201503238/1/A1.
Datum uitspraak: 26 april 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Assendelft, gemeente Zaanstad,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 23 maart 2015 in zaak nr. 14/4409 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad.
Procesverloop
Bij besluit van 12 mei 2014 heeft het college besloten de door [appellant] ingediende aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen van een bedrijfswoning op het perceel [locatie] te Assendelft (hierna: het perceel) niet in behandeling te nemen.
Bij besluit van 26 september 2014 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 maart 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 januari 2016, waar [appellant], bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. F. Brouwer en T. Machiels, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] heeft een omgevingsvergunning aangevraagd voor de sloop en herbouw van een bedrijfswoning op het perceel. Hij exploiteert op het perceel een agrarisch bedrijf. De van oorsprong op het perceel aanwezige bedrijfswoning (met kapberg) verkeert in vervallen staat en wordt niet meer bewoond (hierna: de oude bedrijfswoning). In 1988 heeft het college [appellant] bouwvergunning verleend voor het bouwen van een woning op het perceel. Deze woning is gerealiseerd (hierna: de woning uit 1988). [appellant] en zijn broer wonen in deze woning. De bedrijfswoning waarvoor de omgevingsvergunning is aangevraagd is niet geprojecteerd op de locatie van de te slopen oude bedrijfswoning, maar elders op het perceel.
Het college heeft zich in het bij besluit van 26 september 2014 in stand gelaten besluit van 12 mei 2014 op het standpunt gesteld dat het bouwplan in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Landelijk gebied Assendelft" (hierna: het bestemmingsplan), omdat op het perceel één bedrijfswoning is toegestaan en op het perceel reeds een bedrijfswoning aanwezig is. Om die reden heeft het college [appellant] verzocht om een onderbouwing van de noodzaak van een tweede bedrijfswoning. [appellant] is in verzuim gebleven de verzochte gegevens aan te leveren en daarom heeft het college geweigerd de aanvraag in behandeling te nemen.
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de aanvraag strekt tot vervanging van de oude bedrijfswoning op het perceel en dat de woning uit 1988 een burgerwoning betreft, zodat geen sprake is van een tweede bedrijfswoning.
2.1. Ingevolge het bestemmingsplan rusten op het perceel de bestemmingen "Agrarisch met waarden", "Waarde-Archeologie 3" en "Waterstaat-Waterkering".
Ingevolge artikel 4.1, aanhef en onder b, en artikel 4.2.3, aanhef en onder a, van de planregels is op de voor "Agrarisch met waarden" aangewezen gronden maximaal één bedrijfswoning per bouwvlak toegestaan.
Ingevolge artikel 40.1, aanhef en onder 1, mag een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot.
2.2. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het college de woning uit 1988 terecht heeft aangemerkt als de bij het agrarisch bedrijf van [appellant] behorende bedrijfswoning en niet als een burgerwoning of een tweede bedrijfswoning. De rechtbank heeft daartoe terecht redengevend geacht dat uit de voor de woning uit 1988 verleende bouwvergunning niet blijkt van een vrijstelling voor een burgerwoning of een tweede bedrijfswoning, waar zodanige vrijstelling, gelet op het toen geldende bestemmingsplan, wel nodig zou zijn geweest. Zoals het college ter zitting heeft toegelicht, zijn in de gemeentearchieven geen stukken over een dergelijke vrijstelling gevonden. [appellant] heeft het bestaan van een dergelijke vrijstelling niet aannemelijk gemaakt. In het midden kan blijven of de woning uit 1988 destijds als agrarische bedrijfswoning is vergund, nu deze woning feitelijk als bedrijfswoning op het perceel in bedrijf is genomen en als zodanig functioneert. De aanvraag betreft derhalve, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, de bouw van een tweede bedrijfswoning, hetgeen in strijd is met artikel 4.1, aanhef en onder b, en artikel 4.2.3, aanhef en onder a, van de planregels.
Hetgeen [appellant] aanvoert over de intekening van de oude bedrijfswoning en de woning uit 1988 op de plankaart van het voorheen geldende bestemmingsplan "Poldergebied Assendelft" en de verbeelding van het bestemmingsplan, leidt niet tot het door hem beoogde resultaat, nu de kadastrale ondergrond geen onderdeel uitmaakt van het planologische regime en daaruit dus niet het recht op een tweede woning kan worden afgeleid.
Anders dan [appellant] betoogt, heeft de rechtbank terecht overwogen dat [appellant] aan het overgangsrecht geen aanspraak op honorering van de aanvraag kan ontlenen, nu het bouwplan niet ziet op een gedeeltelijke vernieuwing of verandering van een bouwwerk als bedoeld in artikel 40.1 van de planregels. Bovendien is de bedrijfswoning waarvoor de omgevingsvergunning is aangevraagd niet voorzien op de locatie van de oude bedrijfswoning, maar elders op het perceel.
Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan.
Het betoog faalt.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. J.A. Hagen en mr. B.P.M. van Ravels, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, griffier.
w.g. Van Buuren w.g. Graaff-Haasnoot
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 april 2016
531-828.