betrekking heeft op het, door middel van eenmalige maatregelen, rechtstreeks wijzigen van de fysieke condities of kenmerken van het desbetreffende terrein, gericht op de omvorming of ontwikkeling van een of meerdere basis- of pluspakketten of landschapspakketten ten behoeve van het realiseren van een basis- of pluspakket of een landschapspakket voor zover dat in overeenstemming is met het desbetreffende natuurgebiedsplan of
b. deze betrekking heeft op beheersmaatregelen die gericht zijn op de omvorming of ontwikkeling van een of meerdere basis- of pluspakketten of landschapspakketten ten behoeve van het realiseren van een basis- of pluspakket of een landschapspakket voor zover dat in overeenstemming is met het desbetreffende natuurgebiedsplan.
Ingevolge artikel 55 wordt, onverminderd artikel 50, inrichtingssubsidie verstrekt overeenkomstig een inrichtingsplan waarin in ieder geval zijn opgenomen:
b. de te treffen inrichtingsmaatregelen;
c. een beschrijving van de uitgangssituatie;
d. de oppervlakte waarop die maatregelen zullen worden uitgevoerd;
e. de motivering voor het treffen van de maatregelen;
f. de met die maatregelen beoogde situatie van het terrein;
g. een gedetailleerde beschrijving van de in stand te houden, te verbeteren, aan te leggen, of te verwijderen wegen en paden;
h. voor zover van toepassing, een tijdplanning voor het tijdvak waarvoor subsidie wordt verleend;
i. de benodigde beheersmaatregelen;
j. een gespecificeerde begroting;
k. een opgave van de financieringswijze van de kosten, inclusief de financiële planning van de uitvoering, en
l. een topografische kaart met een schaal van 1:10.000 waarop zo nodig is aangegeven waar de onderscheiden maatregelen zullen worden getroffen.
Ingevolge artikel 63 is de subsidieontvanger verplicht de maatregelen overeenkomstig het inrichtingsplan als bepaald bij de subsidieverlening uit te voeren en overeenkomstig de tijdsplanning, bedoeld in artikel 55, onderdeel [h].