201505283/6/A2.
Datum beslissing: 6 april 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Beslissing op het verzoek van:
de stichting Stichting Islamitisch Onderwijs Amsterdam (hierna: de SIO), gevestigd te Amsterdam,
verzoekster,
om wraking (artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) van mr. N. Verheij (hierna: de staatsraad) als lid van de enkelvoudige kamer belast met de behandeling van zaak nr. 201505283/5/A2.
Procesverloop
Tijdens de zitting van 4 april 2016, waarop de SIO is gehoord over haar verzet tegen de uitspraak van de Afdeling van 9 december 2015 in zaak nr. 201505283/4/A2, heeft de SIO verzocht om wraking van de staatsraad.
De staatsraad heeft niet in de wraking berust.
De Afdeling heeft de SIO, vertegenwoordigd door mr. J.W.C. van Kleef en [voorzitter] van de stichting, op 4 april 2016 over het wrakingsverzoek gehoord. De staatsraad heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord.
Overwegingen
1. Op verzoek van een partij kan ingevolge artikel 8:15 van de Awb elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
2. De SIO heeft verzocht om wraking van de staatsraad omdat hij deel uitmaakte van de zittingskamer die op 21 oktober 2015 in de zaak met het nr. 201500548/1/A2 uitspraak heeft gedaan, in combinatie met enkele opmerkingen van de staatsraad ter zitting van 4 april 2016. In die uitspraak heeft de Afdeling een oordeel gegeven over een geschil dat gelijk is aan het geschil dat thans aan de orde is, zij het dat het geschil zich thans toespitst op andere schooljaren. Hierbij merkt de SIO op dat zij de juistheid van de uitspraak in zaak nr. 201500548/1/A2 niet ter discussie stelt, maar dat uit die uitspraak volgens haar wel van de ondeskundigheid van de staatsraad blijkt. De staatsraad heeft verder ter zitting te kennen gegeven dat hij geen inhoudelijk oordeel zou geven in deze zaak, omdat het een verzet betreft tegen een uitspraak die buiten zitting is gedaan. Daarnaast heeft hij, naar de SIO stelt, ter zitting te kennen gegeven dat de wijze waarop het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam de zaak heeft behandeld, geen schoonheidsprijs verdient.
2.1. Als maatstaf geldt dat de staatsraad uit hoofde van zijn aanstelling wordt verondersteld onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een staatsraad in een door hem behandelde zaak jegens een belanghebbende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een belanghebbende ter zake bestaande vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is. Het enkele subjectieve oordeel van de belanghebbende is niet doorslaggevend.
Het is aan de SIO om aannemelijk te maken dat zich de hiervoor bedoelde omstandigheden voordoen.
2.2. Dat de staatsraad deel heeft uitgemaakt van de meervoudige kamer van de Afdeling die de uitspraak in zaak nr. 201500548/1/A2 heeft gedaan, is geen feit of omstandigheid op grond waarvan geoordeeld moet worden dat hij het verzet van de SIO niet onpartijdig zal behandelen.
Dat de staatsraad de gang van zaken bij de verzetprocedure ter zitting uiteen heeft gezet, heeft hij mede op verzoek van de gemachtigde van de SIO gedaan, zo heeft de gemachtigde ter zitting van de behandeling van het verzoek om wraking te kennen gegeven. Voorts heeft de staatsraad met zijn opmerkingen aangegeven dat hij de zaak niet inhoudelijk zal behandelen, maar enkel de vraag zal behandelen of het hoger beroep van het college en het beroep van rechtswege van de SIO buiten zitting mochten worden afgedaan. Daarmee heeft hij de feitelijke gang van zaken uiteengezet ter voorlichting van de SIO. Ook met de gestelde opmerking van de staatsraad dat het college in deze zaak niet de schoonheidsprijs verdient, heeft hij geen blijk gegeven van vooringenomenheid jegens een van de partijen, nu die opmerking niet ziet op de inhoudelijke kant van de zaak.
2.3. Het bovenstaande leidt ertoe dat er geen grond is voor het oordeel dat sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Ook anderszins geeft het door de SIO aangevoerde geen aanknopingspunt voor die conclusie.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. J.C. Kranenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Reuveny, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Reuveny
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 april 2016
622.