201503877/1/A3.
Datum uitspraak: 20 april 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 27 maart 2015 in zaak nr. 14/2963 in het geding tussen:
[wederpartij]
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 10 juni 2014 heeft de minister [wederpartij] een bestuurlijke boete opgelegd van € 9.000,00.
Bij besluit van 15 oktober 2014 heeft de minister het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 maart 2015 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 15 oktober 2014 vernietigd en de minister opgedragen opnieuw op het bezwaar van [wederpartij] te besluiten met inachtneming van de uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
[wederpartij] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 januari 2016, waar [wederpartij], vertegenwoordigd door [personen], allen werkzaam bij [wederpartij], en J. Middel, arbodeskundige bij Grontmij Nederland B.V., is verschenen.
Overwegingen
1. Op 30 mei 2012 heeft een arbeidsinspecteur een controle verricht bij [wederpartij]. In de werkplaats heeft hij een PBR-300 draaibank en een Colchester draaibank aangetroffen waarvan de klauwplaten niet waren afgeschermd. Volgens hem zijn dit overtredingen van artikel 16, tiende lid, van de Arbowet in samenhang bezien met artikel 7.7, eerste lid, van het Arbobesluit. Bij brief van 31 mei 2012 heeft de arbeidsinspecteur een eis gesteld aan [wederpartij]. De eis hield in dat de klauwplaat binnen zes maanden moest worden voorzien van een geschakelde afscherming waardoor de draaibank automatisch tot stilstand komt bij het openen van de afscherming. Bij brief van 28 november 2012 heeft de arbeidsinspecteur [wederpartij] meegedeeld dat de geconstateerde overtredingen zijn opgeheven.
Op 18 september 2013 heeft een arbeidsinspecteur opnieuw een controle verricht bij [wederpartij]. Hij heeft daar zowel een PBR-300 draaibank als een Colchester draaibank aangetroffen die niet waren afgeschermd door middel van een wegklapbare kap met geschakelde afscherming. Het arbeidsmiddel komt dan niet automatisch tot stilstand als de kap wordt geopend. Hierdoor bestond het gevaar dat de werknemers zouden worden getroffen door onderdelen van de draaiende klauwplaat en de sleutel, zo heeft de arbeidsinspecteur vermeld in een boeterapport van 23 september 2013. Op grond van dit boeterapport heeft de minister een boete opgelegd van tweemaal € 4.500,00. [wederpartij] voldoet volgens de minister niet aan de gestelde eis van 31 mei 2012 en overtreedt tweemaal artikel 16, tiende lid, van de Arbowet in verbinding gelezen met artikel 7.7, eerste lid, van het Arbobesluit. In bezwaar heeft de minister de boete gehandhaafd.
2. De rechtbank heeft ten aanzien van de Colchester draaibank geoordeeld dat de minister niet afdoende heeft gemotiveerd waarom het overbruggen van de schakeling in strijd is met artikel 7.7, eerste lid, van het Arbobesluit. Ten aanzien van de PBR-300 draaibank heeft zij overwogen dat niet duidelijk is geworden wat [wederpartij] wordt verweten. Wegens deze motiveringsgebreken heeft de rechtbank het besluit van 15 oktober 2014 vernietigd en de minister opgedragen opnieuw op het bezwaar van [wederpartij] te besluiten.
3. De minister bestrijdt in hoger beroep alleen het oordeel van de rechtbank over de Colchester draaibank. Met het overbruggen van de afschermkap voldeed [wederpartij] volgens hem niet aan de op 31 mei 2012 gestelde eis en niet aan artikel 7.7, eerste lid, van het Arbobesluit. Daartoe voert hij aan dat als gewerkt wordt op een draaibank met een opengeklapte afschermkap, de bescherming tegen het gevaar dat uitgaat van de bewegende delen van de draaibank effectief afwezig is.
4. Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet (hierna: de Arbowet) worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels gesteld in verband met arbeidsomstandigheden van de werknemers.
Ingevolge het tiende lid zijn de werkgever en de werknemers verplicht tot naleving van de voorschriften en verboden vastgesteld bij of krachtens de op grond van dit artikel vastgestelde algemene maatregel van bestuur voorzover en op de wijze als bij of krachtens deze maatregel is bepaald.
Ingevolge artikel 27, eerste lid, kan een daartoe aangewezen toezichthouder aan een werkgever een eis stellen betreffende de wijze waarop een of meer bepalingen gesteld bij of krachtens deze wet moeten worden nageleefd.
Ingevolge het vijfde lid kan een eis worden gesteld tot naleving van artikel 16 voorzover dat bij de krachtens dat artikel gestelde regels is bepaald.
Ingevolge artikel 33, tweede lid, wordt als overtreding aangemerkt het niet naleven van artikel 16, tiende lid, voor zover het niet naleven van de in dat artikellid bedoelde voorschriften en verboden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur is aangemerkt als overtreding.
Ingevolge artikel 34, tiende lid, stelt de minister beleidsregels vast waarin de boetebedragen voor de overtredingen worden vastgesteld.
Ingevolge artikel 7.7, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit (hierna: Arbobesluit) zijn bewegende delen van een arbeidsmiddel van zodanige schermen of beveiligingsinrichtingen voorzien, indien zij gevaar opleveren, dat het gevaar zoveel mogelijk wordt voorkomen.
Ingevolge het vierde lid kunnen de schermen of beveiligingsinrichtingen niet op eenvoudige wijze worden genegeerd of buiten werking worden gesteld.
Ingevolge artikel 9.9b, eerste lid, aanhef en onder g, wordt de handeling of het nalaten in strijd met de voorschriften welke zijn opgenomen in artikel 7.7 als overtreding ter zake waarvan een bestuurlijke boete kan worden opgelegd aangemerkt.
5. Ter zitting bij de rechtbank heeft de minister verklaard dat de eis bij de brief van 31 mei 2012 is gesteld krachtens artikel 27 van de Arbowet. Ingevolge het vijfde lid van dat artikel kan een eis worden gesteld tot naleving van artikel 16 voor zover dat bij de krachtens dat artikel gestelde regels is bepaald. De bevoegdheid tot het stellen van een eis is evenwel niet in artikel 7.7 van het Arbobesluit bepaald.
De Afdeling ziet zich voor de vraag gesteld of artikel 7.7, eerste lid, van het Arbobesluit, dat aan de boete ten grondslag is gelegd, is overtreden. Bij de rechtbank heeft de minister verklaard dat hij ervan uitgaat dat de Colchester draaibank ten tijde van de controle was voorzien van een afschermkap. Wat hij [wederpartij] verwijt is dat de schakeling van deze kap was overbrugd. Artikel 7.7, eerste lid, van het Arbobesluit ziet op de aanwezigheid van de beschermkap op de draaibank. Het overbruggen van de schakeling is naar het oordeel van de Afdeling geen overtreding die valt onder deze bepaling maar mogelijk een overtreding van artikel 7.7, vierde lid, van het Arbobesluit. Omdat de vereiste afschermkap op de Colchester draaibank zat, is artikel 7.7, eerste lid, van het Arbobesluit niet overtreden, zodat de minister ten onrechte op die grondslag aan [wederpartij] een boete heeft opgelegd. Weliswaar is het overbruggen van de schakeling mogelijk in strijd artikel 7.7, vierde lid, van het Arbobesluit, maar deze bepaling is door de minister niet aan de boete ten grondslag gelegd. De rechtbank heeft niet onderkend dat de minister artikel 7.7, eerste lid, van het Arbobesluit ten onrechte aan de boeteoplegging ten grondslag heeft gelegd.
6. Het hoger beroep is gegrond. De minister heeft in het hogerberoepschrift vermeld te berusten in de vernietiging van het besluit van 15 oktober 2014 voor zover het de PBR-300 draaibank betreft. De Afdeling zal de aangevallen uitspraak vernietigen voor zover de rechtbank de minister heeft opgedragen opnieuw op het bezwaar van [wederpartij] te besluiten. Met inachtneming van artikel 8:72a van de Algemene wet bestuursrecht zal zij op na te melden wijze in de zaak voorzien. Het besluit van 10 juni 2014 zal worden herroepen. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Dit betekent dat de minister geen nieuw besluit hoeft te nemen en dat [wederpartij] geen boete hoeft te betalen.
7. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 27 maart 2015 in zaak nr. 14/2963, voor zover de rechtbank de minister heeft opgedragen opnieuw op het bezwaar van [wederpartij] te besluiten met inachtneming van de uitspraak;
III. herroept het besluit van 10 juni 2014, kenmerk 071305540/04;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het door de rechtbank vernietigde besluit van 15 oktober 2014, kenmerk WBJA/JA-SVA/1.2014.1402.001;
V. bepaalt dat van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een griffierecht van € 497,00 (zegge: vierhonderdzevenennegentig euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. B.J. van Ettekoven en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, griffier.
w.g. Polak w.g. Beerse
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 april 2016
382-805.