201505967/1/A1.
Datum uitspraak: 20 april 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Haarsteeg, gemeente Heusden,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 2 juli 2015 in zaken nrs. 15/965 en 15/1616 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Heusden.
Procesverloop
Bij besluit van 19 december 2014 heeft het college zijn besluit om op die datum spoedeisende bestuursdwang toe te passen door middel van het plaatsen van bouwhekken voor de zijgevel van het gebouw aan de [locatie 1] te Vlijmen, op schrift gesteld en daarbij medegedeeld dat de kosten daarvan op [appellante] zullen worden verhaald. Bij dat besluit heeft het college [appellante] op straffe van een dwangsom tevens gelast om de onveilige situatie permanent te beëindigen door de betreffende gevel te stabiliseren, te slopen dan wel te vervangen en het gebouw ter plaatse van de gevel wind- en waterdicht te maken.
Bij besluit van 23 februari 2015 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 24 maart 2015 heeft het college de kosten van de uitvoering van de bestuursdwang vastgesteld op € 677,60 en dat bedrag bij [appellante] in rekening gebracht.
Bij uitspraak van 2 juli 2015 heeft de rechtbank het door [appellante] tegen deze besluiten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 maart 2016, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. H.A. Pasveer, advocaat te Den Bosch, en het college, vertegenwoordigd door mr. A. Verwijs, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellante] is eigenaar van een gebouw aan de [locatie 1] te Vlijmen. Tegen of naast de westelijke zijgevel van dat gebouw stond een bedrijfsgebouw aan de [locatie 2]. Dat gebouw is in twee fasen gesloopt om plaats te maken voor een door de Stichting Woonveste te realiseren appartementencomplex met parkeervoorzieningen. Door de sloopwerkzaamheden is volgens [appellante] schade ontstaan aan de muur van het gebouw op [locatie 1], waardoor deze instabiel is geworden. In december 2014 is de muur van het [appellante] in eigendom toebehorend gebouw op [locatie 1] gedeeltelijk ingestort. Wegens gevaar voor de omgeving heeft het college spoedeisende bestuursdwang toegepast door het plaatsen van bouwhekken voor de muur. Ook heeft het college [appellante] gelast de onveilige situatie permanent te beëindigen. [appellante] heeft daaraan uitvoering gegeven. Volgens [appellante] had het college haar ten onrechte aangeschreven en komen de kosten voor de toepassing van de spoedeisende bestuursdwang niet voor haar rekening.
2. Het college heeft aan het in bezwaar gehandhaafde besluit van 19 december 2014 overtreding van artikel 1a, eerste lid, van de Woningwet en artikel 1b, tweede lid, ten grondslag gelegd, in verbinding gelezen met artikelen 2.6 en 7.21 van het Bouwbesluit 2012.
3. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Woningwet draagt de eigenaar van een bouwwerk, open erf of terrein of degene die uit anderen hoofde bevoegd is tot het daaraan treffen van voorzieningen er zorg voor dat als gevolg van de staat van dat bouwwerk, open erf of terrein geen gevaar voor de gezondheid of veiligheid ontstaat dan wel voortduurt.
Ingevolge het tweede lid draagt een ieder die een bouwwerk bouwt, gebruikt, laat gebruiken of sloopt, dan wel een open erf of terrein gebruikt of laat gebruiken, er, voor zover dat in diens vermogen ligt, zorg voor dat als gevolg van dat bouwen, gebruik of slopen geen gevaar voor de gezondheid of veiligheid ontstaat dan wel voortduurt.
Ingevolge artikel 1b, tweede lid, is het verboden een bestaand bouwwerk, open erf of terrein in een staat te brengen, te laten komen of te houden die niet voldoet aan de op de staat van dat bouwwerk, open erf of terrein van toepassing zijnde voorschriften, bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel b, tweede lid, aanhef en onderdeel a, en vierde lid.
4. [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat ook Woonveste als overtreder kan worden aangemerkt en dat het college Woonveste had moeten aanschrijven omdat zij de onveilige situatie heeft veroorzaakt. Het college heeft ten onrechte niet gemotiveerd waarom het ervoor heeft gekozen haar aan te schrijven en niet Woonveste, aldus [appellante].
4.1. [appellante] heeft het oordeel van de rechtbank niet bestreden dat het college bevoegd was om jegens haar als eigenaar van het gebouw op nr. 49 over te gaan tot handhavend optreden. Ook de Afdeling ziet geen aanleiding voor een ander oordeel. Zelfs indien Woonveste als overtreder van artikel 1a, tweede lid, van de Woningwet, als door [appellante] gesteld, zou kunnen worden aangemerkt, hetgeen overigens niet vast staat nu Woonveste dit betwist, laat dat onverlet dat [appellante] als overtreder van artikel 1a, eerste lid, en artikel 1b, tweede lid, kan worden aangemerkt en dat het college bevoegd is jegens [appellante] over te gaan tot handhavend optreden. Voorts wordt overwogen dat, wat betreft de aan [appellante] opgelegde last onder dwangsom om de onveilige situatie permanent te beëindigen, alleen [appellante] als eigenaar het in haar macht had om de overtreding te beëindigen, zodat het college reeds daarom niet was gehouden Woonveste aan te schrijven of te motiveren waarom het Woonveste niet heeft aangeschreven. De rechtbank heeft terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik mocht maken.
Het betoog faalt.
5. [appellante] betoogt voorts dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang niet op haar mochten worden verhaald, omdat zij de gevaarlijke situatie niet heeft veroorzaakt.
5.1. Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht geschiedt de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
5.2. De rechtbank heeft terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het college de kosten niet op [appellante] mocht verhalen. Zoals hiervoor onder 4.1 is overwogen, heeft het college [appellante] terecht aangemerkt als overtreder. Om die reden kon het college de kosten verbonden aan de toepassing van bestuursdwang op haar verhalen. Dat mogelijk ook de Stichting Woonveste als overtreder kan worden aangemerkt, zoals door [appellante] gesteld, doet niet af aan de bevoegdheid van het college om de kosten op [appellante] te verhalen.
Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.C.M. Wijgerde, griffier.
w.g. Van Altena w.g. Wijgerde
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 april 2016
672.