ECLI:NL:RVS:2016:1036

Raad van State

Datum uitspraak
20 april 2016
Publicatiedatum
20 april 2016
Zaaknummer
201502197/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Buitengebied Zaltbommel en de legalisatie van burgerbewoning

In deze zaak gaat het om het bestemmingsplan "Buitengebied, Zaltbommel Reparatieplan" dat op 22 januari 2015 door de raad van de gemeente Zaltbommel is vastgesteld. Appellant, eigenaar van een perceel in Zaltbommel, heeft beroep ingesteld tegen de bestemming "Agrarisch" en de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - voormalig agrarische bedrijfswoning" die aan zijn woning is toegekend. Hij verzoekt om legalisatie van de burgerbewoning van zijn woning. De raad heeft echter geoordeeld dat de bestemming "Wonen" niet kan worden toegekend, omdat dit een aanvaardbaar woon- en leefklimaat niet kan garanderen, gezien de nabijheid van een glastuinbouwbedrijf. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 1 maart 2016. De raad heeft in zijn verweerschrift en toelichting op het bestemmingsplan uiteengezet dat de huidige bestemming in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De raad heeft daarbij de belangen van appellant en het glastuinbouwbedrijf tegen elkaar afgewogen. De Afdeling heeft geconcludeerd dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de bestemming "Wonen" niet kan worden toegekend, omdat de geluidbelasting van het glastuinbouwbedrijf de geldende grenswaarden overschrijdt en daarmee de bedrijfsvoering van het glastuinbouwbedrijf zou belemmeren. Het beroep van appellant is ongegrond verklaard.

Uitspraak

201502197/1/R2.
Datum uitspraak: 20 april 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), beiden wonend te Zaltbommel,
en
de raad van de gemeente Zaltbommel,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 22 januari 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied, Zaltbommel Reparatieplan" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
River Flowers Vastgoed B.V. heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
[appellant] heeft zijn zienswijze daarop naar voren gebracht.
[appellant] en River Flowers Vastgoed B.V. hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 maart 2016, waar [appellant B], bijgestaan door mr. G.H. Blom en ir. T. Kessen, werkzaam bij Peutz, en de raad, vertegenwoordigd door drs. A.D. Sybesma, werkzaam bij de gemeente, en bijgestaan door ir. J.R. Brouwer, werkzaam bij Advies- en ingenieursbureau J.G. de Roever B.V., zijn verschenen. Verder is River Flowers Vastgoed B.V., vertegenwoordigd door ing. P.J.G. van de Werken, als partij gehoord.
Overwegingen
Planbeschrijving en aanleiding
1. In het plan is aan de gronden van het perceel [locatie] te Zaltbommel (hierna: het betrokken perceel) de bestemming "Agrarisch" en de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - voormalig agrarische bedrijfswoning" toegekend. [appellant] is eigenaar van het betrokken perceel en woont in de daarop aanwezige woning. Deze woning behoorde bij de aankoop door [appellant] in 1993 als bedrijfswoning bij het op het betrokken perceel destijds aanwezige tuinbouwbedrijf. Een deel van de gronden van het betrokken perceel is door [appellant] verkocht ten behoeve van het naastgelegen glastuinbouwbedrijf op het perceel Toepadweg 43. Dat glastuinbouwbedrijf is verder uitgebreid met het perceel Toepadweg 37. Op de percelen Toepadweg 37 en 43 is thans het chrysantenproductiebedrijf van River Flowers Vastgoed B.V. gevestigd (hierna: het glastuinbouwbedrijf). De bedrijfswoning wordt door [appellant] sinds 1993 als burgerwoning bewoond. In het toen geldende bestemmingsplan "Buitengebied Oost en Zuid" uit 1991 was aan de gronden van het betrokken perceel een agrarisch bouwvlak toegekend, waarbij de bestaande woning als agrarische bedrijfswoning was bestemd. [appellant] wenst dat de burgerbewoning van deze bedrijfswoning door de raad wordt gelegaliseerd door aan het perceel de bestemming "Wonen" toe te kennen. De raad acht het uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening onwenselijk om de woning als burgerwoning te bestemmen, omdat door de aanwezigheid van het glastuinbouwbedrijf ter plaatse van de woning een aanvaardbaar woon- en leefklimaat niet kan worden gegarandeerd en omdat het aan de woning toekennen van deze bestemming de bedrijfsvoering van het glastuinbouwbedrijf belemmert.
1.1. Ook het vorige bestemmingsplan "Buitengebied, Zaltbommel" van 27 juni 2013 voorzag voor de gronden van het betrokken perceel in de bestemming "Agrarisch" en de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - voormalig agrarische bedrijfswoning". [appellant] heeft tegen deze bestemming en aanduiding beroep ingesteld bij de Afdeling, waarbij hij heeft betoogd dat de raad hiermee ten onrechte geen medewerking heeft verleend aan zijn verzoek om de woning op het betrokken perceel als burgerwoning te bestemmen.
De Afdeling heeft naar aanleiding van dat beroep in haar uitspraak van 17 september 2014, in zaak nr. 201306284/1/R2, het besluit van de raad tot vaststelling van dat bestemmingsplan vernietigd, wat betreft het plandeel betreffende het betrokken perceel. De Afdeling heeft de raad daarbij opgedragen om binnen twintig weken na de verzending van de uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen. De Afdeling heeft in die uitspraak ten aanzien van genoemd plandeel het volgende overwogen: "De raad stelt dat de woning echter niet als burgerwoning kan worden bestemd, omdat het gebruik als burgerwoning verdergaande milieubescherming geniet dan het gebruik als voormalige agrarische bedrijfswoning. De raad heeft evenwel niet gemotiveerd waarom de omstandigheid dat een burgerwoning meer milieubescherming geniet dan een voormalige agrarische bedrijfswoning ertoe leidt dat bij de beoordeling van de vraag of in dit geval een woonbestemming kan worden toegekend de richtafstanden uit de VNG-brochure niet kunnen worden toegepast. Nu aan de richtafstanden uit de VNG-brochure wordt voldaan, had het in dit geval op de weg van de raad gelegen inzichtelijk te maken wat de gevolgen zijn voor de bedrijfsvoering van het glastuinbouwbedrijf op het perceel Toepadweg 43, indien de woning van [appellant] als burgerwoning wordt bestemd. De niet onderbouwde stelling van de raad dat, gelet op de afstand van het glastuinbouwbedrijf tot de woning, nader onderzoek naar de toelaatbaarheid van een woonbestemming niet zinvol is, volgt de Afdeling niet. Gelet op het voorgaande heeft de raad niet zonder nader onderzoek kunnen besluiten geen medewerking te verlenen aan het verzoek van [appellant] om zijn woning te bestemmen als burgerwoning. Het besluit is in zoverre derhalve niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid".
Met het thans voorliggende plan beoogt de raad te voorzien in een reparatie van het bestemmingsplan "Buitengebied, Zaltbommel" van 27 juni 2013 naar aanleiding van voornoemde uitspraak van de Afdeling.
De motivering van de bestemming en de aanduiding van het betrokken perceel in het plan
2. Ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de voor "Agrarisch" aangewezen gronden bestemd voor wonen, anders dan ten behoeve van het agrarische bedrijf, in een voormalig agrarische bedrijfswoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - voormalig agrarische bedrijfswoning".
Ingevolge lid 3.2.2, aanhef en onder a, geldt voor het bouwen van gebouwen dat ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - voormalig agrarische bedrijfswoning" dat maximaal 1 voormalige agrarische bedrijfswoning is toegestaan.
2.1. De raad heeft in de toelichting van het thans voorliggende plan, onder meer onder verwijzing naar de toelichting van het bestemmingsplan "Buitengebied, Zaltbommel", en in het verweerschrift een nadere motivering gegeven waarom hij zich op het standpunt stelt dat de aan het betrokken perceel toegekende bestemming en aanduiding in overeenstemming zijn met een goede ruimtelijke ordening. De raad stelt zich hierbij op het standpunt dat het plan voorziet in een actuele planologische regeling voor de bestaande situatie, waarbij bestaande rechten en plichten uit de geldende regeling zijn overgenomen die waar nodig zijn aangepast aan de eisen en wensen van deze tijd. De raad heeft hierbij als uitgangspunt genomen dat bestaande bouw- en gebruiksrechten worden gerespecteerd, hetgeen ertoe leidt dat de toekomstbestendigheid van bestaande bedrijven wordt gewaarborgd.
De raad heeft bij de aan het betrokken perceel toegekende bestemming en aanduiding het belang van [appellant] bij een voortzetting van de bewoning van de op het betrokken perceel aanwezige woning afgewogen tegenover het belang van het glastuinbouwbedrijf bij een voortzetting van de toegestane bedrijfsactiviteiten en mogelijke toekomstige ontwikkelingen in de bedrijfsvoering. Hierbij heeft de raad rekening gehouden met de omstandigheid dat de woning op het betrokken perceel de voormalige bedrijfswoning is die behoorde bij een voormalig agrarisch bedrijf waarvan een deel van de gronden door [appellant] zijn verkocht ten behoeve van het thans op de percelen Toepadweg 37 en 43 gevestigde glastuinbouwbedrijf. Door de op het betrokken perceel gelegen woning vervolgens te gaan bewonen als burgerwoning heeft [appellant] de ingevolge het toen geldende bestemmingsplan "Buitengebied Oost en Zuid" voorgeschreven binding met het bijbehorende glastuinbouwbedrijf wat de bewoningssituatie betreft gewijzigd.
Om deze met het bestemmingsplan "Buitengebied Oost en Zuid" strijdige bewoningssituatie op te heffen en tegemoet te komen aan de wens van [appellant] om de woning voor burgerbewoning te mogen gebruiken heeft de raad gebruik gemaakt van de wijziging van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) per 1 januari 2013 dat ten behoeve van privaatrechtelijk afgesplitste bedrijfswoningen voorziet in het instrument van de "plattelandswoning". De aan de gronden van het betrokken perceel toegekende bestemming en aanduiding voorzien hierin. Daarmee wordt volgens de raad recht gedaan aan het belang van [appellant] om de voormalige bedrijfswoning voor burgerbewoning te gebruiken. Volgens de raad is daarmee niet langer sprake van strijdig gebruik van de woning en wordt, gelet op het bepaalde in artikel 1.3c van het Activiteitenbesluit milieubeheer, tevens voorkomen dat door de aanwezigheid van de woning de huidige bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van het glastuinbouwbedrijf worden belemmerd.
2.2. De raad stelt zich op het standpunt dat bij het aan het betrokken perceel toekennen van de door [appellant] gewenste bestemming "Wonen" een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van het betrokken perceel niet kan worden gegarandeerd en dat dit een belemmerende uitwerking op de bedrijfsvoering van het glastuinbouwbedrijf zal hebben. Daartoe betoogt de raad dat door de aanwezigheid binnen het glastuinbouwbedrijf van twee warmtekrachtkoppelingen (hierna: WKK-installaties) niet kan worden voldaan aan de ingevolge de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-brochure) in een geval als het onderhavige aan te houden richtafstand van 30 meter tussen de woning op het betrokken perceel tot het dichtstbijgelegen bouwvlak van het glastuinbouwbedrijf. Verder acht de raad van belang dat uit akoestisch onderzoek is gebleken dat daarbij niet kan worden voldaan aan de voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor het aspect geluid geldende toetswaarden uit de VNG-brochure en dat uit dit akoestisch onderzoek is gebleken dat het glastuinbouwbedrijf bij deze door [appellant] gewenste bestemming van de woning niet kan voldoen aan de ingevolge het Activiteitenbesluit milieubeheer voor de bedrijfsvoering van het glastuinbouwbedrijf geldende geluidgrenswaarden.
Het beroep
3. [appellant] betoogt dat aan het betrokken perceel ten onrechte opnieuw de bestemming "Agrarisch" en aan de woning de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - voormalig agrarische bedrijfswoning" is toegekend. Daarmee heeft de raad opnieuw geen medewerking willen verlenen aan zijn verzoek om zijn woning te bestemmen als burgerwoning. De ingevolge de VNG-brochure aan te houden richtafstand staat volgens [appellant] niet in de weg aan het bestemmen van de woning als burgerwoning. Verder had door de raad kunnen worden overwogen om door middel van het opleggen van maatwerkvoorschriften op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer voor het glastuinbouwbedrijf hogere geluidgrenswaarden vast te stellen, waarmee de bestaande rechten van het glastuinbouwbedrijf gewaarborgd kunnen worden. Het als burgerwoning of als voormalige bedrijfswoning bestemmen van de woning heeft volgens [appellant] geen invloed op de feitelijke geluidbelasting ter plaatse van de woning en het daarmee verband houdende woon- en leefklimaat. Hij acht hierbij van belang dat ter plaatse van zijn woning een voldoende aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd, aangezien uitgaande van een geluidwering van de gevel van moderne woningen van minimaal 20 dB(A), ook bij de geconstateerde geluidbelasting veroorzaakt door het glastuinbouwbedrijf aangenomen mag worden dat binnen zijn woning aan het vereiste binnenniveau van maximaal 35 dB(A) etmaalwaarde wordt voldaan. Wat de feitelijke geluidbelasting ter plaatse van de woning betreft betoogt hij dat het akoestisch onderzoek dat de raad aan het plan ten grondslag heeft gelegd onzorgvuldig is en daarmee niet kan bijdragen aan de motivering van het besluit. [appellant] bestrijdt daarbij de juistheid van een aantal in het akoestisch onderzoek gehanteerde uitgangspunten en de daarop gebaseerde bevindingen en conclusies.
Toetsingskader
4. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Wettelijk kader
5. Ingevolge artikel 1.1a, eerste lid, van de Wabo wordt een bedrijfswoning, behorend tot of voorheen behorend tot een landbouwinrichting, die op grond van het bestemmingsplan door een derde bewoond mag worden, met betrekking tot die inrichting voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen beschouwd als onderdeel van die inrichting, tenzij bij of krachtens deze wet anders is bepaald.
Ingevolge artikel 1.3c van het Activiteitenbesluit milieubeheer wordt een bedrijfswoning, behorend tot of voorheen behorend tot een inrichting waar uitsluitend of in hoofdzaak agrarische activiteiten dan wel activiteiten die daarmee verband houden worden verricht, die op grond van het bestemmingsplan door een derde bewoond mag worden, met betrekking tot die inrichting voor de toepassing van het bij of krachtens dit besluit bepaalde beschouwd als onderdeel van die inrichting.
Ingevolge artikel 2.17, vijfde lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer gelden voor het glastuinbouwbedrijf op de gevel van gevoelige gebouwen voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau, veroorzaakt door de vast opgestelde installaties en toestellen, voor zover hier relevant, de niveaus van 45, 40 en 35 dB(A) voor respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. Voor het maximaal geluidsniveau op de gevel van gevoelige gebouwen, veroorzaakt door de vast opgestelde installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten en laad- en losactiviteiten ten behoeve van en in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting gelden, voor zover hier relevant, de niveaus van 70, 65 en 60 dB(A) voor respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. Deze waarden voor het maximaal geluidsniveau zijn niet van toepassing in de periode tussen 06.00 en 19.00 uur op laad- en losactiviteiten, alsmede op het in en uit de inrichting rijden van landbouwtractoren of motorvoertuigen met beperkte snelheid.
Beoordeling van het geschil
6. Niet in geschil is dat de eigendom van het betrokken perceel met daarop de woning van [appellant] geruime tijd geleden is afgesplitst van het perceel dat thans in eigendom is van het glastuinbouwbedrijf en dat deze woning al geruime tijd wordt gebruikt als burgerwoning. Met de regeling in het plan beoogt de raad enerzijds een goede regeling op te stellen voor de bedrijfswoning op het betrokken perceel die in gebruik is genomen voor burgerbewoning en anderzijds geen belemmeringen te creëren voor de bedrijfsvoering en de ontwikkeling van het glastuinbouwbedrijf. De raad heeft hierbij de keuze gemaakt om deze woning te bestemmen als plattelandswoning om duidelijkheid te scheppen over de verhouding tussen deze woning en het glastuinbouwbedrijf. Verder is niet in geschil dat het glastuinbouwbedrijf onder de werking van het Activiteitenbesluit milieubeheer valt. Dit betekent dat de bedrijfsvoering van het glastuinbouwbedrijf dient te voldoen aan de ter plaatse van gevoelige gebouwen, waaronder woningen, geldende geluidgrenswaarden.
6.1. Bij de toepassing van de in het Activiteitenbesluit milieubeheer opgenomen regelgeving met betrekking tot geluid wordt in de begripsbepalingen in artikel 1.1 wat gevoelige gebouwen betreft onderscheid gemaakt tussen gevoelige gebouwen die niet en gevoelige gebouwen die wel tot de betreffende inrichting behoren. De in afdeling 2.8 van het Activiteitenbesluit milieubeheer genoemde geluidgrenswaarden zijn niet van toepassing op een bedrijfswoning behorende bij de inrichting. Voorts wordt ingevolge artikel 1.3c van het Activiteitenbesluit milieubeheer de voormalige bedrijfswoning bij toepassing van dit besluit beschouwd als onderdeel van de inrichting, zodat de genoemde grenswaarden hiervoor niet gelden. Dit zou wel het geval zijn, indien aan het betrokken perceel de bestemming "Wonen" wordt toegekend en de woning daarmee als burgerwoning wordt bestemd. In dat geval is een dergelijke woning geen onderdeel van een inrichting.
6.2. Voor de beoordeling van de geluidbelasting ter plaatse van de woning op het betrokken perceel veroorzaakt door het glastuinbouwbedrijf heeft de raad aangesloten bij het akoestisch onderzoek dat is gedaan door Advies- en ingenieursbureau J.G. de Roever B.V., waarvan de resultaten zijn neergelegd in het rapport "Akoestisch onderzoek, River Flowers BV Toepadweg 37-43 te Zaltbommel, Ruimtelijke onderbouwing woonbestemming [locatie]" van 10 december 2014 (hierna: het akoestisch rapport). In het akoestisch rapport is de geluidbelasting enerzijds getoetst aan de richtafstanden en de toetswaarden uit bijlage 5 paragraaf B5.3 van de VNG-brochure om te beoordelen of ter plaatse van de woning een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. De geluidbelasting is anderzijds getoetst aan de voor het glastuinbouwbedrijf ingevolge het Activiteitenbesluit milieubeheer geldende geluidgrenswaarden om te beoordelen of een woonbestemming op het betrokken perceel de bedrijfsvoering van het glastuinbouwbedrijf zal belemmeren.
6.3. In het akoestisch rapport wordt geconcludeerd dat niet kan worden voldaan aan de richtafstand van de VNG-brochure, omdat de afstand tussen de woning op het betrokken perceel en de grens van het glastuinbouwbedrijf minder dan 30 meter bedraagt, dat ruimtelijke inpassing van de woning niet mogelijk is op basis van de toetswaarden uit bijlage 5 paragraaf B5.3 van de VNG-brochure, omdat de geluidbelasting van het glastuinbouwbedrijf op de woning meer dan 50 dB(A) etmaalwaarde bedraagt en dat onder die omstandigheden ter plaatse van de woning geen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Verder wordt in het akoestisch rapport geconcludeerd dat de voor het glastuinbouwbedrijf ingevolge het Activiteitenbesluit milieubeheer geldende geluidgrenswaarden voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau in de avond- en nachtperiode worden overschreden. Voor de geluidgrenswaarden voor het maximaal geluidsniveau is geen sprake van een overschrijding. Onder deze omstandigheden wordt in het akoestisch rapport geconcludeerd dat bij het aan de woning op het betrokken perceel toekennen van de bestemming als burgerwoning het glastuinbouwbedrijf in zijn huidige bedrijfsvoering zal worden belemmerd.
De raad heeft de bevindingen en de conclusies van het akoestisch rapport ten grondslag gelegd aan zijn beslissing om aan de woning op het betrokken perceel niet de door [appellant] gewenste bestemming als burgerwoning, maar de bestemming voormalige agrarische bedrijfswoning toe te kennen.
Het woon- en leefklimaat en de richtafstanden van de VNG-brochure
7. De raad stelt zich op het standpunt dat door de aanwezigheid van het glastuinbouwbedrijf ter plaatse van de woning een aanvaardbaar woon- en leefklimaat niet kan worden gegarandeerd, aangezien niet aan de voor deze situatie in de VNG-brochure aanbevolen richtafstand van 30 meter wordt voldaan. Hierbij gaat de raad uit van de ligging van de woning in een "gemengd gebied" als bedoeld in de VNG-brochure.
7.1. Voor de beantwoording van de vraag of als gevolg van het glastuinbouwbedrijf ter plaatse van de woning een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd heeft de raad aansluiting gezocht bij de VNG-brochure. In de VNG-brochure zijn de bedrijfstypen ingedeeld in milieucategorieën, die samenhangen met een aanbevolen afstand ten opzichte van een milieugevoelige bestemming om hinder van de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar uit te sluiten of althans tot een aanvaardbaar niveau te beperken. De indicatieve afstanden die in de VNG-brochure worden aanbevolen, gelden in beginsel tussen enerzijds de grens van de bestemming van een bedrijf en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een in een rustige woonwijk of vergelijkbaar omgevingstype gelegen woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunningvrij bouwen mogelijk is.
Indien de omgeving is aan te merken als "gemengd gebied", zoals volgens de raad in de onderhavige situatie het geval is, kunnen de richtafstanden volgens de VNG-brochure met één afstandsstap worden verlaagd, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.
Bij de in het plan op de percelen Toepadweg 37 en 43 in het bestemmingsplan "Buitengebied, Zaltbommel" mogelijk gemaakte bedrijvigheid met de bestemming "Agrarisch" en de aanduiding "glastuinbouw" zou de aan te houden richtafstand tussen de bedrijvigheid en een gevoelige functie in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype vanwege het aspect geluid volgens de VNG-brochure in beginsel 30 meter bedragen. Nu de omgeving van de betrokken woning moet worden geduid als gemengd gebied, wat door [appellant] niet wordt betwist, kan deze richtafstand met één afstandsstap worden verlaagd, waardoor de aan te houden richtafstand tussen de uiterste situering van de gevel van de woning en de in het bestemmingsplan "Buitengebied, Zaltbommel" voor de percelen Toepadweg 37 en 43 voorziene bedrijvigheid 10 meter zou bedragen. Aan die afstand kan worden voldaan. Bij het glastuinbouwbedrijf wordt echter gebruik gemaakt van bijzondere installaties, de WKK-installaties, die onderdeel uitmaken van de bedrijfsvoering en waarvoor de VNG-brochure in bijlage 1 voor het aspect geluid een grotere richtafstand aanbeveelt, namelijk 50 meter. Bij verlaging van deze richtafstand met één afstandsstap bedraagt de aan te houden richtafstand tussen de uiterste situering van de gevel van de woning en de voor genoemde percelen voorziene bedrijvigheid in dat geval 30 meter.
Bij de beoordeling van het woon- en leefklimaat dient de raad de maximale planologische mogelijkheden als uitgangspunt te nemen. Vast staat dat de afstand tussen de woning op het betrokken perceel en de grens van de bestemming van het glastuinbouwbedrijf ongeveer 15 meter en tot het dichtstbijzijnde in het bestemmingsplan voor het glastuinbouwbedrijf opgenomen bouwvlak ongeveer 22 meter bedraagt. Hieruit volgt dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat niet aan de in dit geval aan te houden richtafstand van de VNG-brochure van 30 meter wordt voldaan. De raad heeft zich onder deze omstandigheid in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat ter plaatse van de op het betrokken perceel aanwezige woning reeds hierom een aanvaardbaar woon- en leefklimaat niet kan worden gegarandeerd. Hierbij heeft de raad in aanmerking kunnen nemen dat de WKK-installaties volgens het voor genoemde percelen geldende bestemmingsplan op elke gewenste plaats binnen de bouwvlakken, waarvoor tevens de aanduiding "glastuinbouw" geldt, mogen worden gerealiseerd.
Het woon- en leefklimaat en de feitelijke geluidbelasting
8. De raad betoogt verder dat door de aanwezigheid van het glastuinbouwbedrijf ter plaatse van de woning een aanvaardbaar woon- en leefklimaat niet kan worden gegarandeerd, aangezien uit het akoestisch rapport blijkt dat met de geluidbelasting van het glastuinbouwbedrijf op de woning niet wordt voldaan aan de richtwaarden die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht om de op het betrokken perceel aanwezige woning als burgerwoning te bestemmen. Voor de in dit geval aanvaardbaar te achten maximale geluidbelasting heeft de raad aansluiting gezocht bij het toetsingskader voor een planherziening, zoals dit is neergelegd in paragraaf B5.3 van bijlage 5 van de VNG-brochure. Verder wordt ter plaatse van de woning niet voldaan aan de voor het glastuinbouwbedrijf geldende grenswaarden uit het Activiteitenbesluit milieubeheer.
8.1. De raad heeft bij het beoordelen van de aanvaardbaarheid van de gevolgen van de geluidbelasting van het glastuinbouwbedrijf voor de woning toepassing gegeven aan het toetsingskader als vastgelegd in paragraaf B5.3 van bijlage 5 van de VNG-brochure. Dit toetsingskader kan worden toegepast bij een in een bestemmingsplan mogelijk te maken ontwikkeling waarbij beoordeeld dient te worden of ter plaatse van een geluidgevoelig object sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Omdat niet voldaan wordt aan de in dit geval aan te houden richtafstand van 30 meter tussen het glastuinbouwbedrijf en de woning heeft de raad de aanvaardbaarheid van de geluidbelasting getoetst aan de normering in stap 2 van dit toetsingskader. Bij een geluidbelasting op woningen in gebiedstype gemengd gebied voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau van 50 dB(A) etmaalwaarde en voor het maximaal geluidsniveau van 70 dB(A) etmaalwaarde is volgens dit toetsingskader een buitenplanse inpassing in de vorm van een projectbesluit of een planherziening mogelijk. Deze normering is wat het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau betreft 5 dB(A) etmaalwaarde hoger dan de voor het glastuinbouwbedrijf geldende grenswaarden uit het Activiteitenbesluit milieubeheer. Voor de beantwoording van de vraag of als gevolg van het glastuinbouwbedrijf ter plaatse van de woning wordt voldaan aan de richtwaarden die de raad in dit geval maximaal toelaatbaar acht en aan de voor het glastuinbouwbedrijf geldende grenswaarden, heeft de raad aansluiting gezocht bij de bevindingen en de conclusies van het akoestisch rapport. In het akoestisch rapport wordt ten aanzien van de geluidbelasting veroorzaakt door het glastuinbouwbedrijf geconcludeerd dat het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau ter plaatse van de woning zodanig is dat daarmee de richtwaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde in de nachtperiode met 4 dB wordt overschreden. Deze overschrijding wordt veroorzaakt door het in werking zijn van de WKK-installaties en de koelmotor. Verder wordt in het akoestisch rapport geconcludeerd dat de richtwaarde voor het maximaal geluidsniveau van 70 dB(A) in de dagperiode met 5 dB(A) wordt overschreden. Deze overschrijding wordt veroorzaakt door het interne transport bij het laden en lossen. Gelet op deze geluidbelasting wordt in het akoestisch rapport tevens geconcludeerd dat de voor het glastuinbouwbedrijf geldende grenswaarden uit het Activiteitenbesluit milieubeheer voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau in de avond- en nachtperiode ter plaatse van de woning met 4 dB(A) respectievelijk 9 dB(A) worden overschreden.
Beoordeling van het akoestisch rapport
8.2. [appellant] betoogt dat het akoestisch onderzoek naar de feitelijke geluidbelasting ter plaatse van de woning onzorgvuldig is en hij bestrijdt daarbij de juistheid van een aantal in het onderzoek gehanteerde uitgangspunten en de in het akoestisch rapport daarop gebaseerde bevindingen en conclusies.
[appellant] stelt dat voor de WKK-installaties is uitgegaan van een onjuist bronvermogen, aangezien het bronvermogen ten onrechte is afgeleid van de richtafstand van 50 meter uit de VNG-brochure, hetgeen volgens hem ongebruikelijk is. In plaats daarvan had het bronvermogen bepaald moeten worden aan de hand van metingen. Uit eerder uitgevoerde controlemetingen aan de WKK-installaties door de Regio Rivierenland in november 2009 en door de Omgevingsdienst Rivierenland in juli 2014 blijkt dat het bronvermogen lager is dan waarvan in het akoestisch rapport is uitgegaan. De werkelijke geluidbelasting van de WKK-installaties ter plaatse van de woning kan aanzienlijk afwijken van de in het akoestisch rapport berekende geluidbelasting. Verder is ten onrechte uitgegaan van een bedrijfssituatie waarbij de WKK-installaties 24 uur in werking zijn, waarvan in de praktijk geen sprake is. Bij de beoordeling van het geluidsniveau van de WKK-installaties is ten onrechte geen rekening gehouden met de mogelijkheid om in het kader van de best beschikbare technieken aan de installaties voorzieningen te laten treffen die de geluidsniveaus kunnen verlagen, zoals het toepassen van geluiddempers of het wijzigen van de stralingsrichting van de uitlaten.
Volgens [appellant] is op basis van de in het akoestisch rapport opgenomen modelgegevens niet goed te controleren of de hoogte van de bronnen en objecten juist is. In elk geval stelt hij vast dat de hoogte van de grote tank die aanwezig is tussen de WKK-installaties en zijn woning ten onrechte is gemodelleerd met een hoogte van 6 meter in plaats van ongeveer 10 meter. Hierdoor is de afschermende werking hiervan niet juist in de berekeningen betrokken.
[appellant] stelt verder dat in het akoestisch rapport niet is uitgegaan van representatieve gegevens voor de koeling, zowel wat de locatie als de werking betreft.
Ten slotte stelt [appellant] dat in het akoestisch rapport ten onrechte is uitgegaan van acht vrachtwagens per periode van het etmaal, terwijl er in de avond- en nachtperiode minder vrachtwagens zijn. Ook is onduidelijk hoeveel vrachtwagens zijn voorzien van een laadklep met traanplaat en bij hoeveel vrachtwagens de transportkoeling is ingeschakeld.
8.3. De raad stelt zich op het standpunt dat in het akoestisch rapport voor de WKK-installaties van een juist bronvermogen van 88 dB(A) is uitgegaan. De door [appellant] genoemde controlemetingen acht de raad niet representatief om als vergelijking voor het onderzoek in het akoestisch rapport te kunnen dienen. In de beroepsgronden tegen het akoestisch rapport heeft de raad aanleiding gezien aan Advies- en ingenieursbureau J.G. de Roever B.V. te vragen de wijze van modellering van de aanwezige tanks en de uitlaten van de WKK-installaties nader te bezien. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport "Akoestisch onderzoek, River Flowers BV Toepadweg 37-43 te Zaltbommel, Memo nadere beschouwing hoogte van tanks en uitlaat WKK" van 4 juni 2015 (hierna: het aanvullend akoestisch rapport). De doorrekening in het aanvullend akoestisch rapport leidt volgens de raad niet tot een ander inzicht en de conclusie in het akoestisch rapport dat de geluidbelasting ter plaatse van de woning 54 dB(A) etmaalwaarde bedraagt, blijft daarmee ongewijzigd.
8.4. In het deskundigenbericht is naar aanleiding van de door [appellant] tegen het akoestisch rapport ingebrachte beroepsgronden de juistheid beoordeeld van de in het akoestisch rapport gehanteerde uitgangspunten en de daarop gebaseerde bevindingen en conclusies.
Wat de beoordeling van de geluidbelasting veroorzaakt door het glastuinbouwbedrijf ter plaatse van de woning betreft wordt in het deskundigenbericht de conclusie van het akoestisch rapport onderschreven dat hiervoor met name de geluidemissies van de WKK-installaties en de koeling bepalend zijn.
Het geluidsniveau van de WKK-installaties
8.5. Volgens het deskundigenbericht zijn voor de geluiduitstraling van de WKK-installaties vooral de uitlaatpijpen relevant, die in directe verbinding staan met de verbrandingsruimten in de motoren. In het deskundigenbericht wordt vervolgens gesteld dat met de wijze waarop in het akoestisch rapport het bronvermogen van de WKK-installaties is vastgesteld, waarbij is uitgegaan van de richtafstand van 50 meter uit de VNG-brochure, een fictief bronvermogen is bepaald waarbij is uitgegaan van een gemiddelde situatie. Een dergelijke wijze van beoordelen van het bronvermogen is volgens het deskundigenbericht niet gebruikelijk in een akoestisch onderzoek voor een bestaand bedrijf, zoals hier het geval is.
De raad heeft hier ter zitting tegenover gesteld dat in een onderzoek naar de geluidbelasting van installaties niet hoeft te worden uitgegaan van feitelijke geluidmetingen, indien in het onderzoek voor de uitgangspunten wordt uitgegaan van de voor het bronvermogen van de installaties algemeen bekende kentallen, die afhankelijk zijn van het vermogen van die installaties. [appellant] heeft desgevraagd ter zitting verklaard dat een dergelijke wijze van beoordelen van de geluidbelasting van installaties met behulp van kentallen en berekeningen niet ongebruikelijk is, mits daarbij wordt uitgegaan van een representatieve bedrijfssituatie. Op de vraag of in dit geval sprake is van een representatieve bedrijfssituatie heeft de raad betoogd dat achteraf gezien deze wijze van beoordelen van het bronvermogen in dit geval minder juist was. Daarbij is volgens de raad van belang dat de in dit verband gehanteerde richtafstand volgens de VNG-brochure geldt voor een WKK-installatie met een vermogen van ongeveer 100 kW, terwijl het vermogen van de in het glastuinbouwbedrijf aanwezige WKK-installaties in totaal 3 MW bedraagt, oftewel een veel groter vermogen, hetgeen resulteert in een grotere geluidbelasting.
De raad heeft ter zitting betoogd dat de kentallen van het bronvermogen voor WKK-installaties zich bevinden in een bandbreedte tussen 87 dB(A) en 95 dB(A). Nu in het akoestisch rapport voor de WKK-installaties een bronvermogen van 88 dB(A) is gehanteerd, acht de raad dit uitgangspunt niet onjuist. [appellant] heeft betoogd dat uit ervaringsgegevens blijkt dat het bronvermogen van WKK-installaties sterk varieert en dat er ook installaties zijn met een bronvermogen van maar 70 dB(A). De raad heeft hierover nader toegelicht dat het bij het glastuinbouwbedrijf gaat om twee WKK-installaties met een vermogen van 1 MW respectievelijk 2 MW. Onweersproken is door de raad gesteld dat het bronvermogen van deze WKK-installaties 88 dB(A) respectievelijk 91 dB(A) bedraagt, hetgeen een totaal bronvermogen van 93 dB(A) betekent.
Wat het in het akoestisch rapport aangehouden bronvermogen van de WKK-installaties van 88 dB(A) betreft overweegt de Afdeling als volgt.
In het deskundigenbericht is voor de beoordeling van de juistheid van het in het akoestisch rapport gehanteerde bronvermogen van de WKK-installaties de feitelijke situatie van de in het glastuinbouwbedrijf aanwezige WKK-installaties bezien en is deze vergeleken met de ervaringsgegevens van WKK-installaties met een vergelijkbaar vermogen. Hieruit is gebleken dat doorgaans bronvermogens voor de uitlaten worden aangehouden van 90 dB(A). Gelet hierop en nu is gebleken dat in het akoestisch rapport geen rekening is gehouden met de geluidemissie van de luchtinlaten van de WKK-installaties en met de eventuele ramen en deuren van de omkasting waarbinnen de WKK-installaties zich bevinden, wordt in het deskundigenbericht geconcludeerd dat het in het akoestisch rapport aangehouden bronvermogen van de WKK-installaties van 88 dB(A) zeker geen overschatting is van de werkelijke emissie van deze installaties en daarmee van een overschatting van de geluidbelasting op de woning op het betrokken perceel. Gelet op de toelichting zoals deze ter zitting door de raad en [appellant] is gegeven, acht de Afdeling deze in het deskundigenbericht getrokken conclusie wat het bronvermogen van de WKK-installaties betreft voldoende aannemelijk.
Voor zover [appellant] betoogt dat uit eerder uitgevoerde controlemetingen aan de WKK-installaties blijkt dat het bronvermogen lager is dan waarvan in het akoestisch rapport is uitgegaan, wordt in het deskundigenbericht vastgesteld dat de geluidbelasting vanwege de WKK-installaties op de woning op grond van deze metingen niet kan worden bepaald. Dit houdt verband met het niet representatief zijn van deze uitgevoerde metingen. In het onderzoek van de Regio Rivierenland van november 2009 is bij de metingen niet gecorrigeerd op stoorgeluid, waardoor niet duidelijk is wat de geluidbelasting veroorzaakt door de WKK-installaties was en in het onderzoek van de Omgevingsdienst Rivierenland van juli 2014 is de beschrijving van de metingen dermate summier dat op grond daarvan de geluidbelasting veroorzaakt door de WKK-installaties op de gevel van de woning niet is te bepalen, aldus het deskundigenbericht.
Wat de bedrijfsduur van de WKK-installaties betreft is in het deskundigenbericht vastgesteld dat deze afhankelijk is van de elektriciteits- en warmtevraag van het glastuinbouwbedrijf en van de elektriciteitsvraag van het Nederlandse elektriciteitsnet en de elektriciteitsmarkt, waarbij is gebleken dat de installaties meer dan 95% van de bedrijfstijd op vollast en 5% op deellast draaien. De tijdsduur dat de WKK-installaties op deellast draaien blijft doorgaans beperkt tot enkele tientallen minuten. Gelet hierop is bij de beoordeling van de geluidemissie van de WKK-installaties in het akoestisch rapport volgens het deskundigenbericht terecht uitgegaan van de representatieve bedrijfssituatie dat deze installaties gedurende het gehele etmaal met een volledige capaciteit in werking kunnen zijn, als gevolg waarvan een maximale geluiduitstraling optreedt.
Wat betreft de door [appellant] gestelde mogelijkheid om in het kader van de best beschikbare technieken aan de WKK-installaties voorzieningen te laten treffen die de geluidsniveaus kunnen verlagen, stelt de raad zich op het standpunt dat dergelijke inspanningen mede uit kostenoogpunt voor de bedrijfsvoering van het glastuinbouwbedrijf zodanig belemmerend zijn dat deze niet van het glastuinbouwbedrijf kunnen worden gevergd. In het deskundigenbericht is ten aanzien van de mogelijkheid tot het treffen van voorzieningen aan de WKK-installaties opgemerkt dat in de huidige situatie de in- en uitlaten van de WKK-installaties zijn voorzien van geluiddempers in de vorm van coulissen en dat om een bronvermogen voor de gedempte uitlaat van 88 dB(A) te bereiken een demping nodig zou zijn van 40 dB. Een dergelijke demping wordt in het deskundigenbericht zeer fors genoemd. Op grond hiervan wordt geconcludeerd dat het aan de WKK-installaties treffen van maatregelen met een nog grotere demping van het geluid van de uitlaten een onevenredige inspanning van het glastuinbouwbedrijf zou vergen, die niet kan worden verlangd. Gelet hierop acht de Afdeling het standpunt van de raad op dit punt niet onredelijk.
Voor zover [appellant] betoogt dat het realiseren van een gebouw om de tank van de warmteketel, waarvoor een omgevingsvergunning voor bouwen is verleend, niet in het akoestisch rapport is betrokken, is in het deskundigenbericht opgemerkt dat het bedoelde gebouw in het akoestisch rapport met behulp van het gehanteerde rekenmodel is gemodelleerd. Gelet hierop mist dit betoog van [appellant] feitelijke grondslag. Overigens zal de aanwezigheid van een gebouw om de tank van de warmteketel volgens het deskundigenbericht geen geluidreducerend effect hebben op de totale door het glastuinbouwbedrijf veroorzaakte geluidbelasting, omdat de warmteketel geen (waarneembaar) geluid produceert.
Wat de in het akoestisch rapport opgenomen modelgegevens met betrekking tot de hoogte van de bronnen en objecten betreft, heeft de raad naar aanleiding van de conclusie van het aanvullend akoestisch rapport nader gemotiveerd dat uitgaande van een juiste modellering van de gebouwen en bouwwerken de conclusie in het akoestisch rapport dat de geluidbelasting ter plaatse van de woning 54 dB(A) etmaalwaarde bedraagt, ongewijzigd blijft. In het deskundigenbericht wordt deze conclusie van het aanvullend akoestisch rapport onderschreven.
Het geluidsniveau van de koeling
8.6. In het deskundigenbericht wordt vastgesteld dat de geluidemissie van de koelcel wordt veroorzaakt door de koelmotor op het dak van de traforuimte van het glastuinbouwbedrijf, welke bron in het akoestisch rapport is gemodelleerd op een hoogte van 4 meter. Nu de traforuimte ongeveer 3 meter hoog is, is de in het akoestisch rapport aangehouden bronhoogte representatief voor de feitelijke situatie. In het akoestisch rapport is er voor de bedrijfsduur van de koeling van uitgegaan dat de koelmotor in de dagperiode 100%, in de avondperiode 80% en in de nachtperiode 60% in werking is. Volgens het deskundigenbericht is daarmee uitgegaan van een bedrijfssituatie waarop deze installatie gedurende een warme zomerdag de gehele dagperiode met een volledige capaciteit in werking kan zijn, als gevolg waarvan in de dagperiode een maximale geluiduitstraling optreedt. Omdat de temperaturen in de avond- en nachtperiode lager zijn, is tijdens deze perioden minder koeling nodig met een geringere geluiduitstraling tot gevolg. De daarvoor in het akoestisch rapport gehanteerde percentages zijn volgens het deskundigenbericht niet ongebruikelijk.
Het geluidsniveau van de vrachtwagens
8.7. In het deskundigenbericht wordt vastgesteld dat in het akoestisch rapport de geluidemissie van de vrachtwagens is beoordeeld op grond van het uitgangspunt dat twaalf vrachtwagens per etmaal, onderverdeeld in vier vrachtwagens en acht vrachtwagenbewegingen per dag-, avond- en nachtperiode, het glastuinbouwbedrijf aandoen, waarbij de transportkoeling van de vrachtwagens in de beoordeling is betrokken. Van de zijde van het glastuinbouwbedrijf is verklaard dat bij het in werking zijn van het bedrijf eerder meer dan minder vrachtwagens het bedrijf zullen aandoen. Het komt regelmatig voor dat op doordeweekse dagen vier vrachtwagens of meer per dag-, avond- en nachtperiode bij het bedrijf komen. Volgens het deskundigenbericht is daarmee in het akoestisch rapport uitgegaan van een representatieve bedrijfssituatie. Verder wordt in het deskundigenbericht geconcludeerd dat in het geval er minder vrachtwagens het bedrijf zullen aandoen, zoals [appellant] betoogt, dit de in het akoestisch rapport vastgestelde geluidbelasting ter plaatse van de woning niet in betekenende mate zal verlagen, aangezien de geluidbelasting daar eerst en vooral wordt bepaald door de WKK-installaties en de koeling.
Conclusie met betrekking tot het akoestisch rapport en het door de raad gehanteerde toetsingskader
8.8. In hetgeen [appellant] betoogt ziet de Afdeling geen aanleiding aan de juistheid van de bevindingen in het deskundigenrapport te twijfelen. Gelet op die bevindingen heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat de bevindingen en de conclusies van het akoestisch rapport, zoals aangevuld en gecorrigeerd in het aanvullende akoestisch rapport, onjuist zijn. Gelet hierop heeft de raad de bevindingen en de conclusies van de rapporten aan het plan ten grondslag kunnen leggen.
Er bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad voor de in dit geval aanvaardbaar te achten maximale geluidbelasting in zoverre geen aansluiting heeft mogen zoeken bij het toetsingskader, zoals dit is neergelegd in paragraaf B5.3 van bijlage 5 van de VNG-brochure.
Uitgaande van de bevindingen en de conclusies van genoemde akoestische rapporten heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat de geluidbelasting van het glastuinbouwbedrijf op de gevel van de woning meer dan de in dit geval als aanvaardbaar te achten maximale richtwaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde bedraagt en dat de geldende grenswaarden uit het Activiteitenbesluit milieubeheer worden overschreden. Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat ter plaatse van de woning van een aanvaardbare geluidbelasting geen sprake is.
Met de stelling van [appellant] dat uitgaande van een geluidwering van de gevel van de woning van minimaal 20 dB(A) binnen de woning aan het vereiste binnenniveau van maximaal 35 dB(A) etmaalwaarde wordt voldaan, wat hier ook van zij, wordt door hem voorbijgegaan aan de omstandigheid dat niet alleen in zijn woning maar volgens de VNG-brochure ook ter plaatse van de gevel van zijn woning een voldoende aanvaardbaar woon- en leefklimaat moet worden gegarandeerd.
Ook in de door [appellant] gestelde omstandigheid dat het als burgerwoning of als voormalige bedrijfswoning bestemmen van de woning geen invloed heeft op de feitelijke geluidbelasting ter plaatse van de woning en het daarmee verband houdende woon- en leefklimaat, heeft de raad geen aanleiding hoeven zien om medewerking te verlenen aan het verzoek van [appellant] om zijn woning te bestemmen als burgerwoning. De raad heeft hierbij van belang mogen achten dat de bestemming van de woning als burgerwoning een grotere milieubescherming vereist dan de bestemming als voormalige agrarische bedrijfswoning. Een dergelijke bestemming van de woning verdraagt zich niet met het aan de planregeling ten grondslag gelegde uitgangspunt, dat bestaande bouw- en gebruiksrechten worden gerespecteerd en dat de toekomstbestendigheid van bestaande bedrijven wordt gewaarborgd.
Onder de genoemde omstandigheden heeft de raad zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de op het betrokken perceel aanwezige woning niet kan worden gegarandeerd.
De betogen van [appellant] falen.
8.9. Uit de conclusie in de akoestische rapporten volgt dat met de vastgestelde geluidbelasting veroorzaakt door het glastuinbouwbedrijf de voor het bedrijf geldende grenswaarden uit het Activiteitenbesluit milieubeheer voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau in de avond- en nachtperiode ter plaatse van de gevel van de woning met 4 dB(A) respectievelijk 9 dB(A) worden overschreden. Bij het aan de woning op het betrokken perceel toekennen van de door [appellant] gewenste bestemming als burgerwoning geldt onder deze omstandigheden dat het glastuinbouwbedrijf niet aan de geldende geluidgrenswaarden kan voldoen en dat de bedrijfsvoering hierdoor wordt belemmerd en dat het bedrijf wordt beperkt in eventuele uitbreidingsmogelijkheden. De door [appellant] opgeworpen vraag in hoeverre er voor het glastuinbouwbedrijf daadwerkelijke uitbreidingsmogelijkheden zijn, behoeft in dit verband geen beantwoording, omdat in de huidige bedrijfsvoering reeds niet aan de voor een burgerwoning geldende geluidgrenswaarden kan worden voldaan.
Voor zover [appellant] betoogt dat aan het glastuinbouwbedrijf maatwerkvoorschriften met hogere geluidgrenswaarden kunnen worden opgelegd, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat dit uit een oogpunt van het belang van de bescherming van het milieu onwenselijk wordt geacht. Aangezien het college van burgemeester en wethouders de vrijheid heeft om al dan niet van deze bevoegdheid gebruik te maken en gebruik van deze bevoegdheid niet voor de hand ligt, reeds omdat het glastuinbouwbedrijf thans voldoet aan de geluidgrenswaarden in het Activiteitenbesluit milieubeheer, heeft de raad bij de vaststelling van het plan met deze mogelijkheid geen rekening hoeven te houden.
De betogen van [appellant] falen.
Conclusie met betrekking tot de bestemming en de aanduiding van het betrokken perceel in het plan
9. Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, heeft de raad zich onder de genoemde omstandigheden in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het aan het betrokken perceel toekennen van de bestemming "Wonen" en het daarmee bestemmen van de aanwezige woning als burgerwoning niet in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Met het in het plan aan het betrokken perceel toekennen van de bestemming "Agrarisch" en de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - voormalig agrarische bedrijfswoning" heeft de raad zowel het belang van [appellant] bij een voortzetting van het gebruik van zijn woning voor burgerbewoning als het belang van het glastuinbouwbedrijf bij een voortzetting van de bedrijfsvoering op een aanvaardbare wijze gegarandeerd.
Conclusie ten aanzien van het beroep en de proceskosten
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, griffier.
w.g. Van Ettekoven w.g. Plambeck
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 april 2016
159.