201505837/1/A3.
Datum uitspraak: 13 april 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A], [appellant B] en [appellante C] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), alle wonend dan wel gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant (hierna: de rechtbank) van 25 juni 2015 in zaken nrs. 15/1128 en 15/1098 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Economische Zaken.
Procesverloop
Bij besluit van 6 oktober 2014 heeft de staatssecretaris aan Natuurbegraven Nederland B.V. op grond van artikel 75 van de Flora- en faunawet (hierna: de Ffw) een ontheffing verleend.
Bij besluit van 3 april 2015 heeft de staatssecretaris het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 25 juni 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Natuurbegraven Nederland heeft een reactie ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 maart 2016, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. C.J. Driessen, advocaat te Beers, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. P.A. Luschen, werkzaam bij het ministerie van Economische Zaken, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Natuurbegraven Nederland, vertegenwoordigd door W.J.P. Peters, bijgestaan door mr. J.A. Bekke, advocaat te ‘s-Hertogenbosch, gehoord.
Overwegingen
1. Aan Natuurbegraven Nederland is bij besluit van 6 oktober 2014 ontheffing verleend van het verbod in artikel 11 van de Ffw, voor zover dit betreft het verstoren van holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van de das, voor de periode van 1 juli 2015 tot en met 30 november 2015. De ontheffing heeft betrekking op de realisatie van Natuurbegraafplaats Maashorst aan de Franse Baan 2 te Schaijk. Ten behoeve hiervan worden kap-, graaf- en bouwwerkzaamheden uitgevoerd.
2. Natuurbegraven Nederland heeft zich ter zitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat [appellant] geen procesbelang meer heeft, omdat de vergunning is verleend tot en met november 2015 en eenmaal is verlengd tot en met december 2015. De kap-, graaf- en bouwwerkzaamheden zijn reeds uitgevoerd, aldus Natuurbegraven Nederland B.V.
2.1. Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) worden de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voorzover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
Ingevolge het derde lid wordt het verzoek gedaan voordat het bestuursorgaan op het bezwaar heeft beslist. Het bestuursorgaan beslist op het verzoek bij de beslissing op het bezwaar.
2.2. Het betoog van [appellant] dat hij nog procesbelang heeft in verband met de kosten die hij heeft gemaakt voor het voeren van een procedure, treft geen doel. De kosten die [appellant] in verband met de behandeling van het bezwaar heeft gemaakt komen reeds niet voor vergoeding in aanmerking omdat, nu hij de staatssecretaris niet tijdens de bezwaarprocedure om vergoeding van deze kosten heeft verzocht, niet is voldaan aan artikel 7:15, derde lid, van de Awb. Voorts vormt de vraag of een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van die wet moet worden uitgesproken volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 6 november 2013, 201302344/1/A3) onvoldoende aanleiding om tot een inhoudelijke beoordeling van het beroep over te gaan.
3. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Nell, griffier.
w.g. Vlasblom w.g. Nell
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 april 2016
597.