201501072/4/R2.
Datum uitspraak: 11 april 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoekers] (hierna tezamen en in enkelvoud: [verzoeker]), beiden wonend te Breda,
en
de raad van de gemeente Breda,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 15 november 2015 heeft de raad opnieuw het bestemmingsplan "Buitengebied Zuid 2013" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld. [verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 4 april 2016, waar [verzoeker], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door A.J.J. Neele en mr. N.E. Snel, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de [maatschap], vertegenwoordigd door mr. P. Botman, advocaat te Tilburg, als partij gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. [verzoeker], die woont op het perceel [locatie A] te Breda, kan zich niet verenigen met de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - koel- en/of vrieshuis" die is toegekend aan het perceel [locatie B]. Dit perceel is in eigendom van [maatschap]. [verzoeker] betoogt dat het bestemmingsplan het mogelijk maakt dat binnen de op het perceel aanwezige opstallen koel- en vriesinstallaties worden gebruikt en dat dit geluidhinder van ventilatoren en transport met zich brengt. Volgens hem kan, als het plan in werking treedt, [maatschap] contracten met huurders voor het gebruik van koelinstallaties sluiten en kunnen hierdoor onomkeerbare situaties ontstaan.
3. Aan het perceel [locatie B] is de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschapswaarden" en onder andere de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - koel- en/of vrieshuis" toegekend.
Ingevolge artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder d, van de planregels zijn de gronden met deze bestemming en aanduiding (tevens) bestemd voor koel- en/of vrieshuizen.
4. [maatschap] heeft ter zitting verklaard dat totdat de Afdeling uitspraak heeft gedaan in de bodemprocedure, geen omgevingsvergunning zal worden aangevraagd om nieuwe gebouwen op te richten dan wel om de bestaande bebouwing op zijn perceel aan te passen. De voorzieningenrechter ziet verder niet in dat het sluiten van een contract over het gebruik van koel- of vriesinstallaties binnen de bestaande opstallen of het gebruik van de opstallen voor koelinstallaties door [maatschap] zelf, tot onomkeerbare situaties leiden. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter geen grond voor het oordeel dat onverwijlde spoed bestaat die vereist dat in afwachting van de uitspraak in de bodemprocedure een voorlopige voorziening moet worden getroffen.
5. Gezien het voorgaande dient het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening te worden afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. W.S. van Helvoort, griffier.
w.g. Hagen w.g. Van Helvoort
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 april 2016
361.