201506076/1/R1.
Datum uitspraak: 4 mei 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Schagen,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Vomar Voordeelmarkt B.V. (hierna: Vomar), gevestigd te Alkmaar,
en
de raad van de gemeente Schagen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 30 juni 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "Uitbreiding Makado Schagen" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en Vomar beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 maart 2016, waar [appellant sub 1], Vomar, vertegenwoordigd door mr. R.A.M. Schram, advocaat te Haarlem, en de raad, vertegenwoordigd door mr. drs. M. Mooij, E. Franke, M. Bes en J. Kaandorp, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Makado Schagen BV (hierna: Makado), vertegenwoordigd door T.J. Ruiter en M.W.E. Goenee, als partij gehoord.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. De Afdeling zal aan de hand van de beroepsgronden beoordelen of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in een uitbreiding van het winkelcentrum Makado in het centrum van Schagen. Deze uitbreiding bedraagt 3.600 m² aan brutovloeroppervlak (hierna: bvo). Hiervan is 800 m² bestemd voor de uitbreiding van het aanbod in dagelijkse goederen. De overige 2.800 m² is bedoeld voor non-foodwinkels, eventueel aangevuld met horeca. Het plan voorziet tevens in de uitbreiding van het aantal parkeerplaatsen. Daarnaast wordt de realisering van ongeveer veertien appartementen mogelijk gemaakt.
Het geschil
3. [appellant sub 1] woont in Schagen op ongeveer 300 m van het plangebied. Hij is eigenaar en verhuurder van een winkelpand aan de [locatie 1]. In dit pand is een supermarkt gevestigd. Hij is tevens eigenaar en verhuurder van een winkelpand aan de [locatie 2]. In dit pand is een fietsenwinkel gevestigd. [appellant sub 1] vreest dat het plan met zich zal brengen dat in de buurt leegstand zal ontstaan, waarvan hij als verhuurder nadeel zal ondervinden. De raad heeft dit volgens hem niet goed onderzocht.
4. Vomar exploiteert drie supermarkten in Schagen, waarvan één op een afstand van ongeveer 250 m van het plangebied. Vomar vreest dat als gevolg van het plan leegstand zal ontstaan, hetgeen negatieve gevolgen voor haar bedrijfsvoering zal hebben. Voorts betoogt Vomar dat ten onrechte niet in het benodigde aantal parkeerplaatsen is voorzien en dat door het plan problemen zullen optreden met de verkeersafwikkeling en de bereikbaarheid van haar winkel.
5. De wettelijke bepalingen en planregels die in de uitspraak worden genoemd, zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Onderzoeksrapport
6. [appellant sub 1] en Vomar betogen dat de raad zich niet heeft mogen baseren op het ruimtelijk-economisch onderzoek dat ten behoeve van het plan is verricht en dat is neergelegd in het rapport "Ruimtelijk-economisch onderzoek Makado Schagen" van 25 juni 2014 (hierna: het onderzoeksrapport). Zij stellen dat het onderzoeksrapport niet onafhankelijk tot stand is gekomen, omdat het in opdracht van de ontwikkelaar is opgesteld.
6.1. De Afdeling overweegt dat het enkele feit dat het onderzoeksrapport is opgesteld in opdracht van de ontwikkelaar, niet betekent dat het om die reden geen relevante gegevens bevat. Nu voorts ter ondersteuning van dit betoog geen concrete feiten of omstandigheden zijn genoemd waaruit zou kunnen blijken dat het onderzoeksrapport geen objectieve analyse bevat, bestaat in zoverre geen grond voor het oordeel dat het niet aan het plan ten grondslag had mogen worden gelegd.
Het betoog faalt.
7. [appellant sub 1] en Vomar betogen voorts dat het onderzoeksrapport is gebaseerd op ondeugdelijke gegevens. [appellant sub 1] voert hiertoe aan dat het gebruikte bronmateriaal al ten minste vijf jaar oud is. Nu actuele trends in de bevolkingsgroei en het toenemend internetgebruik door consumenten niet in het onderzoek zijn betrokken, wordt volgens hem ten onrechte op basis van gedateerde gegevens geconcludeerd dat ruimte bestaat voor uitbreiding van het winkelcentrum. [appellant sub 1] wijst in dit verband op een rapport van het Bureau stedelijke planning van de provincie, waaruit volgt dat geen ruimte bestaat voor uitbreiding van het winkelbestand in Schagen. Daarnaast wijst hij op een rapport van ABN AMRO, waarin de gevolgen van trends in de bevolkingsgroei en het internetgebruik door consumenten voor de behoefte aan winkelvastgoed worden benadrukt. Vomar voert aan dat het gebruikte bronmateriaal niet volledig is. Zo zijn geen gegevens over de bevolkingsontwikkeling verzameld, is geen behoefteonderzoek uitgevoerd en is het concurrerend winkelaanbod in de regio niet in kaart gebracht. Omdat dergelijke onderzoeken niet ten uitvoer zijn gebracht, is volgens Vomar onduidelijk waarop de cijfers in het onderzoeksrapport zijn gebaseerd. Volgens Vomar is het onderzoek derhalve te summier uitgevoerd. Nu het onderzoeksrapport is gebaseerd op ondeugdelijke gegevens, mocht de raad het volgens [appellant sub 1] en Vomar niet aan het plan ten grondslag leggen.
7.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het onderzoeksrapport is gebaseerd op de meest recente gegevens die beschikbaar waren ten tijde van het opstellen ervan. Voorts is volgens de raad het effect van internetverkoop op de bestedingen in winkels in de cijfers meegenomen. Ook de volgens Vomar ontbrekende gegevens zijn volgens de raad in het onderzoek betrokken. Ten slotte wijst de raad erop dat in het door [appellant sub 1] aangehaalde onderzoek van het Bureau stedelijke planning van de provincie, van dezelfde gegevens wordt uitgegaan als in het onderzoeksrapport.
7.2. In het onderzoeksrapport is gebruikgemaakt van CBS-cijfers uit 2014, cijfers van Locatus uit 2014, cijfers van het hoofdbedrijfschap Detailhandel uit 2013 en gegevens uit het Koopstromenonderzoek Randstad uit 2011. De Afdeling is van oordeel dat niet aannemelijk is gemaakt dat deze cijfers zodanig zijn verouderd dat zij niet in het onderzoeksrapport konden worden betrokken. De enkele stelling dat niet kan worden uitgesloten dat zich - sinds de totstandkoming van het bronmateriaal - ontwikkelingen hebben voorgedaan in de bevolkingssamenstelling en het internetgebruik door consumenten, is daartoe onvoldoende. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de raad onweersproken heeft gesteld dat gebruik is gemaakt van de meest recente, beschikbare gegevens. Voorts ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het onderzoek te summier is uitgevoerd, nu de volgens Vomar ontbrekende gegevens wel in het onderzoeksrapport zijn betrokken. Zo bevat het onderzoek gegevens over het inwoneraantal van Schagen en omgeving en wordt uitdrukkelijk ingegaan op de behoefte aan de ontwikkeling. Tevens is in het onderzoeksrapport aandacht besteed aan het reeds aanwezige aanbod van supermarkten en wordt een toelichting gegeven op de consequenties van de uitbreiding van het winkelcentrum voor de leegstand in de omgeving van het plangebied. Naar het oordeel van de Afdeling is derhalve niet gebleken dat het onderzoeksrapport dusdanige gebreken dan wel leemten in kennis vertoont dat de raad er bij de vaststelling van het plan niet van heeft kunnen uitgaan.
Het betoog faalt.
Ladder voor duurzame verstedelijking
8. [appellant sub 1] en Vomar betogen verder dat de uitbreiding van het winkelcentrum waarin het plan voorziet, in strijd is met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro), omdat de raad niet inzichtelijk heeft gemaakt dat de uitbreiding van het winkelcentrum Makado voorziet in een actuele, regionale behoefte.
Relativiteitseis
8.1. De raad stelt zich op het standpunt dat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet strekt tot bescherming van de belangen van [appellant sub 1] en Vomar. Zij hebben volgens de raad niet aannemelijk gemaakt dat de uitbreiding van het winkelcentrum waarin het plan voorziet, zal leiden tot een vorm van leegstand die vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening relevant is. Artikel 8:69a van de Awb staat daarom volgens de raad in zoverre aan de vernietiging van het besluit in de weg.
8.2. De door [appellant sub 1] verhuurde winkelpanden liggen op een afstand van ongeveer 200 m (het pand aan de [locatie 2]) en 300 m (het pand aan de [locatie 1]) van het plangebied. Vomar exploiteert een supermarkt op een afstand van ongeveer 250 m van het plangebied. [appellant sub 1] en Vomar stellen dat als gevolg van het plan leegstand in de omgeving van hun winkel(panden) kan ontstaan. Met het oog op hun ondernemingsklimaat stellen zij er belang bij te hebben om leegstand in de omgeving te voorkomen. Gelet hierop ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van [appellant sub 1] en Vomar. Dat zij beiden ook als concurrent werkzaam zijn in marktsegmenten waarin het plan met de uitbreiding van het winkelcentrum Makado eveneens voorziet, leidt in dit geval niet tot een ander oordeel, omdat [appellant sub 1] en Vomar in deze procedure niet alleen voor hun concurrentiebelang opkomen.
Actuele regionale behoefte
9. [appellant sub 1] en Vomar voeren aan dat de raad ten onrechte niet heeft onderkend dat het plan zal leiden tot leegstand in de omgeving, terwijl in het winkelcentrum Makado en in de omgeving daarvan reeds forse leegstand aanwezig is. Dit geldt volgens Vomar zowel voor het winkelvloeroppervlak (hierna: wvo) ten behoeve van niet-dagelijkse goederen als voor het wvo ten behoeve van dagelijkse goederen. Voorts stelt Vomar dat ten onrechte geen regionale afstemming heeft plaatsgevonden. Zij wijst erop dat alleen al in de gemeente Schagen diverse supermarkten aanwezig zijn, zodat er nu reeds sprake is van een overaanbod. Omdat het plan ingevolge artikel 3, lid 3.4, onder f, van de planregels, voorziet in maximaal 800 m² bvo ten behoeve van een supermarkt, zal het er vrijwel zeker toe leiden dat een andere supermarkt haar deuren moet sluiten. Ten slotte voert Vomar aan dat het plan niet uitsluit dat de 800 m² aan uitbreiding van het winkelaanbod aan dagelijkse goederen door een andere supermarkt dan de reeds aanwezige zal worden ingevuld. De stelling van de raad dat de uitbreiding van de bestaande supermarkt een positieve invloed op het functioneren van het gehele centrumgebied zal hebben, gaat dan niet langer op, aldus Vomar.
9.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan met de voorgenomen ontwikkeling in een actuele regionale behoefte voorziet en dat niet behoeft te worden gevreesd voor onaanvaardbare leegstand.
9.2. De Afdeling stelt vast dat het plan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro. Gelet hierop dient in de toelichting bij het plan te zijn beschreven dat de uitbreiding voorziet in een actuele regionale behoefte. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 5 maart 2014, ECLI:NL:RVS:2014:743 dient bij de beoordeling of sprake is van een actuele regionale behoefte, de behoefte te worden afgewogen tegen het bestaande aanbod. Voor detailhandel betekent dit dat wordt gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van winkelleegstand. Inzichtelijk moet zijn gemaakt dat het plan niet een zodanige leegstand tot gevolg zal hebben dat dit tot een uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening onaanvaardbare situatie in de betrokken regio zal leiden. De enkele omstandigheid dat een ruimtelijke ontwikkeling zal leiden tot een overaanbod in een bepaalde branche, betekent niet dat de ontwikkeling in strijd is met artikel 3.1.6, tweede lid, aanhef en onder a, van het Bro. 9.3. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft de raad een onderzoek laten uitvoeren. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het hiervoor reeds aangehaalde onderzoeksrapport van 25 juni 2014. In het onderzoeksrapport is vermeld dat de leegstand in Schagen 11% van het totale wvo bedraagt. Vergeleken met de gemiddelde leegstand in centrumgebieden van kernen met een vergelijkbaar inwonertal, is dit volgens het onderzoeksrapport een laag percentage. In winkelcentrum Makado staat thans een aantal winkelunits leeg. Ter zitting heeft Makado toegelicht dat het hier voornamelijk frictieleegstand betreft, die nodig is voor een goede werking van de markt.
In het onderzoeksrapport wordt verder gesteld dat een uitbreiding met 2.800 m² van het winkelaanbod in niet-dagelijkse goederen geen onaanvaardbare gevolgen voor de detailhandel in Schagen met zich brengt. Ook neemt de leegstand volgens het onderzoeksrapport niet toe als gevolg van een dergelijke ontwikkeling. Van onaanvaardbare effecten op het ondernemersklimaat als gevolg van deze uitbreiding, is volgens het onderzoeksrapport derhalve geen sprake.
Over de uitbreiding van het winkelaanbod in dagelijkse goederen wordt in het onderzoeksrapport gesteld dat in Schagen thans voor 8.760 m² aan supermarkten is gevestigd. Dit is ongeveer 20% méér dan cijfermatig bezien past bij de exploitatiemogelijkheden. In het onderzoeksrapport wordt geconcludeerd dat de uitbreiding van 800 m² ten behoeve van dagelijkse goederen die het plan mogelijk maakt, niettemin voorziet in een actuele regionale behoefte: omdat van een grote supermarkt een aantrekkende werking uitgaat, kunnen andere winkels in het winkelcentrum daarvan profiteren. Uitbreiding van het winkelaanbod ten behoeve van een supermarkt leidt volgens het onderzoeksrapport derhalve tot ruimere exploitatiemogelijkheden voor speciaalzaken in dagelijkse goederen in de omgeving.
9.4. In de plantoelichting verwijst de raad ter onderbouwing van de actuele regionale behoefte aan de uitbreiding van het winkelcentrum Makado eveneens naar de regionale detailhandelsvisie "Kop van Noord-Holland" uit 2011 (hierna: de detailhandelsvisie). In de detailhandelsvisie is door alle regiogemeenten een basis gelegd voor een lokaal detailhandelsbeleid. Afgesproken is onder meer dat wordt ingezet op de versterking van bestaande hoofdwinkelcentra zoals winkelcentrum Makado. Uitbreiding van dit winkelcentrum wordt in de detailhandelsvisie genoemd als één van de plannen waarvan op redelijk korte termijn - binnen ongeveer vijf jaar - realisatie wordt verwacht. De raad heeft te kennen gegeven dat het plan is gepresenteerd aan de Regionale Advies Commissie tijdens een vergadering op 18 april 2013 en vervolgens voor overleg naar de buurgemeenten is gezonden. Ook is de provincie door de raad van het plan in kennis gesteld. Het betoog van Vomar dat ten onrechte geen regionale afstemming heeft plaatsgevonden mist derhalve feitelijke grondslag.
9.5. Het betoog van Vomar dat de ontwikkeling ertoe kan leiden dat een supermarkt in de omgeving haar deuren zal moeten sluiten, is op zichzelf onvoldoende voor het oordeel dat het plan tot een vorm van leegstand zal kunnen leiden die vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening niet aanvaardbaar is. Ook het betoog van Vomar dat het plan niet uitsluit dat de 800 m² aan uitbreiding van het winkelaanbod aan dagelijkse goederen door een andere supermarkt dan de reeds aanwezige zal worden ingevuld, is hiervoor onvoldoende, nu met deze mogelijkheid in het onderzoeksrapport rekening is gehouden.
Gelet op het voorgaande en in aanmerking genomen het oordeel over het onderzoeksrapport in rechtsoverweging 7.2, overweegt de Afdeling dat uit het onderzoeksrapport voortvloeit dat een actuele regionale behoefte bestaat aan zowel de uitbreiding van het aanbod in niet-dagelijkse als in dagelijkse goederen. De Afdeling ziet derhalve geen aanleiding voor het oordeel dat de ontwikkeling in strijd is met artikel 3.1.6, tweede lid, aanhef en onder a, van het Bro.
Het betoog faalt.
Parkeren
10. Vomar betoogt dat niet kan worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid ten behoeve van de ontwikkeling waarin het plan voorziet. Zij voert hiertoe aan dat in het rapport van Goudappel Coffeng van 15 oktober 2009 wordt gesteld dat met betrekking tot het winkelcentrum Makado moet worden uitgegaan van ten minste vijf parkeerplaatsen per 100 m². De raad heeft ten onrechte geen rekening heeft gehouden met dit onderzoek en is uitgegaan van minder dan vijf parkeerplaatsen per 100 m². De parkeerkencijfers die de raad heeft gehanteerd, zijn volgens Vomar dan ook ondeugdelijk. De raad heeft ten onrechte cijfers gehanteerd die horen bij locaties die aan de rand van een centrum zijn gelegen, terwijl het winkelcentrum een centrumlocatie betreft, zo stelt Vomar. Volgens Vomar had de raad daarom van de parkeerkencijfers die horen bij een centrumlocatie moeten uitgaan.
10.1. De raad geeft aan dat bij de berekening van de parkeerbehoefte is aangesloten bij de normen in publicatie nr. 317 van het CROW "Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie" uit 2012 (hierna: CROW-publicatie). Daarbij is de raad ervan uitgegaan dat het plangebied in een matig stedelijk gebied ligt. Vomar heeft dit niet betwist. Voor het bepalen van de parkeerbehoefte die de woningen en de uitbreiding van de supermarkt met zich brengen, heeft de raad de cijfers die horen bij een gebied in de schil van het centrum gehanteerd. Ter zitting heeft hij toegelicht dat de parkeernorm in de CROW-publicatie voor een schilcentrumgebied strenger is dan voor een centrumgebied, zodat door deze keuze in méér parkeerplaatsen wordt voorzien dan op grond van de CROW-publicatie nodig zou zijn voor een centrumgebied. Voor het bepalen van de parkeerbehoefte vanwege de uitbreiding van de rest van het winkelcentrum is wel aangesloten bij de parkeerkencijfers voor een centrumgebied, omdat de CROW-publicatie geen parkeerkencijfers bevat voor hoofdwinkelcentra - zoals Makado - in schilcentrumgebieden. Deze zijn noodzakelijkerwijs in het centrum gelegen. De raad stelt voorts dat niet is aangesloten bij het rapport van Goudappel Coffeng van 15 oktober 2009, omdat de cijfers uit de CROW-publicatie recenter zijn.
10.2. De Afdeling overweegt dat de raad zich in redelijkheid heeft kunnen baseren op de parkeerkencijfers uit de CROW-publicatie, nu dit gebruikelijke normen zijn en niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die aan toepassing ervan in de weg staan. Dat in het aangehaalde rapport van meer parkeerplaatsen per 100 m² bvo wordt uitgegaan, is op zichzelf beschouwd niet toereikend voor een ander oordeel. Voorts overweegt de Afdeling dat de raad het plangebied in redelijkheid heeft kunnen kwalificeren als matig stedelijk gebied in (de schil van) het centrum als bedoeld in de CROW-publicatie. Op grond van de CROW-publicatie ligt de parkeerbehoefte ten behoeve van een fullservice supermarkt in een dergelijk gebied tussen de drie en vijf parkeerplaatsen per 100 m² bvo. De raad is uitgegaan van het gemiddelde van vier parkeerplaatsen per 100 m² bvo, hetgeen neerkomt op 32 parkeerplaatsen ten behoeve van de 800 m² waarvoor uitbreiding van het aanbod in dagelijkse goederen in het plan is voorzien. Voor de woningen is de raad uitgegaan van gelijke aantallen in de midden- en hogere prijsklasse, ten behoeve waarvan in totaal 23 parkeerplaatsen moeten worden gerealiseerd. Ten slotte geldt op grond van de CROW-publicatie dat voor een hoofdwinkelcentrum in een matig stedelijk gebied tussen de 2,8 en 4,1 parkeerplaatsen per 100 m² bvo aan parkeerbehoefte bestaat. Dit komt - uitgaande van het gemiddelde van 3,45 - neer op 97 parkeerplaatsen voor 2.800 m² bvo. In totaal volgt uit de ontwikkelingen waarin het plan voorziet, derhalve een parkeerbehoefte van 152 parkeerplaatsen.
10.3. Ter zitting heeft de raad nader toegelicht dat het plan voorziet in 134 nieuwe parkeerplaatsen. Voorts heeft de raad aangegeven dat momenteel 551 parkeerplaatsen aanwezig zijn ten behoeve van winkelcentrum Makado. Dat zijn er volgens de raad 132 meer dan nodig is volgens de CROW-publicatie: het winkelcentrum bestaat thans uit 1.605 m² bvo aan dagelijkse goederen - waarvoor volgens de CROW-publicatie moet zijn voorzien in 64 parkeerplaatsen - en uit 10.285 m² bvo aan niet-dagelijkse goederen - waarvoor 355 parkeerplaatsen benodigd zijn. Als de ontwikkeling doorgang vindt, zal er, zo stelt de raad, in totaal zijn voorzien in 685 parkeerplaatsen. Voor het uitgebreide winkelcentrum Makado en de woningen zijn in totaal 571 parkeerplaatsen nodig: 96 ten behoeve van het winkelaanbod in dagelijkse goederen, 452 ten behoeve van het winkelaanbod in niet-dagelijkse goederen en 23 voor de woningen. Volgens de raad worden in het plan dus weliswaar minder parkeerplaatsen mogelijk gemaakt dan voor de ontwikkeling benodigd zijn, maar zal - vanwege het grote aantal reeds aanwezige parkeerplaatsen - toch in de parkeerbehoefte kunnen worden voorzien. Dit geldt des te meer nu het parkeerterrein aan de nabijgelegen Julianalaan met nog zeventien parkeerplaatsen kan worden uitgebreid. Vomar heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze analyse niet klopt. De Afdeling is derhalve van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat in voldoende parkeergelegenheid ten behoeve van het plan wordt voorzien.
Het betoog faalt.
11. Vomar betoogt voorts dat aan de stelling van de raad in de plantoelichting dat het parkeerdek zal worden uitgebreid geen onderzoek ten grondslag ligt. Vomar betwijfelt of het mogelijk is daadwerkelijk tot uitbreiding van het parkeerdek over te gaan en stelt dat - als uitbreiding niet mogelijk is - het benodigde aantal parkeerplaatsen niet kan worden gerealiseerd.
11.1. De raad wijst in dit verband op artikel 6, lid 6.2, van de planregels, waarin een voorwaardelijke verplichting ten aanzien van de realisering en instandhouding van de benodigde parkeerplaatsen is geformuleerd. Ter zitting heeft de raad voorts verklaard dat het parkeerdek met 295 parkeerplaatsen kan worden uitgebreid. Tevens heeft hij aan de hand van een bouwtekening inzichtelijk gemaakt hoe de plannen daartoe er concreet uitzien. Vomar heeft haar stelling dat het bestaande parkeerdek niet kan worden uitgebreid, niet nader onderbouwd. Daarom heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat uitbreiding van het parkeerdek om in de parkeerbehoefte te voorzien, onmogelijk zou zijn.
Het betoog faalt.
Verkeer
12. Vomar betoogt dat het plan zal leiden tot problemen met de verkeersafwikkeling, omdat de drukte zal toenemen en de bestaande infrastructuur daarop niet is berekend. Zij voert hiertoe aan dat uit het verkeersonderzoek van Goudappel Coffeng, gedateerd op 15 oktober 2009, blijkt dat in de omgeving van het plangebied problemen met de doorstroming zullen ontstaan. Voorts betoogt Vomar dat de raad in de toelichting stelt dat ten behoeve van het plan in de toekomst nieuwe infrastructuur zal worden aangelegd, maar dat niet duidelijk is hoe deze nieuwe infrastructuur eruit zal komen te zien. Daarom is eveneens niet duidelijk of de nieuwe infrastructuur wel berekend zal zijn op de toenemende drukte. Verslechtering van de verkeerssituatie door het plan zal volgens Vomar een negatieve invloed hebben op de bereikbaarheid van haar supermarkt.
12.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de verkeersafwikkeling in de nabijheid van het plangebied niet negatief zal worden beïnvloed door de ontwikkeling waarin het plan voorziet en dat de gevolgen van het plan voldoende zijn onderzocht. Omdat het plan geen negatieve gevolgen voor de verkeersafwikkeling met zich brengt, zal ook de bereikbaarheid van Vomar door het plan volgens de raad niet zal verslechteren.
12.2. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft de raad gewezen op het verkeersonderzoek dat ten behoeve van het plan is uitgevoerd. De resultaten daarvan zijn neergelegd in het rapport van Goudappel Coffeng, gedateerd op 13 mei 2014. Uit het verkeersonderzoek blijkt dat de toename van het verkeer als gevolg van het plan door toekomstige, extra infrastructuur goed kan worden opgevangen. Deze conclusie wordt bevestigd in een nader rapport van Goudappel Coffeng, daterend van november 2014. Vomar heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze rapporten op onjuiste uitgangspunten zijn gebaseerd, dan wel andere gebreken vertonen. Omdat in het rapport van 15 oktober 2009, dat door Vomar is aangehaald, blijkens de inleiding is uitgegaan van een uitbreiding van het winkelcentrum Makado met ongeveer 4.900 m² - dus 1.300 m² méér dan waarin het voorliggende plan voorziet - is de Afdeling van oordeel dat dit door de raad terecht niet in zijn afweging over de verkeersafwikkeling is betrokken.
De raad heeft ook gewezen op het verkeerscirculatieplan, dat mede met het oog op de uitbreiding van winkelcentrum Makado is opgesteld. In het verkeerscirculatieplan zijn onder meer verkeerskundige maatregelen genoemd die bijdragen aan een goede verkeersafwikkeling in de omgeving van winkelcentrum Makado. De maatregelen die in verband met de ontwikkeling waarin het plan voorziet relevant zijn - in de plantoelichting en de rapporten van Goudappel Coffeng uit 2014 aangeduid als toekomstige extra infrastructuur - zijn bijna allemaal reeds uitgevoerd, zo heeft de raad gesteld. Ter zitting heeft de raad voorts te kennen gegeven dat de maatregelen die nog resteren, zullen worden gerealiseerd als de uitbreiding van winkelcentrum Makado doorgang vindt. Vomar heeft hetgeen de raad in dit verband heeft gesteld, onvoldoende gemotiveerd betwist.
Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de verkeersafwikkeling als gevolg van het plan toereikend is.
Het betoog faalt.
Financiële uitvoerbaarheid
13. Vomar betoogt dat de financiële uitvoerbaarheid van het plan niet inzichtelijk is gemaakt. Hij voert hiertoe aan dat uit de plantoelichting en de onderliggende stukken onvoldoende duidelijk is af te leiden of de ontwikkelaar voldoende financiële middelen ter beschikking heeft om de ontwikkeling te financieren. Voorts voert Vomar aan dat de kosten van de realiseren van de extra infrastructuur ten onrechte niet voor rekening van de ontwikkelaar komen.
13.1. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat tussen de gemeente en de ontwikkelaar een anterieure overeenkomst is gesloten. Hierin is overeengekomen dat de gemeente zorg draagt voor de aanleg van de extra infrastructuur en dat de kosten daarvan worden verhaald op de ontwikkelaar. Nu Vomar haar standpunt omtrent de financiële uitvoerbaarheid van het plan niet nader heeft toegelicht, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de financiële uitvoerbaarheid van het plan onvoldoende is aangetoond.
Het betoog faalt.
Regionale adviescommissie
14. [appellant sub 1] betoogt dat het plan ten onrechte niet is voorgelegd aan de Regionale Adviescommissie (hierna: RAC). Dit is volgens hem in strijd met het provinciaal beleid.
14.1. De Afdeling overweegt dat op grond van de nota "Detailhandelsbeleid Noord-Holland 2015-2020" (hierna: de nota), waarin het provinciale beleid omtrent detailhandel staat beschreven, detailhandelsplannen die betrekking hebben op meer dan 3.000 m² wvo ter advisering aan de RAC moeten worden voorgelegd. Het plan maakt weliswaar een uitbreiding van het bvo met ongeveer 3.600 m² mogelijk, maar het aantal vierkante meters wvo waarin wordt voorzien, overschrijdt de drempel van 3.000 m² niet. Derhalve bestond voor de raad geen verplichting om het plan aan de RAC voor te leggen.
Het betoog faalt.
Zienswijzen
15. Voor het overige hebben [appellant sub 1] en Vomar zich in hun beroepschrift beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van hun zienswijze. In de nota van zienswijzen behorende bij het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijzen. [appellant sub 1] en Vomar hebben in hun beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
Conclusie
16. De beroepen zijn ongegrond.
Proceskosten
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. E.J. Daalder, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, griffier.
w.g. Slump w.g. Melse
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2016
191-831.
BIJLAGE
Bij rechtsoverweging 8 e.v.
Artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)
1. Een bestemmingsplan alsmede een ontwerp hiervoor gaan vergezeld van een toelichting, waarin zijn neergelegd:
a. een verantwoording van de in het plan gemaakte keuze van bestemmingen;
b. een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding;
c. de uitkomsten van het in artikel 3.1.1 bedoelde overleg;
d. de uitkomsten van het met toepassing van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht verrichte onderzoek;
e. een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken;
f. de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan.
2. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:
a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.
3. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing op een provinciale verordening die een locatie voor stedelijke ontwikkeling aanwijst.
4. Een onderzoek naar de actuele regionale behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat het bestemmingsplan, bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
5. Voor zover bij de voorbereiding van het bestemmingsplan geen milieueffectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer wordt opgesteld, waarin de hierna volgende onderdelen zijn beschreven, worden in de toelichting ten minste neergelegd:
a. een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden;
b. voor zover nodig een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met overige waarden van de in het plan begrepen gronden en de verhouding tot het aangrenzende gebied;
c. een beschrijving van de wijze waarop krachtens hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer vastgestelde milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken.
Artikel 8:69a Algemene wet bestuursrecht (Awb)
De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
Bij rechtsoverweging 9 e.v.
Artikel 3 Centrum; Planregels bij bestemmingsplan "Uitbreiding Makado Schagen"
3.4 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
(…)
f. de bedrijfsvloeroppervlakte aan supermarkt bedraagt niet meer dan 800 m2;
Artikel 1.1.1 Bro
1. In dit besluit en de hierop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
i. stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
Bij rechtsoverweging 11.1
Artikel 6 Algemene bouwregels; Planregels bij bestemmingsplan "Uitbreiding Makado Schagen"
6.1 Overschrijding bouwgrenzen
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingen, aanduidingsgrenzen en regels worden overschreden door:
a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.
6.2 Parkeren
a. De omgevingsvergunning voor het bouwen kan alleen worden verleend als bij nieuwbouw wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid aan de hand van op dat moment van toepassing zijnde beleidsregels .
b. Het in gebruiknemen van de nieuwbouw is uitsluitend toegestaan indien de gerealiseerde parkeerplaatsen zoals bedoeld onder a zijn aangelegd en in stand worden gehouden.