201503206/1/R2 201508971/1/R2.
Datum uitspraak: 20 april 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Rilland, gemeente Reimerswaal,
2. [appellant sub 2], wonend te Waarde, gemeente Reimerswaal,
3. de minister van Economische Zaken,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid TenneT TSO B.V., gevestigd te Arnhem,
en
de raad van de gemeente Reimerswaal,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 3 maart 2015, kenmerk 15.000194, heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied, 2e herziening" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld. Deze beroepen zijn geregistreerd onder zaak nr. 201503206/1/R2.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld hebben [belanghebbende A] en [belanghebbende B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [belanghebbende]) een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben nadere stukken ingediend.
Bij besluit van 20 oktober 2015, kenmerk 15.021645, heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied, 3e herziening" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben de minister van EZ en TenneT B.V. beroep ingesteld. Deze beroepen en de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] tegen dit besluit zijn geregistreerd onder zaak nr. 201508971/1/R2.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft het van rechtswege ontstane beroep van [belanghebbende C] tegen het besluit van 20 oktober 2015, afgesplitst. De behandeling van dit beroep zal worden voortgezet onder zaak nr. 201508971/2/R2.
De Afdeling heeft de zaken ter zitting behandeld op 23 maart 2016, waar [appellant sub 1], [appellant sub 2], bijgestaan door M. Westrate, de minister van EZ, vertegenwoordigd door mr. J.H. Keinemans en drs. I.F. Huizing, beiden werkzaam bij het ministerie, TenneT B.V., vertegenwoordigd door mr. N.H. van den Biggelaar en mr. I.F. Kieft, beiden advocaat te Amsterdam, alsmede drs. R.H.A. Kemperman en ir. A.C.G. Veldhuizen, en de raad, vertegenwoordigd door M.J. van Belzen en P.G. Driesprong, beiden werkzaam bij de gemeente, alsmede mr. F.C.M. van Gurp, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende] gehoord.
Overwegingen
Toetsingskader
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
De plannen
2. Het bestemmingsplan "Buitengebied, 2e herziening" voorziet in een actualisatie van het planologische regime voor het buitengebied van de gemeente Reimerswaal. In dit bestemmingsplan zijn enerzijds enkele nieuwe ontwikkelingen opgenomen en anderzijds enige onvolkomenheden uit het bestemmingsplan "Buitengebied" hersteld. Bij het besluit van 3 maart 2015 is het planologische regime voor het gehele buitengebied opnieuw, deels gewijzigd, vastgesteld.
Het bestemmingsplan "Buitengebied, 3e herziening" voorziet eveneens in een actualisatie van het planologische regime voor het buitengebied van de gemeente Reimerswaal. Ook in dit bestemmingsplan zijn enkele nieuwe ontwikkelingen opgenomen. Bij het besluit van 20 oktober 2015 is het planologische regime voor het gehele buitengebied opnieuw, deels gewijzigd, vastgesteld.
2.1. Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft het beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
2.2. De Afdeling merkt het besluit van 20 oktober 2015 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied, 3e herziening" aan als een besluit zoals bedoeld in artikel 6:19 van de Awb, nu dat betrekking heeft op planonderdelen waarop ook het besluit van 3 maart 2015 ziet en waartegen beroepen aanhangig zijn. Gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb worden de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] tegen het besluit van 3 maart 2015 geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van 20 oktober 2015.
De Afdeling zal eerst de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] tegen het besluit van 20 oktober 2015 beoordelen en vervolgens bezien of er nog belang bestaat bij een beoordeling van het besluit van 3 maart 2015.
Bestemmingsplan "Buitengebied, 3e herziening"
De beroepen van de minister van EZ en TenneT B.V.
3. De beroepen van de minister van EZ en TenneT B.V. zijn erop gericht te waarborgen dat het plan niet in de weg staat aan een positieve bestemming van het 380 kV-hoogspanningsstation, met daarop aansluitende bovengrondse hoogspanningsverbindingen en overige voorzieningen, dat is voorzien in het rijksinpassingsplan "Hoogspanningsstation Rilland" (hierna: het rijksinpassingsplan).
De minister van EZ en TenneT B.V. betogen dat de raad vanwege het rijksinpassingsplan niet bevoegd was om een bestemmingsplan vast te stellen voor de gronden waarop het rijksinpassingsplan betrekking heeft.
3.1. Ingevolge artikel 3.28, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) kan Onze Minister, indien sprake is van nationale belangen, voor de daarbij betrokken gronden een inpassingsplan vaststellen.
Ingevolge het vijfde lid is de gemeenteraad vanaf het moment waarop het ontwerp van het inpassingsplan ter inzage is gelegd, niet langer bevoegd tot vaststelling van een bestemmingsplan voor de gronden waarop het inpassingsplan, bedoeld in het eerste lid, betrekking heeft. De bedoelde bevoegdheid ontstaat weer tien jaar na vaststelling van het inpassingsplan, dan wel eerder, indien het inpassingsplan dat bepaalt.
3.2. Bij besluit van 8 oktober 2015 hebben de minister van EZ en de minister van Infrastructuur en Milieu het rijksinpassingsplan vastgesteld.
Ingevolge artikel 12, lid 12.2, onder a, van de regels van het rijksinpassingsplan kunnen de gemeenteraad van Reimerswaal en Provinciale Staten van Zeeland een bestemmingsplan respectievelijk inpassingsplan vaststellen, indien daarbij wordt voorzien in de bestemmingen, aanduidingen en de planregels zoals neergelegd in dit inpassingsplan.
3.3. De Afdeling stelt vast dat het bij besluit van 20 oktober 2015 vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied, 3e herziening" niet voorziet in het 380 kV-hoogspanningsstation, met daarop aansluitende bovengrondse hoogspanningsverbindingen en voorzieningen, zoals neergelegd in het bij besluit van 8 oktober 2015 vastgestelde rijksinpassingsplan.
Dit in weerwil van de omstandigheid dat, gelet op artikel 3.28, vijfde lid, van de Wro gelezen in samenhang met artikel 12, lid 12.2, onder a, van de regels van het rijksinpassingsplan, de bevoegdheid van de raad om voor de gronden waarop het rijksinpassingsplan betrekking heeft een bestemmingsplan anders dan het rijksinpassingsplan vast te stellen, vanaf de terinzagelegging van het ontwerpinpassingsplan op 5 juni 2015 tot tien jaar na de vaststelling van het rijksinpassingsplan is uitgesloten.
Gelet hierop is het bestreden besluit in zoverre onbevoegd genomen. Het besluit is derhalve in strijd met artikel 3.28, eerste en vijfde lid, van de Wro, in samenhang bezien met artikel 12, lid 12.2, onder a, van het besluit van 8 oktober 2015.
3.4. De beroepen van de minister van EZ en TenneT B.V. zijn gegrond. Het bestreden besluit dient, voor zover het de gronden betreft waarop het rijksinpassingsplan betrekking heeft, te worden vernietigd. Dit betekent dat voor deze gronden opnieuw het rijksinpassingsplan geldt.
Het beroep van [appellant sub 1]
4. [appellant sub 1] richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Wonen" en de aanduiding "maximum aantal wooneenheden : 0" voor het perceel [locatie 1] te Rilland.
[appellant sub 1] betoogt dat het plan een onaanvaardbare beperking van de bouwmogelijkheden voor dit perceel met zich brengt, omdat ter plaatse niet langer de bouw van een woning mogelijk is. [appellant sub 1] stelt dat de raad onzorgvuldig heeft gehandeld door niet meer de mogelijkheid op te nemen om op het perceel woningbouw te realiseren, terwijl bij de raad bekend was dat hij concrete plannen had tot gebruikmaking van deze mogelijkheden.
4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat in het voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied" per abuis is voorzien in de mogelijkheid om op het desbetreffende perceel drie woningen te realiseren. Volgens de raad is uitdrukkelijk beoogd deze omissie in het plan te corrigeren en niet langer te voorzien in woningbouw ter plaatse.
4.2. In de verbeelding is weergegeven dat aan het perceel [locatie 1] te Rilland de bestemming "Wonen" en de aanduiding "maximum aantal wooneenheden : 0" zijn toegekend.
Ingevolge artikel 26, lid 26.2.1, onder c, van de planregels, geldt ter plaatse van de aanduiding "maximum aantal wooneenheden" het maximum aantal woningen zoals aangegeven op de verbeelding.
4.3. In de verbeelding van het voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied" is weergegeven dat aan het desbetreffende perceel de bestemming "Wonen" en de aanduiding "maximum aantal wooneenheden : 3" is toegekend.
Ingevolge artikel 25, lid 25.2.1, onder c, van de planregels, geldt ter plaatse van de aanduiding "maximum aantal wooneenheden" het maximum aantal woningen zoals aangegeven op de verbeelding.
4.4. De Afdeling stelt vast dat het voorgaande bestemmingsplan "Buitengebied" uit 2013 voorzag in de bouw van drie woningen op het perceel [locatie 1] en dat het voorliggende plan ter plaatse geen woningbouw mogelijk maakt. In het algemeen kunnen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere regels voor gronden vaststellen en zodoende bouwmogelijkheden beperken.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de raad in dit geval ertoe heeft besloten de bouwmogelijkheden voor het perceel te beperken omdat deze per abuis in het voorgaande bestemmingsplan zijn opgenomen. De raad heeft in dit verband toegelicht dat dan ook nimmer is aangetoond dat woningbouw op deze locatie vanuit ruimtelijk oogpunt aanvaardbaar is. Voorts heeft de raad gesteld dat dit in strijd is met artikel 12 van de Wegenverordening Zeeland 2010. De raad heeft ter zake opgemerkt dat het ingevolge deze bepaling niet is toegestaan buiten de bebouwde kom bouwwerken te realiseren binnen een afstand van 40 meter uit de as van een hoofdverkeersbaan. De Afdeling is van oordeel dat de raad in het onderhavige geval in redelijkheid een groter gewicht heeft kunnen toekennen aan het belang bij het beperken van de bouwmogelijkheden dan aan het belang van [appellant sub 1] bij het behouden daarvan. Daarbij neemt zij in aanmerking dat [appellant sub 1] weliswaar heeft geïnformeerd naar de bouwmogelijkheden voor het perceel, maar niet is gebleken van concrete plannen tot gebruikmaking ervan, bijvoorbeeld in de vorm van een aanvraag om een omgevingsvergunning.
Het betoog faalt.
4.5. Het beroep van [appellant sub 1] tegen het besluit van 20 oktober 2015 is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 2]
5. [appellant sub 2] richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Agrarisch" en de aanduidingen "bouwvlak" en "dagrecreatie" voor het perceel [locatie 2] te Waarde.
[appellant sub 2] betoogt dat de raad bij de vaststelling van het plan heeft gehandeld in strijd met het beginsel van fair play. Hij voert hiertoe aan dat de raad de eigenaar van het perceel [locatie 2] heeft bevoordeeld boven anderen, zoals hijzelf, die een ontwikkeling willen realiseren.
5.1. De raad heeft deze stelling weersproken. De raad heeft naar voren gebracht dat hij naar aanleiding van een verzoek daartoe van de eigenaar van het perceel [locatie 2] een besluit heeft genomen over het initiatief om ter plaatse een ponyboerderij en bedrijfswoning te realiseren. [appellant sub 2] heeft niet aannemelijk gemaakt dat hierbij sprake was van vooringenomenheid, dan wel dat sprake is geweest van een voorkeursbehandeling ten opzichte van anderen. Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat de raad bij de vaststelling van het plan heeft gehandeld in strijd met het beginsel van fair play. Overigens is gebleken dat [appellant sub 2] zelf nimmer een verzoek heeft ingediend om op zijn terrein een ontwikkeling mogelijk te maken.
Het betoog faalt.
6. [appellant sub 2] betoogt voorts dat de behoefte aan de voorziene ponyboerderij niet is aangetoond. Hij stelt zich op het standpunt dat slechts sprake zal zijn van hobbymatige activiteiten. Dit wordt ondersteund door de omstandigheid dat een deugdelijk bedrijfsplan ontbreekt, aldus [appellant sub 2].
6.1. De raad stelt zich op het standpunt dat voldoende behoefte bestaat aan de ponyboerderij.
6.2. In de plantoelichting is vermeld dat is beoogd een dagrecreatieve voorziening mogelijk te maken, in de vorm van een ponyboerderij. Het bedrijf is gericht op het organiseren en uitvoeren van ponyrijlessen, ponykampen, verjaardagsfeestjes, huifkartochten en middagen voor kinderen met een handicap. De doelgroep bestaat primair uit kinderen uit de omgeving in de leeftijd tot 12 jaar. Voorts is uit de stukken en het verhandelde ter zitting gebleken dat een dergelijke voorziening in de omgeving ontbreekt en dat de ontwikkeling mogelijk is gemaakt om in de behoefte hieraan te voorzien. Dat behoefte hieraan bestaat is de afgelopen jaren ook gebleken, nu het concept tot 2014 met succes is uitgevoerd door de eigenaren van het perceel, die tevens een exploitatiebegroting hebben opgesteld. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de behoefte aan de voorziene ontwikkeling onvoldoende is aangetoond.
Het betoog faalt.
7. [appellant sub 2] betoogt dat het plan is vastgesteld in strijd met het beleid in het Omgevingsplan Zeeland 2012-2018 (hierna: het Omgevingsplan) voor ‘nieuwe economische dragers’ in het buitengebied. Hij voert hiertoe aan dat de voorziene ontwikkelingen niet zullen leiden tot een versterking van het landschap. Voorts betwist [appellant sub 2] dat er geen geschikte vrijkomende agrarische bouwblokken beschikbaar waren waar de ponyboerderij kon worden gerealiseerd. Verder voert hij aan dat de locatie [locatie 3] niet kan worden aangemerkt als een bouwblok waarmee verevening kan plaatsvinden.
7.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan in overeenstemming is met het beleidskader voor ‘nieuwe economische dragers’ in het buitengebied.
7.2. In het Omgevingsplan is vermeld dat nieuwe economische dragers een bijdrage leveren aan het behouden van de vitaliteit van het buitengebied.
Herbestemming of sanering van vrijkomende agrarische bebouwing is in de toekomst noodzakelijk om verpaupering te voorkomen. De nieuwvestiging van een nieuwe economische drager behoort ook tot de mogelijkheden. Om verstening van het buitengebied tegen te gaan zijn de volgende aanvullende voorwaarden van toepassing:
- nieuwvestiging is voorbehouden aan gebieden waar dit leidt tot een versterking van het landschap;
- er wordt aangetoond dat er geen vrijkomende agrarische bouwblokken beschikbaar zijn;
- het aantal bouwvlakken in het buitengebied in de regio neemt niet toe. In de praktijk zal er dus elders een bouwvlak (incl. bebouwing) gesaneerd en wegbestemd moeten worden, zodat het volume aan bebouwing niet toeneemt. Sanering van een eventueel op het te saneren bouwvlak aanwezige dienstwoning is daarbij niet noodzakelijk.
- er geldt een maximale maat van 1 ha voor het toe te kennen bouwvlak.
7.3. Uit de stukken, waaronder paragraaf 3.4 van de ruimtelijke onderbouwing ‘Buitengebied, gedeelte [locatie 2] te Waarde’, en het verhandelde ter zitting blijkt dat de raad het provinciale beleid voor ‘nieuwe economische dragers’ in het buitengebied uit het Omgevingsplan - welk plan thans geldt als structuurvisie - onderschrijft en als gemeentelijk beleid heeft toegepast bij de vaststelling van het plan. Derhalve is de vraag aan de orde of de raad dit beleid juist heeft toegepast.
7.4. Niet in geschil is dat in het voorliggende geval sprake is van de nieuwvestiging van een ‘nieuwe economische drager’ zodat aan voornoemde voorwaarden uit het Omgevingsplan moet zijn voldaan. De raad heeft ter zitting ten aanzien van de eerste voorwaarde, onder verwijzing naar het ten behoeve van de ontwikkelingen opgestelde inrichtingsplan, naar voren gebracht dat door de aanleg van beplantingssingels van vijf tot zeven meter hoog sprake zal zijn van een versterking van het landschap. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen.
Voorts heeft de raad ten aanzien van de tweede voorwaarde toegelicht dat twee bouwblokken in aanmerking kwamen, maar dat de locatie [locatie 4] aan een andere partij is verkocht en dat de locatie [locatie 5] te klein was, zodat ten tijde van het nemen van het bestreden besluit geen vrijkomend agrarisch bouwblok beschikbaar was in de omgeving. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding om hieraan te twijfelen. Zij neemt hierbij in aanmerking dat ter zitting is gebleken dat een onafhankelijk adviesbureau in opdracht van [belanghebbende] heeft gezocht naar geschikte bouwblokken.
Wat betreft de stelling van [appellant sub 2] in het kader van de derde voorwaarde dat de locatie [locatie 3] niet voldoet als vereveningslocatie, heeft de raad uiteengezet dat het ter plaatse in het bestemmingsplan "Buitengebied" uit 2013 opgenomen agrarisch bouwblok in het plan niet langer als zodanig is bestemd, en dat het volume aan bebouwing ten opzichte van hetgeen voorheen op de locatie [locatie 3] planologisch mogelijk was afneemt, zodat ook aan deze voorwaarde wordt voldaan. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op dit standpunt stelt. Dat op de locatie [locatie 3] feitelijk minder bebouwing aanwezig was dan planologisch toegestaan, doet hieraan niet af.
Gelet op het vorenstaande en nu niet is betwist dat wordt voldaan aan de vierde voorwaarde, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad bij de vaststelling van het plan in zoverre een onjuiste toepassing heeft gegeven aan zijn beleid.
Het betoog faalt.
8. [appellant sub 2] betoogt verder dat de ponyboerderij en de bedrijfswoning zullen leiden tot onaanvaardbare overlast en een aantasting van zijn woongenot. Hij betoogt voorts dat een risico bestaat op planschade in de vorm van waardevermindering van zijn woning.
8.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de tegenover het perceel van [appellant sub 2] voorziene ontwikkelingen geen dusdanig onevenredige gevolgen voor hem hebben dat het plan om deze reden niet had mogen worden vastgesteld. De raad heeft in dit verband in aanmerking genomen dat de afstand tussen de nieuw te bouwen woning van [appellant sub 2] en de voorziene bedrijfswoning ten minste 45 meter zal bedragen en dat de op het perceel [locatie 2] voorziene ontwikkelingen landschappelijk zullen worden ingepast.
8.2. Gelet op voormelde afstand, de aard van de voorziene ontwikkelingen, de toelichting van de raad en de niet nader onderbouwde stellingen van [appellant sub 2] ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de voorziene ontwikkelingen voor [appellant sub 2] niet leiden tot onaanvaardbare overlast dan wel een onevenredige aantasting van zijn woongenot.
Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woning van [appellant sub 2] betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan. Voorts kan [appellant sub 2] voor de beweerdelijk te verwachten planschade desgewenst een verzoek om een tegemoetkoming in planschadevergoeding indienen bij het gemeentebestuur.
Het betoog faalt.
9. Het beroep van [appellant sub 2] tegen het besluit van 20 oktober 2015 is ongegrond.
Bestemmingsplan "Buitengebied, 2e herziening"
10. Het beroep van [appellant sub 1] is gericht tegen het bestemmingsplan "Buitengebied, 2e herziening" voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Wonen" en de aanduiding "maximum aantal wooneenheden : 0" voor het perceel [locatie 1] te Rilland. Het beroep van [appellant sub 2] is gericht tegen het bestemmingsplan "Buitengebied, 2e herziening" voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Agrarisch" en de aanduidingen "bouwvlak" en "dagrecreatie" voor het perceel [locatie 2] te Waarde.
Voor deze gronden is inmiddels een nieuw bestemmingsplan vastgesteld, te weten het bestemmingsplan "Buitengebied, 3e herziening". Nu blijkens de overweging 4.5 respectievelijk 9 de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] tegen het besluit van 20 oktober 2015 ongegrond zijn verklaard, wordt het bestemmingsplan "Buitengebied, 3e herziening" voor zover het betreft deze gronden met de bekendmaking van deze uitspraak onherroepelijk. Hieruit volgt dat het plan "Buitengebied, 2e herziening" in zoverre geen betekenis meer heeft. Onder deze omstandigheden en nu ook overigens niet is gebleken van enig belang ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] geen belang meer hebben bij een inhoudelijke bespreking van hun beroepen tegen dit bestemmingsplan.
Gelet hierop dienen de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] tegen het besluit van 3 maart 2015 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied, 2e herziening" voor zover het betreft de planregeling voor de percelen [locatie 1] en [locatie 2] niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Opdracht
11. Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.
Proceskosten
12. De raad dient ten aanzien van TenneT B.V. op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is ten aanzien van de minister van EZ niet gebleken.
Wat betreft [appellant sub 1] en [appellant sub 2] bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] tegen het besluit van de raad van de gemeente Reimerswaal van 3 maart 2015, kenmerk 15.000194, niet-ontvankelijk;
II. verklaart de beroepen van de minister van Economische Zaken en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid TenneT TSO B.V. tegen het besluit van de raad van de gemeente Reimerswaal van 20 oktober 2015, kenmerk 15.021645, gegrond;
III. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Reimerswaal van 20 oktober 2015, kenmerk 15.021645, voor zover het de gronden betreft waarop het bij besluit van 8 oktober 2015 vastgestelde rijksinpassingsplan "Hoogspanningsstation Rilland" betrekking heeft;
IV. draagt de raad van de gemeente Reimerswaal op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het voormelde onderdeel III. wordt verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan "Buitengebied, 3e herziening" dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.;
V. verklaart de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] tegen het besluit van de raad van de gemeente Reimerswaal van 20 oktober 2015, kenmerk 15.021645, ongegrond;
VI. veroordeelt de raad van de gemeente Reimerswaal tot vergoeding van bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid TenneT TSO B.V. in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 992,00 (zegge: negenhonderdtweeënnegentig euro), geheel toe rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. gelast dat de raad van de gemeente Reimerswaal aan de minister van Economische Zaken respectievelijk de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid TenneT TSO B.V. het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht vergoedt, ten bedrage van:
- € 331,00 (zegge: driehonderdeenendertig euro) voor de minister van Economische Zaken;
- € 331,00 (zegge: driehonderdeenendertig euro) voor de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid TenneT TSO B.V.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzitter, en mr. D.J.C. van den Broek en mr. E.A. Minderhoud, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.J.M. Schoonbrood, griffier.
w.g. Van Sloten w.g. Schoonbrood
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 april 2016
694.