201504308/1/A3.
Datum uitspraak: 4 mei 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[de besloten vennootschap], gevestigd te [plaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 30 april 2015 in zaak nr. 14/4516 in het geding tussen:
de vennootschap
en
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Procesverloop
Bij besluit van 3 juni 2014 heeft de minister de vennootschap een boete van € 12.000,00 opgelegd wegens overtreding van artikel 7.3, tweede lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit (hierna: het Arbobesluit).
Bij besluit van 12 november 2014 op het daartegen door de vennootschap gemaakte bezwaar heeft de minister de boete tot € 4.000,00 gematigd.
Bij uitspraak van 30 april 2015 heeft de rechtbank het daartegen door de vennootschap ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vennootschap hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 maart 2016, waar de vennootschap, vertegenwoordigd door [veiligheidskundige] bij de vennootschap, en de minister, vertegenwoordigd door mr. F. Sarwari en mr. S.I.A. Hensen, beiden werkzaam bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, zijn verschenen.
Overwegingen
1. De minister heeft de vennootschap de boete opgelegd naar aanleiding van een bedrijfsongeval met een reachtruck. Volgens de vennootschap was dat ongeval het gevolg van een ongelukkige samenloop van omstandigheden. Zij is het daarom niet eens met het oordeel van de minister dat zij niet alles heeft gedaan wat redelijkerwijs van haar verwacht kon worden om overtreding van het Arbobesluit te voorkomen.
2. De minister heeft aan de boete ten grondslag gelegd een door een arbeidsinspecteur van de Inspectie SZW op ambtsbelofte opgemaakt boeterapport van 9 september 2013. Dit boeterapport houdt in dat op 10 juni 2013 in het bedrijf van de vennootschap een chauffeur van een reachtruck al rijdend zijn linkerarm buiten de reachtruck heeft gestoken om een transportorder in een bakje te deponeren en hierbij bekneld is geraakt tussen de reachtruck en de paal waaraan het bakje is bevestigd. De chauffeur heeft door zijn arm buiten de rijdende reachtruck te steken de reachtruck niet uitsluitend gebruikt voor het doel, op de wijze en op de plaats waarvoor deze was ingericht en bestemd, aldus het boeterapport.
De minister heeft de vennootschap wegens overtreding van artikel 7.3, tweede lid, van het Arbobesluit, een boete opgelegd en deze boete in bezwaar met toepassing van artikel 1, elfde lid, van de Beleidsregel boeteoplegging arbeidsomstandighedenwetgeving (hierna: de Beleidsregel), wegens een beperkte mate van verwijtbaarheid gematigd.
3. De vennootschap betoogt dat de rechtbank ten onrechte het standpunt van de minister heeft onderschreven dat zij niet heeft aangetoond adequaat toezicht te hebben gehouden, zodat geen grond voor verdere matiging bestaat. Hiertoe voert zij aan dat de rechtbank heeft miskend dat het ongeval is veroorzaakt doordat de chauffeur met zijn voet van een pedaal van de reachtruck is gegleden en geen enkele vorm van toezicht dit had kunnen voorkomen. Zij verwijst naar een door haar ter zitting van de rechtbank overgelegd, door de rechtbank wegens te late indiening ervan buiten beschouwing gelaten verslag van een interview met de chauffeur, waarin deze vermeldt dat de veiligheid bij het bedrijf van de vennootschap goed is, hij met zijn voet van het pedaal is gegleden en daarop geen toezicht kan worden gehouden, de werkwijze om vanuit een stilstaande reachtruck een transportorder in het bakje te doen veilig is, het niet terecht is dat de vennootschap wegens onvoldoende toezichthouden wordt beboet, het bedrijf van de vennootschap goed is georganiseerd en het prettig is om er te werken. Voorts beschrijft de vennootschap hoe de veiligheid bij haar bedrijf in het algemeen is geregeld. Van haar kan niet worden verwacht dat zij voortdurend een toezichthouder naast een werknemer plaatst, aldus de vennootschap onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 18 april 2007 in zaak nr. 200606587/1 (ECLI:NL:RVS:2007:BA3220). 3.1. Ingevolge artikel 7.3, tweede lid, van het Arbobesluit, worden, om te voorkomen dat het gebruik van arbeidsmiddelen gevaren voor de veiligheid en gezondheid van de werknemers oplevert, de arbeidsmiddelen die op de arbeidsplaats ter beschikking van de werknemers worden gesteld, uitsluitend gebruikt voor het doel, op de wijze en op de plaats waarvoor zij zijn ingericht en bestemd.
Ingevolge artikel 9.1 is de werkgever verplicht tot naleving van de voorschriften en verboden welke bij of krachtens dit besluit zijn vastgesteld, met uitzondering van de artikelen 1.25, 2.6, 2.26 tot en met 2.29, 2.32 tot en met 2.34 en 7.21.
Volgens artikel 1, elfde lid, van de Beleidsregel, zoals ten tijde van belang luidend, kunnen bij de berekening van de op te leggen bestuurlijke boete één of meer van de volgende factoren aan de orde zijn en achtereenvolgens leiden tot verlaging van het al dan niet op de bedrijfsgrootte gecorrigeerde normbedrag:
1˚. indien de werkgever aantoont dat hij de risico's van de werkzaamheden waarbij de overtreding zich heeft voorgedaan voldoende heeft geïnventariseerd, een veilige werkwijze heeft ontwikkeld die voldoet aan de vereisten van de Arbeidsomstandighedenwetgeving, deugdelijke, voor de arbeid geschikte, arbeidsmiddelen en persoonlijke beschermingsmiddelen ter beschikking heeft gesteld, en de verdere nodige maatregelen heeft getroffen, wordt de bestuurlijke boete gematigd met een derde;
2˚. indien de werkgever bovendien aantoont dat hij voldoende instructies heeft gegeven, wordt de bestuurlijke boete gematigd met nog een derde; en
3˚. indien de werkgever bovendien aantoont dat hij adequaat toezicht heeft gehouden, wordt geen bestuurlijke boete opgelegd.
3.2. De rechtbank heeft terecht het standpunt van de minister onderschreven dat de vennootschap niet heeft aangetoond dat zij adequaat toezicht heeft gehouden, zodat geen grond voor verdere matiging van de boete bestaat. Zoals de rechtbank terecht heeft geoordeeld, is de vennootschap beboet omdat de chauffeur zijn arm buiten een rijdende reachtruck heeft gestoken, en niet omdat zijn voet van het pedaal is gegleden. De vennootschap heeft niet onderbouwd dat zij adequaat toezicht heeft gehouden op de instructie om geen ledematen buiten een rijdende reachtruck te steken. Dat de vennootschap haar werknemers stimuleert om elkaar op onveilig werken aan te spreken, zoals zij ter zitting van de Afdeling heeft benadrukt, is niet aan te merken als door de vennootschap uitgeoefend toezicht. Voorts is niet in geschil dat de persoon die voor het toezicht op voormelde instructie verantwoordelijk was, vaak niet op de werkvloer aanwezig was. Dat de veiligheid bij het bedrijf van de vennootschap in het algemeen goed is geregeld, doet aan het oordeel over dit specifieke geval niet af.
Het betoog faalt.
4. In zijn verweerschrift in hoger beroep en ter zitting van de Afdeling heeft de minister te kennen gegeven dat hij op 18 december 2015 de Beleidsregel heeft gewijzigd. Als gevolg daarvan moet de boete in deze zaak niet met twee derde maar met 75% worden gematigd. De minister verzoekt de Afdeling daarom het besluit van 12 november 2014 te vernietigen en de boete op € 3.000,00 vast te stellen.
Gelet hierop is het hoger beroep gegrond.
5. De aangevallen uitspraak moet wegens voormeld verzoek worden vernietigd. De Afdeling zal het tegen het besluit van 12 november 2014 ingestelde beroep gegrond verklaren en dat besluit vernietigen voor zover het de hoogte van de boete betreft. De Afdeling zal de hoogte van de boete op € 3.000,00 vaststellen en bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats van het besluit van 12 november 2014 treedt.
6. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 30 april 2015 in zaak nr. 14/4516;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 12 november 2014, kenmerk WBJA/JA-SVA/1.2014.1230.001, voor zover het de hoogte van de boete betreft;
V. stelt de hoogte van de boete vast op € 3.000,00;
VI. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit van 12 november 2014;
VII. gelast dat de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan [de vennootschap] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 825,00 (zegge: achthonderdvijfentwintig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. J.J. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. T. Hartsuiker, griffier.
w.g. Vlasblom w.g. Hartsuiker
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2016
620.