ECLI:NL:RVS:2016:1013

Raad van State

Datum uitspraak
4 april 2016
Publicatiedatum
13 april 2016
Zaaknummer
201600877/1/R1 en 201600877/2/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • M.G.J. Parkins-de Vin
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over voorlopige voorziening en bodemzaak inzake bestemmingsplan 'Stedelijk gebied' van de gemeente Echt-Susteren

Op 4 april 2016 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening en een bodemzaak met betrekking tot het bestemmingsplan 'Stedelijk gebied' van de gemeente Echt-Susteren. Het geschil ontstond na de vaststelling van het bestemmingsplan op 16 december 2015, waartegen appellanten, wonend in Echt, beroep hebben ingesteld. Zij verzochten de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen.

Tijdens de zitting op 15 maart 2016 zijn de appellanten, vertegenwoordigd door een van hen, en de raad van de gemeente Echt-Susteren, vertegenwoordigd door mr. S.T.C. Deben-Lahaye en mr. M.J.H. Siega-Gulikers, verschenen. De voorzieningenrechter heeft geconstateerd dat nader onderzoek niet nodig was en dat er geen beletsel was om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. De raad heeft in een later stadium zijn standpunt gewijzigd en erkende dat de aanduiding 'recreatiewoning' niet in overeenstemming was met een goede ruimtelijke ordening.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid was voorbereid en dat het besluit in strijd was met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De raad is opgedragen om binnen twaalf weken het gebrek in het besluit te herstellen en de uitkomst aan de Afdeling en partijen mee te delen. Tevens is het besluit van de raad tot vaststelling van het bestemmingsplan 'Stedelijk gebied' voor zover het betreft de aanduiding 'recreatiewoning' op het perceel Kapelstraat 15 geschorst. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken op 4 april 2016.

Uitspraak

201600877/1/R1 en 201600877/2/R1.
Datum uitspraak: 4 april 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 en 8:51d van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
[appellante] en anderen, wonend te Echt, gemeente Echt-Susteren,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Echt-Susteren,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 16 december 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "Stedelijk gebied" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellante] en anderen beroep ingesteld.
Bij deze brief hebben [appellante] en anderen de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 15 maart 2016, waar [appellante] en anderen, vertegenwoordigd door [appellante], en de raad, vertegenwoordigd door mr. S.T.C. Deben-Lahaye en mr. M.J.H. Siega-Gulikers, beiden werkzaam voor de gemeente, zijn verschenen.
Partijen hebben toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Overwegingen
1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2. Ingevolge artikel 8:51d van de Awb kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
3. [appellante] en anderen richten zich tegen de aanduiding "recreatiewoning" ter plaatse van het bijgebouw op het nabij hun woningen gelegen perceel [locatie].
3.1. De raad stelt zich bij nader inzien op het standpunt dat de aanduiding "recreatiewoning" ter plaatse van het bestreden plandeel niet in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. In dat verband merkt de raad op dat de aanduiding niet is gekoppeld aan planregels. Om die reden stelt de raad dat de aanduiding rechtsonzeker is. De raad wil in het plan een zogenoemde bed & breakfast toestaan. Hij licht in dit verband toe dat na de vaststelling van het plan een overleg met partijen heeft plaatsgevonden waarbij overeenstemming is bereikt over het gewenste gebruik van het bijgebouw. [appellante] en anderen en de raad kunnen namelijk instemmen met het initiatief van [persoon] dat het bijgebouw in gebruik zal worden genomen als bed & breakfast.
3.2. Aan het bestreden plandeel is de bestemming "Wonen" met de aanduiding "recreatiewoning" toegekend.
Ingevolge artikel 25, lid 25.1, onder c, van de planregels zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden ter plaatse van de aanduiding "recreatiewoning" tevens bestemd voor een recreatiewoning.
3.3. Op 15 februari 2016 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [appellante] en anderen, [persoon] en de gemeente. Van dit gesprek is een verslag opgesteld. Hierin staat dat [appellante] en anderen en [persoon] tot overeenstemming zijn gekomen over het gewenste gebruik van het bijgebouw. De wens is om dit bijgebouw in gebruik te nemen als bed & breakfast. Hierbij gelden als voorwaarden dat op de bovenverdieping maximaal twee slaapkamers voor in totaal maximaal vier personen worden voorzien, alleen op de benedenverdieping mag worden ontbeten en de bed & breakfast alleen in het weekend operationeel mag zijn.
3.4. Zoals hiervoor reeds is vermeld, stelt de raad zich bij nader inzien op het standpunt dat de aanduiding "recreatiewoning" niet in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.
Het betoog slaagt.
4. In hetgeen [appellante] en anderen hebben aangevoerd ziet de voorzieningenrechter aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd artikel 3:2 van de Awb.
5. De voorzieningenrechter ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding de raad op de voet van artikel 8:51d van de Awb, op te dragen het gebrek in het bestreden besluit binnen de hierna te noemen termijn te herstellen zonder dat daarbij toepassing hoeft te worden gegeven aan afdeling 3.4 van de Awb. De raad dient daarbij de gemaakte afspraken in het overleg van 15 februari 2016 te betrekken en het besluit te wijzigen door vaststelling van een andere planregeling. De raad dient wijzigingen van het besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken.
6. De voorzieningenrechter ziet tevens aanleiding tot het treffen van de na te melden voorlopige voorziening.
7. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. draagt de raad van de gemeente Echt-Susteren op om binnen twaalf weken na de verzending van deze tussenuitspraak:
- met inachtneming van overweging 5 het gebrek in het besluit van 16 december 2015 tot het vaststellen van het bestemmingsplan "Stedelijk gebied" te herstellen en
- de Afdeling en partijen de uitkomst mede te delen en de wijziging van het besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
II. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Echt-Susteren van 16 december 2015 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Stedelijk gebied" voor zover het betreft de aanduiding "recreatiewoning" ter plaatse van het bijgebouw op het perceel Kapelstraat 15.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Sparreboom
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 april 2016
195-812.