201506148/1/A2.
Datum uitspraak: 26 april 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 23 juni 2015 in zaak nr. 15/46 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij het primaire besluit van 22 april 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het aan [appellant] toegekende voorschot van de huurtoeslag voor het berekeningsjaar 2014 herzien en vastgesteld op nihil. Het primaire besluit van 30 april 2014 strekte tot herziening van het aan [appellant] toegekende voorschot van de huurtoeslag voor het berekeningsjaar 2013 naar een bedrag van € 480,00.
Bij besluit van 26 november 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 juni 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 maart 2016, waar [appellant], bijgestaan door mr. K.T.F. Chocolaad, advocaat te Voorburg, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, werkzaam bij de dienst, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] heeft een aanvraag huurtoeslag ingediend voor de huur van een etage in het pand aan de [locatie] te Vlaardingen, die op 3 januari 2012 door de Belastingdienst/Toeslagen is ontvangen.
Bij besluit van 28 december 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen hem een voorschot huurtoeslag over 2013 toegekend van € 2.316,00. Bij besluit van 31 december 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen dit voorschot herzien en vastgesteld op € 3.634,00. Bij besluit van 27 december 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen hem een voorschot huurtoeslag over 2014 toegekend van € 3.701,00.
Bij besluit van 22 april 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het over 2014 toegekende voorschot herzien en vastgesteld op nihil. Bij besluit van 30 april 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot over 2013 herzien en vastgesteld op € 480,00. De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan beide besluiten ten grondslag gelegd dat het gezamenlijke inkomen van [appellant] en zijn medebewoners vanaf mei 2013 tot en met 2014 te hoog is om in aanmerking te komen voor huurtoeslag. Bij het besluit van 26 november 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen deze besluiten gehandhaafd.
2. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen degenen die op hetzelfde adres als [appellant] zijn ingeschreven terecht als medebewoners heeft aangemerkt. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij een zelfstandige woonruimte huurde en dat er geen sprake was van een gezamenlijke huishouding, als gevolg waarvan de Belastingdienst/Toeslagen het inkomen van de medebewoners heeft kunnen betrekken in het inkomen van [appellant], en zodoende de aanspraak op huurtoeslag heeft kunnen herzien. Daartoe heeft zij overwogen dat uit de overgelegde foto’s niet afdoende blijkt dat de ruimtes alleen voor [appellant] toegankelijk zijn en dat de huurovereenkomst en de verhuurdersverklaring niets afdoen aan de informatie uit de basisregistratie personen omtrent de medebewoners. [appellant] heeft slechts het begin van het tegenbewijs geleverd. Het had op de weg van [appellant] gelegen om de door de Belastingdienst/Toeslagen gevraagde huurovereenkomsten van de medebewoners over te leggen.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij een zelfstandige woonruimte huurde en dat er geen sprake was van een gezamenlijke huishouding, als gevolg waarvan de Belastingdienst/Toeslagen het inkomen van de medebewoners heeft kunnen betrekken in de vaststelling van de huurtoeslag. Hij verwijst daartoe naar de door hem overgelegde foto’s waaruit de indeling van de ruimte blijkt, alsmede de in de ruimte aanwezige wezenlijke voorzieningen en eigen toegangsdeur met naambordje. [appellant] voert aan dat de rechtbank er ten onrechte vanuit gegaan is dat uit de foto’s niet valt af te leiden dat de daarop afgebeelde ruimtes alleen voor [appellant] toegankelijk zijn, aangezien dit voorbijgaat aan het feit dat de ruimte een eigen toegangsdeur heeft waarvan alleen [appellant] de sleutel heeft. Tevens gaat de rechtbank, zonder dit nader toe te lichten, voorbij aan de opgestelde verhuurdersverklaring. [appellant] stelt voorts dat niet van hem verwacht kan worden dat hij de splitsingsakte of de huurovereenkomsten van zijn medebewoners overlegt en is dan ook van mening dat de op hem rustende bewijslast te ver is opgerekt. Met voormelde stukken is voldoende aangetoond dat het gaat om een zelfstandige woonruimte als gevolg waarvan de inkomens van de overige op het adres ingeschreven personen onterecht zijn meegenomen bij het bepalen van de huurtoeslag.
3.1. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder j, van de Wet op de huurtoeslag (hierna: Wht) wordt in deze wet en de bepalingen die daarop berusten onder woning verstaan: een gebouwde onroerende zaak voor zover deze als zelfstandige woonruimte, onvrije etage dan wel andere onzelfstandige woonruimte is verhuurd, alsmede de onroerende aanhorigheden.
Ingevolge artikel 1a, eerste lid, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) van toepassing, met uitzondering van artikel 6, eerste en tweede lid.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, is het recht op en de hoogte van de huurtoeslag afhankelijk van de draagkracht, waaronder begrepen het vermogen, van de huurder, diens partner en de medebewoners.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, wordt een huurtoeslag slechts toegekend:
a. als de huurder, diens partner alsmede degenen die medebewoner van de woning zijn, op het adres van die woning zijn ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: GBA; thans: basisregistratie personen);
b. als op dat adres geen andere personen staan ingeschreven in de GBA, behoudens eventueel een onderhuurder en personen die behoren tot diens huishouden.
Ingevolge het tweede lid kan in afwijking van het eerste lid een huurtoeslag worden toegekend, als de onjuiste inschrijving in de GBA niet aan de huurder kan worden toegerekend.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, aanhef en onder a, wordt een huurtoeslag slechts toegekend voor de huur van een woning die een zelfstandige woonruimte of een onvrije etage is.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder e, van de Awir wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen, alsmede in inkomensafhankelijke regelingen, onder medebewoner verstaan: de persoon die op hetzelfde woonadres als de belanghebbende staat ingeschreven in de GBA, met dien verstande dat als medebewoner niet wordt aangemerkt:
1.o de partner van de belanghebbende;
2.o de persoon die op basis van een schriftelijke overeenkomst met de belanghebbende een deel van de woning huurt, tenzij deze een bloed- of aanverwant in de eerste graad is van de belanghebbende of van diens partner;
3.o degene die tot het huishouden van de onder 2o bedoeld persoon behoort.
3.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraken van 27 december 2012 in zaak nrs. 201204442/1/A2 en 201204853/1/A2), mag de Belastingdienst/Toeslagen er in beginsel van uitgaan dat op één GBA-adres één zelfstandige woning is gelegen en degenen die op hetzelfde GBA-adres zijn ingeschreven, met uitzondering van de onderhuurder en degenen die behoren tot diens huishouden, mag aanmerken als medebewoners die behoren tot hetzelfde huishouden als de aanvrager van huurtoeslag. Het is aan de aanvrager om aan te tonen dat op één GBA-adres meer zelfstandige woningen zijn gelegen door bewijsstukken over te leggen waaruit blijkt dat de gehuurde woning beschikt over een eigen toegang en wezenlijke voorzieningen die niet met andere bewoners op hetzelfde adres worden gedeeld. Voorts dient de huurder aan te tonen dat degene die de Belastingdienst/Toeslagen als medebewoner heeft aangemerkt niet tot zijn huishouden behoort of heeft behoord.
3.3. [appellant] heeft foto’s van de binnenzijde van het pand [locatie] overgelegd. Uit deze foto’s valt niet af te leiden dat de woonruimte die hij bewoont een zelfstandige woning is, noch blijkt daaruit de indeling van het betrokken pand. Evenmin blijkt daaruit dat het pand [locatie] beschikte over meer dan één zelfstandige woning met een eigen toegang en eigen wezenlijke voorzieningen. [appellant] heeft voorts een kopie van de huurovereenkomst en een verhuurdersverklaring overgelegd. Anders dan [appellant] aanvoert, volgt uit de inhoud van deze bescheiden niet dat hij in de periode in geding een zelfstandige woonruimte huurde zonder een medebewoner. De bescheiden bieden, zonder nadere ondersteunende gegevens, zoals de door de Belastingdienst/Toeslagen gevraagde huurovereenkomsten van de andere bewoners van het pand [locatie], onvoldoende aanknopingspunt voor die conclusie. Gelet hierop heeft de rechtbank derhalve terecht geoordeeld dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de periode in geding voor zichzelf over een zelfstandige woonruimte beschikte.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, griffier.
w.g. Borman w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 april 2016
17-834