ECLI:NL:RVS:2016:1118

Raad van State

Datum uitspraak
26 april 2016
Publicatiedatum
26 april 2016
Zaaknummer
201506707/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen herziening kinderopvangtoeslag en niet-ontvankelijk verklaring bezwaar

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 2 juli 2015. De rechtbank had het beroep van [appellante] ongegrond verklaard, nadat de Belastingdienst/Toeslagen op 12 juni 2013 het aan haar toegekende voorschot kinderopvangtoeslag 2011 had herzien en vastgesteld op nihil. Dit besluit was genomen omdat bij controle was gebleken dat de eerder verleende toeslag was gebaseerd op onjuiste gegevens.

Na het herzien van het voorschot, had [appellante] op 3 december 2014 bezwaar gemaakt tegen de herziening, maar de Belastingdienst/Toeslagen verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding. De rechtbank oordeelde dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk was verklaard, omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend en er geen verschoonbare reden voor de termijnoverschrijding was aangetoond.

In hoger beroep betoogt [appellante] dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij buiten de wettelijke termijn van zes weken bezwaar heeft ingediend. Zij stelt dat haar bezwaarschrift op 19 juni 2013 is ingediend, wat tijdig zou zijn geweest. De Raad van State heeft de zaak behandeld op 11 maart 2016 en concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het bezwaar niet-ontvankelijk was. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

De beslissing van de Raad van State is op 26 april 2016 openbaar gemaakt, waarbij de proceskosten niet zijn toegewezen.

Uitspraak

201506707/1/A2.
Datum uitspraak: 26 april 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 2 juli 2015 in zaak nr. 15/209 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 12 juni 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het aan [appellante] toegekende voorschot kinderopvangtoeslag 2011 herzien en vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 3 december 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 2 juli 2015 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 maart 2016, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, werkzaam bij de dienst, is verschenen.
Overwegingen
1. [appellante] heeft een aanvraag kinderopvangtoeslag ingediend, die op 11 mei 2011 door de Belastingdienst/Toeslagen is ontvangen.
Bij besluit van 12 juni 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het over de periode 2011 toegekende voorschot herzien en vastgesteld op nihil, omdat bij controle gebleken is dat bij de berekening van het eerder verleende voorschot rekening is gehouden met onjuiste gegevens. De Belastingdienst/Toeslagen heeft bij besluit van 3 december 2014 het daartegen door [appellante] gemaakte bezwaar wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard.
2. De rechtbank heeft geoordeeld dat het door [appellante] tegen het besluit van 12 juni 2013 ingestelde bezwaar door de Belastingdienst/Toeslagen terecht niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat niet in geschil is dat het bezwaarschrift te laat is ingediend en dat niet is gebleken dat die termijnoverschrijding verschoonbaar is.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat niet in geschil is dat zij buiten de wettelijke termijn van zes weken bij de Belastingdienst/Toeslagen bezwaar heeft ingediend. Zij stelt zich op het standpunt dat zij op 19 juni 2013 bezwaar heeft gemaakt. Dit bezwaarschrift is op 21 juni 2013, en daarmee tijdig, door de Belastingdienst/Toeslagen ontvangen. De Belastingdienst/Toeslagen heeft het bezwaarschrift van 19 juni 2013 terecht aangemerkt als bezwaarschrift tegen de herziene voorschotbeschikking, omdat er op dat moment geen ander besluit was waartegen [appellante] bezwaar zou kunnen maken. Voorts blijkt (indirect) uit de inhoud van het bezwaarschrift en de daarbij gevoegde bijlagen dat zij tegen de herziene voorschotbeschikking bezwaar heeft willen maken.
3.1. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Ingevolge artikel 6:9, tweede lid, is bij verzending per post een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
3.2. In geschil is of de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaarschrift terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Uit het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank blijkt dat [appellante] uitdrukkelijk heeft verklaard dat de brief van 19 juni 2013 (gedingstuk B10.40) niet een bezwaarschrift tegen het besluit van 12 juni 2013 inhoudende de voorschotbeschikking kinderopvangtoeslag voor het jaar 2011 is. De Belastingdienst/Toeslagen heeft deze brief ook niet zo geduid. De Belastingdienst/Toeslagen heeft blijkens het proces-verbaal vervolgens gesteld dat de brief gaat over het toeslagjaar 2009 en niet kan worden gezien als een bezwaarschrift voor het jaar 2011.
In het bezwaarschrift van 9 augustus 2013 is onder meer het volgende vermeld: "Namens belastingplichtige maken wij hierbij alsnog bezwaar tegen de opgelegde terugvorderingsbeschikking, ook al is de wettelijke bezwaartermijn van 6 weken reeds verstreken." Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat vaststaat dat [appellante] niet eerder dan bij de brief van 9 augustus 2013 bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 12 juni 2013.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, griffier.
w.g. Borman w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 april 2016
17-834.