ECLI:NL:RVS:2016:1154

Raad van State

Datum uitspraak
18 april 2016
Publicatiedatum
26 april 2016
Zaaknummer
201509144/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag tot het achterwege blijven van uitzetting op grond van gezondheidsredenen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, die op 23 november 2015 een beroep van een vreemdeling gegrond verklaarde. De vreemdeling, van Armeense nationaliteit, had een aanvraag ingediend om te bepalen dat zijn uitzetting achterwege blijft op basis van zijn gezondheidstoestand. De staatssecretaris had deze aanvraag op 10 november 2014 afgewezen, waarna de vreemdeling bezwaar maakte. Dit bezwaar werd door de staatssecretaris ongegrond verklaard op 15 januari 2015. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris in strijd met het zorgvuldigheidbeginsel had gehandeld en vernietigde het besluit van de staatssecretaris. De staatssecretaris ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

De Raad van State oordeelde dat de staatssecretaris terecht had betoogd dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat het rapport van het Helsinki Citizens' Assembly (HCA) een concreet aanknopingspunt bood voor twijfel aan de adequaatheid van de medische behandeling in Armenië. De staatssecretaris stelde dat het HCA-rapport geen conclusies bevatte die de beschikbaarheid van adequate behandeling in twijfel trokken. De Raad van State concludeerde dat de vreemdeling niet aannemelijk had gemaakt dat hij bij terugkeer in Armenië in een medische noodsituatie zou komen. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in de besluitvorming van de staatssecretaris en de noodzaak om medische adviezen goed te onderbouwen. De Raad van State oordeelde dat de staatssecretaris op goede gronden had besloten om niet te horen in de bezwaarprocedure, omdat er geen twijfel bestond dat de bezwaren niet konden leiden tot een andersluidend besluit. De uitspraak is gedaan op 18 april 2016.

Uitspraak

201509144/1/V3.
Datum uitspraak: 18 april 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 23 november 2015 in zaak nr. 15/2703 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 10 november 2014 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om krachtens artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) te bepalen dat zijn uitzetting achterwege blijft, afgewezen.
Bij besluit van 15 januari 2015 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 23 november 2015 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. L. Sinoo, advocaat te Utrecht, heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De vreemdeling, die de Armeense nationaliteit heeft, heeft geen rechtmatig verblijf en kan daarom worden uitgezet. De vreemdeling heeft een aanvraag ingediend om te bepalen dat zijn uitzetting achterwege blijft wegens zijn gezondheidstoestand. De staatssecretaris heeft deze aanvraag afgewezen omdat uit het advies van het Bureau Medische Advisering (hierna: het BMA) van 8 oktober 2014 (hierna: het BMA-advies) blijkt dat de vreemdeling onder voorwaarden in staat is om te reizen en dat bij terugkeer naar Armenië geen medische noodsituatie is te verwachten, omdat daar adequate behandelmogelijkheden voor de vreemdeling aanwezig zijn. De vreemdeling vreest dat hij geen adequate behandeling kan krijgen vanwege de misstanden in psychiatrische klinieken in Armenië. Hij heeft daarbij verwezen naar het rapport "Human Rights Situation in Neuropsychiatric Medical Institutions in 2013" van het Helsinki Citizens' Assembly - Vanadzor van 29 september 2014 (hierna: het HCA-rapport). Volgens dit rapport worden intramurale patiënten geslagen door het personeel, moeten zij dwangarbeid verrichten en hebben zij geen recht op juridische bijstand of inzage in hun medisch dossier. De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris het besluit van 15 januari 2015 heeft genomen in strijd met het zorgvuldigheidbeginsel. Zij heeft om die reden dat besluit vernietigd. De staatssecretaris komt hier tegen op.
2. In de eerste grief betoogt de staatssecretaris, voor zover van belang, dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de inhoud van het HCA-rapport een concreet aanknopingspunt biedt voor twijfel aan de adequaatheid van de beschikbare medische behandeling. De staatssecretaris voert hiertoe aan dat in het HCA-rapport niet wordt geconcludeerd dat er geen adequate behandeling voor psychische klachten in Armenië voorhanden is. De deskundigheid van de behandelaars en de door hen geboden psychiatrische hulp wordt niet in twijfel getrokken. Het rapport geeft slechts kritiek op de omgang met intramurale patiënten, terwijl uit het BMA-advies blijkt dat de vreemdeling in Nederland extramuraal wordt behandeld, welke behandeling in Armenië kan worden voortgezet. Nog daargelaten dat de in het HCA-rapport geuite kritiek geen betrekking heeft op de adequaatheid van de psychiatrische behandeling op zich, zijn er volgens de staatssecretaris geen aanwijzingen dat de vreemdeling bij terugkeer is aangewezen op intramurale voortzetting van de thans geboden extramurale therapeutische gesprekken, die ongeveer eens per twee weken plaatsvinden. Voorts wijst de staatssecretaris erop dat in de bij dit BMA-advies genoemde brondocumenten, naast de daar genoemde instellingen nog vijf andere instellingen worden genoemd voor intra- en extramurale behandeling. Nu niet al deze instellingen door het HCA zijn onderzocht, biedt het HCA-rapport een onvoldoende onderbouwing voor de stelling dat in geen van de genoemde instellingen adequate behandeling kan worden verkregen, aldus de staatssecretaris.
2.1. Uit het BMA-advies blijkt dat bij de vreemdeling sprake is van klachten geduid als passend bij een posttraumatische stressstoornis en psychotische stoornis NAO. De vreemdeling heeft gesprekken, overwegend samen met zijn echtgenote, bij een psychiater en een sociaal psychiatrisch verpleegkundige (gemiddeld elke twee weken een afspraak) en medicatie. In antwoord op de vraag of uitblijven van behandeling zal leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn, stelt het BMA dat sprake is geweest van een gedwongen opname vanwege suïcidaliteit. Voor zijn medische behandeling is hij ook afhankelijk van mantelzorg. Gelet op de huidige medische inzichten, is het niet uitgesloten dat, gezien de ernstige klachten en opname in het verleden, uitblijven van de behandeling zal leiden tot een medische noodsituatie. In medisch technische zin is behandeling van de medische klachten mogelijk in onder andere Nork Psychiatric Center of Avan Yerevan city dispensary te Yerevan. De door de vreemdeling gebruikte medicatie is aanwezig.
2.2. De rechtbank heeft niet onderkend dat uit het HCA-rapport, welk rapport betrekking heeft op de situatie in de psychiatrische instellingen in Armenië in de periode mei-juli 2013 - derhalve voorafgaande aan het bestreden besluit -, niet blijkt dat in de bij het BMA-advies en in dit rapport betrokken instellingen, geen deskundige psychiaters aanwezig zijn.
Voorts is de in Armenië aanwezige psychiatrische zorg gezien het BMA-advies toereikend om te voorkomen dat de vreemdeling op korte termijn in een medische noodsituatie komt te verkeren. De vreemdeling heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. Daarbij komt nog dat de staatssecretaris er vanuit mag gaan dat de vreemdeling voor behandeling ook terecht kan in één van de andere, niet door het HCA onderzochte, instellingen die zijn genoemd in de brondocumenten behorend bij het BMA-advies. Het HCA-rapport biedt derhalve onvoldoende aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van het door het BMA verrichte onderzoek en de inzichtelijkheid van de conclusie van het door het BMA uitgebrachte advies.
De grief slaagt.
3. In de tweede grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij ten onrechte heeft afgezien van het horen in de bezwaarprocedure.
4. Van het horen mag slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb worden afgezien, indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Uit hetgeen hiervoor onder 2.2. is overwogen volgt dat de staatssecretaris in het besluit op bezwaar op goede gronden het standpunt heeft ingenomen dat hierover in dit geval op voorhand redelijkerwijs geen twijfel bestond.
De grief slaagt.
5. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling, gelet op het vorenoverwogene en nu geen andere beroepsgronden zijn voorgedragen, het door de vreemdeling ingestelde beroep tegen het besluit van de staatssecretaris van 15 januari 2015 alsnog ongegrond verklaren.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 23 november 2015 in zaak nr. 15/2703;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. G. van der Wiel, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.M. van Roosmalen, griffier.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Van Roosmalen
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 april 2016
53.