ECLI:NL:RVS:2016:102

Raad van State

Datum uitspraak
20 januari 2016
Publicatiedatum
20 januari 2016
Zaaknummer
201505414/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Y.E.M.A. Timmerman-Buck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en de Afvalstoffenverordening Rotterdam 2009

In deze zaak heeft de Raad van State op 20 januari 2016 uitspraak gedaan over een beroep van een appellant tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Het college had op 10 februari 2015 spoedeisende bestuursdwang toegepast wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening Rotterdam 2009 aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen. De appellant werd aangesproken voor de kosten van deze bestuursdwang, die € 115,00 bedroegen. Het college verklaarde het bezwaar van de appellant tegen dit besluit op 27 mei 2015 ongegrond, waarna de appellant beroep instelde.

Tijdens de zitting op 17 december 2015 werd het college vertegenwoordigd door mr. A. Dinç. De appellant voerde aan dat het college hem in de bezwaarprocedure niet de relevante stukken had toegestuurd en hem geen gelegenheid had geboden om zijn bezwaar aan te vullen. De Raad van State oordeelde dat het college in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht had gehandeld door de appellant niet in kennis te stellen van de aan het besluit ten grondslag liggende stukken. Echter, omdat de appellant deze stukken in de beroepsprocedure had ontvangen en daarop had kunnen reageren, werd dit gebrek gepasseerd.

De Raad van State oordeelde verder dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij niet degene was die de huisvuilzak op onjuiste wijze had aangeboden. De aangetroffen huisvuilzak bevatte een poststuk dat tot de appellant herleidbaar was, wat het bewijsvermoeden versterkte dat hij de overtreder was. De Raad van State verklaarde het beroep ongegrond en veroordeelde het college tot vergoeding van de proceskosten van de appellant, die op € 496,00 werden vastgesteld, evenals de vergoeding van het griffierecht van € 45,00.

Uitspraak

201505414/1/A4.
Datum uitspraak: 20 januari 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Rotterdam,
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 20 februari 2015 heeft het college zijn beslissing om op 10 februari 2015 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening Rotterdam 2009 aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 115,00) voor rekening van [appellant] komen.
Bij besluit van 27 mei 2015 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 december 2015, waar het college, vertegenwoordigd door mr. A. Dinç, is verschenen.
Overwegingen
1. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een huisvuilzak die op 10 februari 2015 is aangetroffen in de vulopening van de ondergrondse container ter hoogte van de [locatie], op een zodanige manier dat de vulopening van de container daardoor werd geblokkeerd. Het college is ervan uitgegaan dat [appellant] de huisvuilzak in strijd met de Afvalstoffenverordening Rotterdam 2009 op die manier heeft aangeboden, omdat daarin een tot hem herleidbaar poststuk is aangetroffen.
2. [appellant] voert aan dat het college hem in de bezwaarprocedure ten onrechte niet de aan het primaire besluit van 20 februari 2015 ten grondslag liggende stukken heeft toegezonden en hem ten onrechte geen gelegenheid heeft geboden om de gronden van zijn bezwaar aan te vullen, ondanks zijn verzoek daartoe in zijn bezwaarschrift.
2.1. Niet in geschil is dat het college de aan het primaire besluit ten grondslag liggende stukken, te weten het handhavingsrapport en de foto van het aangetroffen poststuk, niet aan [appellant] heeft verstrekt en niet heeft gereageerd op zijn verzoek om hem een termijn te gunnen om de gronden van zijn bezwaar aan te vullen. Nu het college [appellant] niet in kennis heeft gesteld van deze stukken en hem niet in de gelegenheid heeft gesteld om daarop te reageren, is het bestreden besluit op bezwaar in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht niet zorgvuldig voorbereid.
De Afdeling ziet evenwel aanleiding om dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht te passeren, aangezien [appellant] in het kader van deze beroepsprocedure de stukken heeft ontvangen en de gelegenheid heeft gehad om daarop te reageren.
Het betoog is terecht voorgedragen, maar leidt niet tot vernietiging van het bestreden besluit.
3. De stellingen van [appellant] dat onbekend is of het aangetroffen poststuk geopend of gesloten was en dat aan het besluit slechts een foto van het aangetroffen poststuk ten grondslag ligt, missen feitelijke grondslag. In het handhavingsrapport van 10 februari 2015 met nummer 1304288, dat mede aan het besluit van 20 februari 2015 ten grondslag ligt, staat dat het aangetroffen poststuk een brief zonder envelop betreft.
4. [appellant] betoogt dat het college niet heeft bewezen dat hij degene is geweest die de huisvuilzak op onjuiste wijze in de vulopening van de ondergrondse container ter inzameling heeft aangeboden. Daartoe voert hij aan dat het aangetroffen poststuk mogelijk verkeerd is bezorgd en vervolgens door iemand anders in de onjuist aangeboden huisvuilzak is gedaan. Ook wijst hij erop dat de zak niet in de directe nabijheid van zijn woning is aangetroffen.
4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 1 juni 2005 in zaak nr. 200501068/1), zal in de regel mogen worden aangenomen dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is. Dit vermoeden van bewijs geldt echter niet, indien diegene aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die het te handhaven voorschrift heeft geschonden.
4.2. Aangezien in de aangetroffen huisvuilzak een poststuk, te weten een brief zonder envelop van de Belastingdienst/Toeslagen, met daarop de naam en het adres van [appellant] is aangetroffen, is de zak tot hem herleidbaar. Het opperen van de mogelijkheid dat het aangetroffen poststuk verkeerd is bezorgd en vervolgens door een ander in de onjuist aangeboden huisvuilzak is gedaan, is onvoldoende om niet van het onder 4.1 weergegeven bewijsvermoeden uit te gaan. Dat [appellant] op ruime afstand woont van de ondergrondse container waarin de huisvuilzak is aangetroffen, is op zichzelf onvoldoende om aannemelijk te achten dat hij niet degene is geweest die de zak op onjuiste wijze ter inzameling heeft aangeboden. [appellant] heeft geen bijkomende feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan moet worden geoordeeld dat die afstand in dit geval aannemelijk maakt dat hij niet de overtreder is.
Gelet op het voorgaande geeft hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het college hem ten onrechte als overtreder heeft aangemerkt.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep ongegrond;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 496,00 (zegge: vierhonderdzesennegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 45,00 (zegge: vijfenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Kors, griffier.
w.g. Timmerman-Buck w.g. Kors
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2016
687.