201506785/1/A2.
Datum uitspraak: 26 april 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 30 juni 2015 in zaak nr. 14/7719 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 7 februari 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het aan [appellant] toegekende voorschot kinderopvangtoeslag 2010 herzien en vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 18 februari 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aan [appellant] toegekende kinderopvangtoeslag over de periode 2010 definitief berekend en vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 13 november 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] tegen deze besluiten gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 30 juni 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 13 november 2014 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 maart 2016, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, werkzaam bij de dienst, is verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] heeft een aanvraag kinderopvangtoeslag ingediend, die op 6 mei 2009 door de Belastingdienst/Toeslagen is ontvangen.
Bij het besluit van 7 februari 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het over de periode 2010 toegekende voorschot herzien en vastgesteld op nihil, omdat bij controle is gebleken dat bij de berekening van het eerder verleende voorschot rekening is gehouden met onjuiste gegevens. Om dezelfde reden heeft de Belastingdienst/Toeslagen bij het besluit van 18 februari 2014 vervolgens de kinderopvangtoeslag over de periode 2010 definitief berekend en vastgesteld op nihil.
2. Bij het besluit van 13 november 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het tegen de besluiten van 7 en 18 februari 2014 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat [appellant] de daarvoor geldende termijnen heeft overschreden en de aangevoerde medische redenen geen aanleiding geven om die termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank dit oordeel van de Belastingdienst/Toeslagen juist geacht. In geschil is de vraag of de rechtbank terecht heeft overwogen dat deze termijnoverschrijding niet verschoonbaar is, omdat uit de beschikbare informatie niet volgt dat [appellant] ten tijde van de bezwaartermijn wegens psychische en financiële problemen niet in staat was om tijdig te reageren op de besluiten van 7 en 18 februari 2014.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte tot haar oordeel is gekomen. Hij voert hiertoe aan dat hij ten tijde van de bezwaartermijn wel degelijk om persoonlijke redenen niet in staat was om tijdig bezwaar in te dienen. Ter ondersteuning van deze stelling zal hij alsnog nadere bewijsstukken overleggen.
3.1. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:11 blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
3.2. Vast staat dat het door [appellant] ingediende bezwaarschrift tegen de besluiten van 7 februari 2014 en 18 februari 2014, bij de Belastingdienst/Toeslagen ingekomen op 29 april 2014, buiten de in artikel 6:7 van de Awb gestelde termijn van zes weken is ingediend. De rechtbank heeft terecht overwogen dat voor zover [appellant] als gevolg van psychische en financiële problemen niet in staat kon worden geacht om zelf tijdig bezwaar te maken, zoals hij stelt, van hem mocht worden verwacht dat hij een ander had ingeschakeld ter behartiging van zijn belangen. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (onder meer uitspraak van 27 mei 2009 in zaak nr. 200807026/1/H1) behoort het tot de eigen verantwoordelijkheid van de indiener van een bezwaarschrift om zorg te dragen dat ook in geval van afwezigheid of ziekte wordt voldaan aan de wettelijke vereisten verbonden aan het maken van bezwaar, door bijvoorbeeld een derde in te schakelen. Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen, waarin aannemelijk wordt gemaakt dat er geen mogelijkheid was om daarvoor zorg te dragen, kan daarop in verband met het dwingende karakter van de bezwaartermijn een uitzondering worden aanvaard. Uit de door [appellant] overgelegde verklaring van zijn behandelend psychiater blijkt niet dat er sprake was van een dergelijk uitzonderlijk geval, aangezien deze verklaring, nu zij geen medisch oordeel bevat over de psychische situatie van [appellant] ten tijde van de bezwaartermijn, niet uitsluit dat het voor [appellant] mogelijk was om zelf bezwaar te maken of zorg te dragen voor de tijdige indiening van het bezwaarschrift door een derde in te schakelen.
De rechtbank is derhalve terecht tot de conclusie gekomen dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is en dat de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, griffier.
w.g. Borman w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 april 2016
17-834