ECLI:NL:RVS:2016:1150

Raad van State

Datum uitspraak
20 april 2016
Publicatiedatum
26 april 2016
Zaaknummer
201601320/1/R1 en 201601320/2/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Enschede Noord 2013 en verzoek om voorlopige voorziening

Op 20 april 2016 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan "Enschede Noord 2013". Dit bestemmingsplan werd op 14 december 2015 vastgesteld door de raad van de gemeente Enschede. Een appellant, wonend te Enschede, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 29 maart 2016 ter zitting behandeld, waar de appellant en de raad, vertegenwoordigd door W. Burger, aanwezig waren. Partijen gaven toestemming om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

De voorzieningenrechter overwoog dat nader onderzoek niet nodig was en dat de raad beleidsvrijheid heeft bij de vaststelling van bestemmingsplannen. De Afdeling toetst deze beslissingen terughoudend. De appellant, eigenaar van percelen in het gebied, betoogde dat de bestemmingen niet correct waren en dat hij op zijn percelen wilde wonen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bestemmingsplan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. De appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat er bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van het beleid rechtvaardigden.

Uiteindelijk verklaarde de voorzieningenrechter het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 20 april 2016.

Uitspraak

201601320/1/R1 en 201601320/2/R1.
Datum uitspraak: 20 april 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
[appellant], wonend te Enschede,
en
de raad van de gemeente Enschede,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 14 december 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "Enschede Noord 2013" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Bij deze brief heeft [appellant] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 29 maart 2016, waar [appellant] en de raad, vertegenwoordigd door W. Burger, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Overwegingen
1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Toetsingskader
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Geschil
3. [appellant] is eigenaar van een aantal percelen in het gebied tussen de Dinkelstraat, de Voortsweg, de Potsweg en de S.N. Menkostraat. Zijn beroep en verzoek zien op de percelen [locatie 1], [locatie 2], en [locatie 3]. Deze percelen zijn deels bebouwd en liggen achter de woningen aan deze straten. [appellant] wenst met name dat het plan toestaat dat op deze percelen gewoond mag worden.
Beroepsgronden
4. [appellant] betoogt dat de garages op de percelen [locatie 2] ten onrechte niet zijn ingetekend.
Niet in geschil is dat deze garages vergunningvrij zijn. Ter zitting heeft [appellant] toegelicht dat hij wenst dat de ligging van de garages wordt opgenomen op de kadastrale ondergrond. De voorzieningenrechter overweegt dat de kadastrale ondergrond van een verbeelding geen bindend onderdeel is. Aan het niet intekenen van de garages kunnen dan ook geen rechten ontleend worden in het kader van het bestemmingsplan.
Het betoog faalt.
5. [appellant] wenst dat aan de percelen [locatie 1] en [locatie 3] een bouwvlak wordt toegekend, zodat aldaar gewoond kan worden. Hij wijst erop dat elders in Enschede ook op de binnenterreinen gewoond wordt, bijvoorbeeld aan de S.N. Menkostraat.
5.1. Aan de percelen is de bestemming "Wonen" toegekend, maar geen bouwvlak. Wel is aan de percelen de aanduiding "bedrijf" toegekend.
Ingevolge artikel 20, lid 20.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor wonen.
Ingevolge lid 20.5, onder b, sub 4, wordt onder strijdig gebruik in ieder geval gerekend het gebruik van vrijstaande gebouwen met een functieaanduiding buiten het bouwvlak voor iedere vorm van bewoning.
5.2. In het voorheen geldende bestemmingsplan "Enschede Noord 2006" was aan de percelen [locatie 1] en [locatie 3] de bestemming "Wonen" toegekend, zonder bouwvlak.
Ingevolge artikel 15, lid 13, van de voorschriften van dat bestemmingsplan wordt onder strijdig gebruik in ieder geval verstaan - voor zover het bijgebouwen of complexen van garageboxen betreft en overige vrijstaande (bedrijfs)gebouwen, voor zover gelegen achter een op de plankaart gelegen bouwvlak - een gebruik voor iedere vorm van permanente of tijdelijke bewoning.
5.3. De raad hanteert voor het bestemmingsplan als uitgangspunt dat de bestaande situatie conserverend wordt bestemd. Ook in het voorheen geldende bestemmingsplan was wonen aldaar niet toegestaan. Het toekennen van een bouwvlak aan de percelen van [appellant] is in strijd met dit door de raad gehanteerde uitgangspunt. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de raad dit uitgangspunt redelijkerwijs niet heeft kunnen toepassen. De omstandigheid dat op het perceel [locatie 1] al twee jaar lang gewoond wordt is hiervoor onvoldoende, omdat ook het voorheen geldende bestemmingsplan "Enschede Noord 2006" wonen aldaar niet toestond. Ook de verwijzing naar de situatie aan de S.N. Menkostraat maakt dit niet anders, omdat het toestaan van wonen aldaar vele jaren eerder planologisch is toegestaan en de raad inmiddels een ander uitgangspunt hanteert.
Het betoog faalt.
6. [appellant] betoogt voorts dat hem ten onrechte niet wordt toegestaan hoger te bouwen dan 3,6 m, terwijl op het perceel [locatie 4] tot 8 m hoog mag worden gebouwd.
6.1. Ingevolge artikel 20, lid 20.2.9 mag bestaande bebouwing die afwijkt van het bepaalde in lid 20.2.1 tot en met 20.2.8 worden gehandhaafd en/of vernieuwd.
6.2. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat de situatie op het perceel [locatie 4] verschilt van de situatie op de percelen van [appellant] omdat het gebouw ter plaatse die hoogte al had en slechts verbouwd is. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van gelijke gevallen.
Het beroep op [locatie 4] faalt.
7. Voor zover [appellant] betoogt dat op het perceel [locatie 1] ten onrechte geen bedrijf van categorie 2 is toegestaan, overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
Ingevolge artikel 20, lid 20.1, onder c, van de planregels is ter plaatse van de aanduiding "bedrijf" een bedrijf toegestaan dat is genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de hoofdgroep Bedrijven van de bij de planregels behorende Lijst van Bedrijfstypen, met uitzondering van risicovolle inrichtingen, garagebedrijven, geluidzoneringsplichtige inrichtingen en vuurwerkbedrijven.
De voorzieningenrechter overweegt dat gelet op deze planregeling op het perceel [locatie 1] een bedrijf van categorie 2 van de Lijst van Bedrijfstypen is toegestaan, mits het niet om risicovolle inrichtingen, garagebedrijven, geluidzoneringsplichtige inrichtingen en vuurwerkbedrijven gaat. Het betoog van [appellant] mist dan ook feitelijke grondslag.
8. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond. Tevens ziet de voorzieningenrechter in het voorgaande aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep ongegrond;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. Y. Verhage, griffier.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Verhage
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 april 2016
655.