ECLI:NL:RVS:2016:1165

Raad van State

Datum uitspraak
21 april 2016
Publicatiedatum
26 april 2016
Zaaknummer
201601693/2/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van besluiten inzake handhaving van bouwvoorschriften en dwangsom door college van burgemeester en wethouders

In deze zaak hebben verzoekers A en B, wonend te Bergen, N-H, een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening te treffen tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Bergen. Deze besluiten, genomen op 13 mei en 27 oktober 2015, hielden in dat verzoekers op straffe van een dwangsom moesten voldoen aan de eisen om een schutting te verlagen, een vergroot bijgebouw te verwijderen en houtopstanden te verwijderen. De rechtbank Noord-Holland had eerder het beroep van verzoekers ongegrond verklaard, waarna zij hoger beroep instelden en verzochten om schorsing van de besluiten.

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 21 april 2016 uitspraak gedaan. De voorzieningenrechter oordeelde dat de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Bergen, N-H, geschorst moesten worden. Dit oordeel was gebaseerd op het belang van verzoekers bij het behoud van de berging voor opslag, en het feit dat de berging al ongeveer 30 jaar op het perceel aanwezig was. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen dringende belangen aan de zijde van het college waren die een onmiddellijke uitvoering van de besluiten rechtvaardigden.

Daarnaast werd het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van verzoekers, die in verband met de behandeling van het verzoek waren opgekomen, en tot terugbetaling van het griffierecht. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

201601693/2/A1.
Datum uitspraak: 21 april 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoeker A] en [verzoeker B], beiden wonend te Bergen, N-H,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) van 28 januari 2016 in zaak nrs. 15/5118 en 15/5119 in het geding tussen:
[verzoekers]
en
het college van burgemeester en wethouders van Bergen, N-H.
Procesverloop
Bij besluit van 13 mei 2015 heeft het college [verzoekers] op straffe van een dwangsom gelast om voor 17 september 2015 de schutting die langs het perceel [locatie] te Bergen staat tussen het perceel A 5300 en perceel A 4494 te verlagen tot 1 m en op deze hoogte te houden of te verwijderen en verwijderd te houden, het bijgebouw dat is vergroot en daardoor niet meer onder het overgangsrecht valt geheel te verwijderen en verwijderd te houden en de houtopstanden, bestaande uit bomen, struiken en rozenstruiken achter de schutting bij het slootje langs het perceel te verwijderen en verwijderd te houden.
Bij besluit van 27 oktober 2015 heeft het college het door [verzoekers] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 januari 2016 heeft de rechtbank het door [verzoekers] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [verzoekers] hoger beroep ingesteld.
Bij deze brief hebben zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het college heeft een nader stuk ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 7 april 2016, waar [verzoeker A], bijgestaan door mr. R.A.M. Schram, advocaat te Haarlem, en het college, vertegenwoordigd door mr. R. Visser, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. [verzoekers] hebben verzocht om schorsing van de besluiten van het college van 13 mei 2015 en 27 oktober 2015. Daartoe hebben zij onder meer aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het overgangsrecht ten aanzien van het bijgebouw (hierna: de berging) is vervallen. Volgens hen is de strijdigheid met het bestemmingsplan niet vergroot, nu slechts een gedeelte van het dak ingestort is geweest en dit gedeelte is hersteld door middel van het plaatsen van een nieuwe dakplaat op de bestaande palen en spanten. Zij voeren verder aan dat de rechtbank heeft miskend dat de opgelegde last tot gehele afbraak van de berging te verstrekkend is. [verzoekers] hebben in dit verband naar voren gebracht de berging nodig te hebben voor opslag en dat bij gehele afbraak onder meer hun tractor en grasmaaiers buiten moeten blijven staan.
2.1. In het bestreden besluit heeft het college zich wat betreft de berging op het standpunt gesteld dat de situatie zoals die is vastgelegd op een luchtfoto uit 1998 de bestaande toegestane situatie is die op grond van het overgangsrecht van het ter plaatse geldende bestemmingsplan mag blijven staan. Niettemin heeft het college [verzoekers] gelast om de berging geheel af te breken.
Niet in geschil is dat de berging reeds ongeveer 30 jaar op het perceel aanwezig is. Voorts is niet in geschil dat het verzoek om handhaving van [belanghebbende] geen betrekking heeft op de berging, maar uitsluitend op de schutting en de houtopstanden. Verder is uit de stukken en het verhandelde ter zitting niet gebleken van zodanig dringende belangen aan de zijde van het college dat de uitspraak in de bodemprocedure niet kan worden afgewacht. In het vorenstaande, afgezet tegen het belang van [verzoekers] bij voorkoming van algehele verwijdering van de berging die zij nodig hebben voor opslag, voordat uitspraak zal zijn gedaan in de bodemprocedure, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de besluiten van het college van 13 mei 2015 en 27 oktober 2015 te schorsen, totdat de Afdeling uitspraak heeft gedaan in de bodemprocedure.
3. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Bergen, N-H, van 27 oktober 2015, kenmerk 15UIT07328, en van 13 mei 2015, kenmerk 15UIT02785;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Bergen, N-H, tot vergoeding van bij [verzoeker B] en [verzoeker A] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 992,00 (zegge: negenhonderdtweeënnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Bergen, N-H, aan [verzoeker B] en [verzoeker A] het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 251,00 (zegge: tweehonderdeenenvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. R.J. van den Berg, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Van den Berg
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 april 2016
651.