201500681/2/R2.
Datum uitspraak: 26 april 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Geffen, gemeente Oss,
en
de raad van de gemeente Oss, voorheen gemeente Maasdonk,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 28 oktober 2014 heeft de raad van de voormalige gemeente Maasdonk het bestemmingsplan "Buitengebied Maasdonk, herziening [locatie] Geffen" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 augustus 2015, waar [appellant], bijgestaan door J.H.G.M. van Goch, en de raad, vertegenwoordigd door R.W.E.M. van de Rakt, werkzaam bij de gemeente, bijgestaan door P.A. Jans, zijn verschenen.
Verder is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door [gemachtigde], gehoord.
Bij tussenuitspraak van 21 oktober 2015 in zaak nr. 201500681/1/R3 heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen zestien weken na de verzending van de tussenuitspraak de daarin omschreven gebreken te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.
Bij besluit van 4 februari 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied Maasdonk, herziening [locatie] Geffen" gewijzigd vastgesteld.
[appellant] heeft zijn zienswijze over het besluit van 4 februari 2016 naar voren gebracht.
De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Aan het perceel [locatie] te Geffen is de bestemming "Bedrijf" met de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - veehandelstransportbedrijf" toegekend. [appellant] woont nabij het bedrijfsperceel. Hij stelt geluidhinder te ondervinden van het veehandelstransportbedrijf, dat reeds op het perceel aanwezig is. Verder is volgens hem de aanleg en instandhouding van een houtsingel ten behoeve van de landschappelijke inpassing van de bedrijfsfunctie niet gewaarborgd.
Tussenuitspraak
2. Gezien de overwegingen 8.1, 9.2 en 11.4 van de tussenuitspraak ziet de Afdeling in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit van 28 oktober 2014 is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en artikel 3.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro). Het beroep tegen dat besluit is gegrond, zodat het dient te worden vernietigd.
3. Bij de tussenuitspraak heeft de Afdeling de raad opgedragen om het besluit van 28 oktober 2014 te wijzigen door:
- de aanleg en instandhouding van de houtsingel aan de westgrens van het perceel in de planregels te waarborgen;
- het verzamelen en verladen van vleesvarkens in de nachtperiode in de planregels uit te sluiten;
- in de planregels te waarborgen dat in de avond- en nachtperiode uitsluitend eigen vrachtwagens met een bronvermogen van maximaal 105 dB(A) in of uit de inrichting rijden.
Herstelbesluit
4. Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de raad bij besluit van 4 februari 2016 het bestemmingsplan gewijzigd vastgesteld. Op de verbeelding is het plangebied aan de westzijde van het bedrijfsperceel uitgebreid met de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschap" en deels de functieaanduiding "groen". In artikel 3, lid 3.1, onder c, van de planregels is een bestemmingsomschrijving opgenomen voor een houtsingel ter plaatse van de functieaanduiding "groen". Verder is in artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder a, sub1, opgenomen dat het verzamelen en verladen van vleesvarkens enkel mag plaats vinden in de dag- en avondperiode (7.00-23.00 uur). Voorts is in lid 4.1 opgenomen dat in de avond- en nachtperiode enkel eigen vrachtwagens met een bronvermogen van maximaal 105 dB(A) in of uit de inrichting mogen rijden.
5. Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb heeft een beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
Het besluit van 4 februari 2016 is een wijziging van het bestreden besluit. Het beroep van [appellant] is van rechtswege gericht tegen dit gewijzigde besluit.
6. De zienswijze van [appellant] over het besluit van 4 februari 2016 is beperkt tot de wijze waarop de houtsingel in het plan is opgenomen.
[appellant] voert aan dat de eisen waaraan de houtsingel op de gronden met de aanduiding "groen" zou moeten voldoen ten onrechte zijn opgenomen in de bestemmingsomschrijving in artikel 3, lid 3.1, onder c, van de planregels. Deze zouden volgens hem moeten worden opgenomen in artikel 4 van de planregels, behorend bij de bedrijfsbestemming.
Verder stelt [appellant] dat een planregel ontbreekt die de aanleg en instandhouding van de houtsingel ter afscherming van de bestaande bedrijfsbebouwing verzekert. Ook dient volgens hem een planregel te worden opgenomen die het bouwen van nieuwe bouwwerken slechts mogelijk maakt onder de voorwaarde dat de houtsingel ongewijzigd in stand blijft.
Voorts stelt [appellant] dat de eisen die in de planregeling aan de houtsingel worden gesteld te vrijblijvend zijn. Volgens hem dient te worden opgenomen dat de houtsingel beplant moet worden met inheemse beplantingssoorten passend op de dekzandrug, zoals de eik, beuk, berk (boomvormers) en vuilboom, lijsterbes, jeneverbes, sleedoorn en hulst (struikvormers). Verder stelt [appellant] dat de houtsingel zoveel mogelijk uit bladhoudende bomen en struiken dient te bestaan, waarbij het aantal boom- en struiksoorten evenwichtig is en deze evenwichtig over de singel worden verdeeld. Daarnaast dient volgens hem de onderlinge afstand tussen de beplanting 1,25 m of minder te zijn en moet de houtsingel binnen drie jaar na de vaststelling van het gewijzigde plan ondoorzichtig zijn. Voorts dient de houtsingel 5 m breed te zijn en drie jaar na de vaststelling van het plan een hoogte van ten minste 4 m te hebben bereikt.
6.1. Ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder c, van de planregels zijn de voor "Agrarisch met waarden-Landschap" aangewezen gronden ter plaatse van de aanduiding "groen" uitsluitend bestemd voor groenvoorzieningen ter afscherming van de bedrijfsfunctie. Deze groenvoorziening bestaat uit een houtsingel. De houtsingel zal met inheemse beplantingssoorten, passend op de dekzandrug moeten worden ingeplant. De soorten die passend zijn: Eik, beuk, esdoorn, berk (boomvormers) en vuilboom, lijsterbes, jeneverbes, sleedoorn, hulst (struikvormers). Er zal een robuuste strook moeten worden aangelegd, met een diepte van minimaal 5 m. De beplanting zal een onderlinge afstand van circa 1,25 m moeten hebben (of minder). In de houtwal zullen zowel boom- als struikvormers moeten worden aangeplant.
Ingevolge lid 3.4 wordt onder het gebruik van gronden in strijd met het bestemmingsplan in ieder geval verstaan het gebruik van gronden in afwijking van artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder c.
Ingevolge artikel 4, lid 4.2, onder d, mag er alleen worden gebouwd indien is zekergesteld dat de inrichting van de gronden plaatsvindt conform artikel 3.1 onder c.
6.2. De inrichting van de houtsingel moet plaatsvinden op de gronden met de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschap" en de aanduiding "groen". In artikel 3, lid 3.1, onder c, zijn nadere eisen opgenomen met betrekking tot de houtsingel op gronden met deze bestemming en aanduiding. Artikel 4 bevat regels voor gronden met de bestemming "Bedrijf". Nu de gronden met de beoogde houtsingel een andere bestemming hebben kan de Afdeling [appellant] niet volgen in zijn betoog dat de eisen voor de inrichting van de houtsingel dienen te worden opgenomen in het artikel behorend bij de bedrijfsbestemming.
6.3. De door [appellant] genoemde eisen aan de houtsingel zijn voor het overgrote deel reeds opgenomen in artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder c, van de planregels. Voorts bevat deze bepaling de eis dat de houtsingel de bedrijfsfunctie moet afschermen. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de houtsingel blijkens 8.1 van de tussenuitspraak door de raad noodzakelijk werd geacht in verband met de landschappelijke inpassing van de op het bedrijfsperceel te stallen vrachtauto’s. Met de opdracht in de tussenuitspraak is niet beoogd de gehele, voormalige agrarische, bedrijfsbebouwing aan het zicht te onttrekken. Gelet hierop bestaat geen aanleiding om verdere eisen te stellen aan de inrichting van de houtsingel. Het betoog faalt.
6.4. [appellant] voert echter terecht aan dat de aanleg en de instandhouding van de houtsingel niet in de planregels is gewaarborgd. De bestemmingsomschrijving in artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder c, verplicht daar niet toe. Ook elders in de planregels is de aanleg en de instandhouding van de houtsingel niet verzekerd. Dat ingevolge artikel 4, lid 4.2, aanhef en onder d, alleen gebouwd mag worden indien zeker is gesteld dat de inrichting van de gronden plaatsvindt overeenkomstig artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder c, is daarvoor onvoldoende omdat de bedrijfsgebouwen er al staan. Voor zover deze gebouwen nog met een vergunning moeten worden gelegaliseerd ontbreekt in de planregels de verplichting om de houtsingel ook in stand te houden. Dat in artikel 3, lid 3.4, een verbod is opgenomen de gronden te gebruiken in strijd met de groenbestemming houdt evenmin een verplichting in de houtsingel aan te leggen en in stand te houden. In zoverre is niet voldaan aan de opdracht in de tussenuitspraak. Het betoog slaagt.
6.5. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het besluit van 4 februari 2016, voor zover hierin niet de verplichting tot de aanleg en instandhouding van de houtsingel is opgenomen, is genomen in strijd met artikel 3.1, eerste lid, van de Wro. Het beroep tegen het besluit van 4 februari 2016 is gegrond, zodat dit besluit in zoverre dient te worden vernietigd.
7. De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien door een specifieke gebruiksregel voor gronden met de bestemming "Bedrijf" en de aanduiding "parkeerterrein" vast te stellen, waarbij de aanleg en instandhouding van de houtsingel is gewaarborgd. De Afdeling zal voorts bepalen dat de uitspraak in de plaats treedt van het besluit voorzover dit is vernietigd. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de raad volgens het besluit van 4 februari 2016 heeft beoogd om te voldoen aan de tussenuitspraak, waarin is opgenomen dat de aanleg en instandhouding van de houtsingel dient te zijn gewaarborgd. Niet aannemelijk is dat derde belanghebbenden door het zelf in de zaak voorzien in hun belangen worden geschaad. Daarbij betrekt de Afdeling dat het veehandelstransportbedrijf ter zitting heeft ingestemd met deze verplichting. Verder was de houtsingel reeds beoogd in het besluit van 28 oktober 2014 en zijn omwonenden die een belang kunnen hebben bij de aanleg en instandhouding van de houtsingel reeds partij in dit geding.
8. Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen de hierna in de beslissing nader aangeduide onderdelen van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.
9. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep tegen het besluit van de raad van de gemeente Maasdonk, thans gemeente Oss, van 28 oktober 2014 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied Maasdonk, herziening [locatie] Geffen" gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Maasdonk, thans gemeente Oss, van 28 oktober 2014 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied Maasdonk, herziening [locatie] Geffen";
III. verklaart het beroep tegen het besluit van de raad van de gemeente Oss van 4 februari 2016 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied Maasdonk, herziening [locatie] Geffen" gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Oss van 4 februari 2016 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied Maasdonk, herziening [locatie] Geffen", voor zover hierin niet de verplichting is opgenomen tot de aanleg en instandhouding van een houtsingel;
V. bepaalt dat aan artikel 4 van de planregels een nieuw lid wordt toegevoegd en dat dit als volgt komt te luiden:
"4.6. Afscherming parkeerterrein
Het gebruik van de gronden ter plaatse van de aanduiding "parkeerterrein" voor het stallen en parkeren van vrachtwagens ten behoeve van het bedrijf is slechts toegestaan als is voorzien in de aanleg van een houtsingel overeenkomstig artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder c, en deze in stand wordt gehouden.";
VI. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 4 februari 2016;
VII. draagt de raad van de gemeente Oss op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel V. wordt verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;
VIII. gelast dat de raad van de gemeente Oss, aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 165,00 (zegge: honderdvijfenzestig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, voorzitter, en mr. J.C. Kranenburg en mr. E.A. Minderhoud, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, griffier.
w.g. Uylenburg w.g. Boermans
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 april 2016
429-656.