201506769/1/R2.
Datum uitspraak: 26 april 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
De vereniging Afdeling Boxtel-Liempde van de Zuidelijke Land- en Tuinbouworganisatie (hierna: ZLTO), gevestigd te Boxtel,
appellante,
en
1. het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Boxtel,
2. de raad van de gemeente Boxtel,
verweerders.
Procesverloop
Bij besluit van 16 december 2014 heeft het college toepassing gegeven aan de op grond van artikel 3.30 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) vastgestelde Coördinatieverordening ruimtelijke initiatieven Boxtel ten behoeve van de vaststelling van een bestemmingsplan en de verlening van een omgevingsvergunning voor de bouw van een burgerwoning op het perceel [locatie] te Boxtel.
Bij besluit van 30 juni 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "Nergena ong." vastgesteld. Bij besluit van 14 juli 2015 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor de activiteit bouwen ten behoeve van de bouw van een woning op het perceel [locatie].
Tegen de besluiten van 30 juni 2015 en 14 juli 2015 heeft ZLTO beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld hebben [belanghebbende A] en [belanghebbende B] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De raad heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 maart 2016, waar ZLTO, vertegenwoordigd door C.A.M. Spapens, en de raad en het college, vertegenwoordigd door M.W.C. Heesbeen en W. Moonen-Huisman, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Verder zijn ter zitting [belanghebbende A] en [belanghebbende B], vertegenwoordigd door [gemachtigde], gehoord.
Overwegingen
1. Het beroep van ZLTO richt zich tegen het bestemmingsplan en de omgevingsvergunning, die voorzien in een zogeheten ruimte voor ruimte-woning op het perceel [locatie] te Boxtel. ZLTO vreest dat door deze besluiten verdere beperkingen ontstaan voor de intensieve veehouderijen in de omgeving.
Ontvankelijkheid
2. De raad en [belanghebbende A] en [belanghebbende B] stellen dat mr. R. Ligtvoet bij het indienen van het beroepschrift geen rechtsgeldige machtiging heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij gerechtigd was om namens ZLTO beroep in te stellen. Eerst na afloop van de beroepstermijn heeft de Afdeling een door de voorzitter en de secretaris van ZLTO ondertekende rechtsgeldige machtiging ontvangen. De raad en [belanghebbende A] en [belanghebbende B] stellen dat het beroep van ZLTO wegens het ontbreken van een rechtsgeldige machtiging binnen de beroepstermijn niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
[belanghebbende A] en [belanghebbende B] stellen dat ook bij de indiening van de zienswijze een rechtsgeldige machtiging ontbrak. De zienswijze had daarom buiten beschouwing moeten worden gelaten. Gelet hierop dient het beroep volgens [belanghebbende A] en [belanghebbende B] niet-ontvankelijk te worden verklaard wegens het ontbreken van een zienswijze tegen het plan.
2.1. Ingevolge artikel 6:6, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard, indien niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het beroep, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
2.2. Bij het op 26 augustus 2015 ingediende beroepschrift van ZLTO ontbrak een rechtsgeldige machtiging voor mr. Ligtvoet om ZLTO in deze procedure te vertegenwoordigen. De Afdeling heeft mr. Ligtvoet op 4 november 2015 in de gelegenheid gesteld om alsnog een dergelijke machtiging te overleggen. Bij brief van 5 november 2015 heeft de Afdeling een door de voorzitter en de secretaris van ZLTO ondertekende volmacht ontvangen, waarmee zij mr. Ligtvoet machtigen om beroep in te stellen tegen het bestemmingsplan en de omgevingsvergunning. ZLTO heeft daarmee het verzuim tijdig hersteld. Derhalve bestaat in zoverre geen aanleiding het beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
2.3. Mr. Ligtvoet heeft namens ZLTO ook een zienswijze ingediend over het ontwerp van het bestemmingsplan. Hij heeft hierbij geen rechtsgeldige machtiging van ZLTO overlegd. Vast staat dat de raad mr Ligtvoet niet in de gelegenheid heeft gesteld dit verzuim te herstellen. Onder deze omstandigheden ziet de Afdeling geen aanleiding om het beroep van ZLTO niet-ontvankelijk te verklaren.
3. [belanghebbende A] en [belanghebbende B] voeren aan dat ZLTO binnen de beroepstermijn alleen een zogeheten pro-forma beroepschrift heeft ingediend. De Afdeling heeft ZLTO weliswaar de gelegenheid gegeven om tot en met 23 september 2015 alsnog de gronden van het beroep in te dienen, maar [belanghebbende A] en [belanghebbende B] stellen dat deze beroepsgronden pas op 24 september 2015 bij de Afdeling zijn binnengekomen. Het beroep dient volgens hen daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard.
3.1. De Afdeling heeft ZLTO bij brief van 26 augustus 2015 tot en met 23 september 2015 de gelegenheid gegeven om haar pro-forma beroepschrift nader aan te vullen. De Afdeling heeft op 23 september 2015 een fax met daarin de aanvulling van de beroepsgronden ontvangen. Het betoog dat de beroepsgronden pas na de gestelde termijn zijn aangevuld mist feitelijke grondslag.
Bestemmingsplan
4. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Intrekken beroepsgrond
5. Ter zitting heeft ZLTO de beroepsgrond dat het plan in strijd is met de Verordening ruimte 2014 van de provincie Noord-Brabant (hierna: Verordening 2014), omdat het plangebied geen deel uitmaakt van een bebouwingsconcentratie, ingetrokken.
Precedentwerking
6. ZLTO voert aan dat het plan voorziet in een woning in een gebied dat gekenmerkt wordt door intensieve veehouderij. Het mede op basis van de gemeentelijke structuurvisie toestaan van burgerwoningen in dit gebied maakt volgens haar de weg vrij voor meer ongewenste ontwikkelingen die de agrarische bedrijven beperken.
6.1. Het plan voorziet alleen in de bouw van een burgerwoning. Voor andere niet-agrarische ontwikkelingen in het buitengebied zullen afzonderlijke bestemmingsplannen moeten worden vastgesteld die moeten voldoen aan de Wro, waarbij de raad ook de belangen van agrariërs dient te betrekken. Het plan schept dan ook geen precedent voor andere woningbouw in het buitengebied van Boxtel.
Voor zover ZLTO opkomt tegen de in de gemeentelijke Structuurvisie Verfrissend Boxtel 2011 (hierna: de structuurvisie) opgenomen mogelijkheid om ruimte voor ruimte-woningen te realiseren in aanwezen bebouwingsconcentraties overweegt de Afdeling dat tegen de structuurvisie geen beroep kan worden ingesteld. De raad heeft bij de vaststelling van het plan in redelijkheid geen aanleiding hoeven te zien om van de structuurvisie af te wijken. Daarbij is in aanmerking genomen dat het gebied rondom de in het plan voorziene woning volgens het bestreden besluit wordt gekenmerkt door een sterke verwevenheid van agrarische functies en woonfuncties.
Het betoog faalt.
Geurnormen en woon- en leefklimaat
7. Volgens ZLTO heeft de raad de noodzaak om een burgerwoning in dit agrarisch gebied te realiseren niet gemotiveerd en onvoldoende onderzoek naar de gevolgen hiervan verricht. ZLTO stelt hierbij dat het plangebied is gelegen in een gebied dat volgens de evaluatie van de gemeentelijke geurverordening een te hoge geurbelasting kent. Om het woonklimaat te verbeteren is de geurnorm voor dat gebied in deze verordening verlaagd ten opzichte van de norm in de Wet geurhinder en veehouderij (hierna: Wgv). Bedrijven kunnen zich alleen ontwikkelen als invulling gegeven wordt aan de zogeheten 50 % opvulregeling op basis van artikel 3 van de Wgv.
Alleen in de groene zone als weergegeven in de evaluatie is volgens de richtlijnen van het Rijksinstituut voor volksgezondheid en milieu en de evaluatie sprake van een goed woonklimaat. De locatie van de beoogde woning ligt buiten dit gebied. ZLTO betoogt dat het in het belang van een goede ruimtelijke ordening niet wenselijk is een woonbestemming aan dit gebied toe te voegen.
7.1. De raad stelt dat de ontwikkelingsmogelijkheden van de bestaande agrarische bedrijven al worden beperkt door de bestaande woningen, de gemeentelijke geurverordening en de zogeheten Brabantse Zorgvuldigheidsscore. De bouw van deze woning brengt geen nieuwe beperkingen met zich mee. Over de achtergrondbelasting neemt de raad het standpunt in dat gelet op het beleid zoals vertaald in de Verordening 2014, dat de raad heeft overgenomen, het woon- en leefklimaat in de voorziene woning aanvaardbaar is.
7.2. Ingevolge artikel 3 van de gemeentelijke Verordening geurhinder en veehouderij 2014 geldt voor het gebied Tongeren - Nergena een geurnorm van 10,0 Ou/m3.
7.3. Aan het plan ligt volgens de plantoelichting de gemeentelijke beleidslijn ten grondslag om een locatie aan te merken als geschikt voor ruimte voor ruimte-ontwikkelingen wanneer die locatie in de structuurvisie als bebouwingsconcentratie is aangeduid. Het plangebied maakt volgens de nota van zienswijzen deel uit van de in de structuurvisie opgenomen bebouwingsconcentratie Tongeren.
Uit de zogeheten V-stacks berekening van 28 april 2015 als opgenomen in de bijlage van de plantoelichting volgt dat de voorgrondbelasting van geur als gevolg van individuele veehouderijen nabij het plangebied de norm van 10,0 Ou/m3 uit de gemeentelijke geurverordening niet overschrijdt. Bovendien bevinden zich volgens de niet weersproken toelichting van de raad in de nabijheid van de beoogde woning al andere woningen die wat betreft geurbelasting op grond van de Wgv maatgevend zijn voor de agrarische bedrijven. Gelet hierop heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat het plan in verband met de Wgv niet zal leiden tot extra beperkingen voor de ontwikkeling van omliggende agrarische bedrijven.
Over de achtergrondbelasting overweegt de Afdeling dat niet in geschil is dat deze ter plaatse van de voorziene woning ligt tussen de 10 en 20 Ou/m3. Volgens de raad is dit een redelijk goed tot matig woonklimaat. Ter onderbouwing van dit standpunt wijst de raad op de geurnormen voor de achtergrondbelasting in de Verordening 2014 die gelden voor de uitbreiding van bestaande veehouderijen, bij welke normen de raad voor de aanvaardbaarheid van het woon- en leefklimaat in het plangebied heeft aangesloten.
Ingevolge artikel 6.3, tweede lid, onder a, sub III, van de Verordening 2014 bepaalt een bestemmingplan gelegen in de groenblauwe mantel voor een bestaande veehouderij dat een toename van de oppervlakte van de bestaande gebouwen alleen is toegestaan indien is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten in de bebouwde kom niet hoger is dan 12 % en in het buitengebied niet hoger is dan 20 %, tenzij er - indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages - maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert.
De raad heeft voor de beoordeling van de achtergrondbelasting bij de woning in redelijkheid bij voornoemd percentage van 20 kunnen aansluiten. Volgens de toelichting van de raad correspondeert dit percentage met een voorgrondgeurbelasting van 10 Ou/m3 en een achtergrondgeurbelasting van 20 Ou/m3. Gelet op de omstandigheid dat de achtergrondbelasting en de voorgrondbelasting beneden deze waarden blijven heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Daarbij is in aanmerking genomen dat dit klimaat weliswaar minder goed is dan een locatie die verder is gelegen van de bestaande agrarische bedrijven, maar dat de raad in redelijkheid een zwaarder gewicht heeft kunnen toekennen aan een ligging van de voorziene woning binnen de bebouwingsconcentratie.
Het betoog faalt.
8. Tegen de omgevingsvergunning zijn geen beroepsgronden ingediend.
Slotoverwegingen
9. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, griffier.
w.g. Koeman w.g. Boermans
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 april 2016
429-656.