201504480/1/R2.
Datum uitspraak: 20 januari 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Zutphen,
en
de raad van de gemeente Zutphen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 7 april 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "Park Helbergen" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 november 2015, waar [appellante], bijgestaan door mr. T.D. Rijs, advocaat te Zutphen, en de raad, vertegenwoordigd door mr. A.J. van Zwieten de Blom, advocaat te Deventer, en mr. C.G. Hofman, ing. M. Schuijl-Oltvoort, beiden werkzaam bij de gemeente, en ing. B.A. Jansen en D. van Pijkeren, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het plan voorziet in de bouw van 118 woningen in twee woongebieden, die worden gescheiden door een groenstrook. Aan de westelijke zijde grenst het plangebied aan het Natura 2000-gebied Rijntakken - deelgebied Uiterwaarden IJssel. Op 3 km afstand van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied Landgoederen Brummen.
2. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
3. De raad stelt zich op het standpunt dat het beroep van [appellante] niet-ontvankelijk is, omdat zij geen belanghebbende bij het besluit tot vaststelling van het plan is. In dit verband voert hij aan dat de afstand tussen de woning van [appellante] en het plangebied meer dan 100 m bedraagt en zij geen of slechts zeer beperkt zicht heeft op het plangebied. Voorts zal zij volgens de raad ter plaatse van haar woning geen gevolgen ondervinden van het plan.
4. [appellante] betoogt dat zij belanghebbend is. Daartoe voert zij aan dat zij op korte afstand van het plangebied woont en daarop zicht heeft. Voorts stelt zij dat zij ter plaatse van haar woning gevolgen zal kunnen ondervinden door verkeershinder en parkeeroverlast, alsmede geluidhinder vanwege een mogelijke toename van het verkeer op de Harenbergweg en lichthinder door toename van verlichting in het plangebied. Voorts wijst zij er in dit verband op dat het plan negatieve effecten kan hebben op flora en fauna en het nabijgelegen Natura 2000-gebied. Ten slotte heeft zij in dit verband gewezen op de uitspraak van de Afdeling van 11 november 2015 in zaak nr. 201500569/1/R6, waarin appellanten die op een grotere afstand tot het daarin aan de orde zijnde plangebied woonden, wel als belanghebbende zijn aangemerkt.
5. Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient een natuurlijk persoon een voldoende objectief en actueel, eigen, persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.
[appellante] woont op ongeveer 110 m ten zuiden van het plangebied in een zogenoemde maisonettewoning in de woonwijk De Waarden. Aan de westzijde van haar woning, waar zich tevens een balkon bevindt, kijkt zij uit op de IJssel. De gevel aan de noordzijde van haar woning heeft geen ramen. Aan de oostzijde kijkt zij uit op de straat in de wijk De Waarden met aan de overzijde daarvan woningen.
[appellante] heeft gesteld dat zij vanaf haar balkon en vanuit het zogenoemde velux-dakraam op de bovenste verdieping, eveneens aan de westzijde van haar woning, zicht heeft op het plangebied, ter onderbouwing waarvan zij ter zitting foto’s heeft getoond, gemaakt vanaf het balkon over een scheidingsmuur van 1,5 m hoog kijkend in noordelijke richting en vanuit het geopende dakraam in noordelijke richting in de lengterichting langs het dak. Uit die foto’s en de daarop gegeven toelichting is de Afdeling gebleken dat zij alleen in staande positie vanaf haar balkon en vanuit het dakraam in geopende positie en bovendien beperkt zicht heeft op uitsluitend het meest westelijke deel van het plangebied. Dat beperkte zicht is naar het oordeel van de Afdeling van te geringe betekenis om een rechtstreeks bij het besluit betrokken belang aan te nemen. Ter zitting heeft [appellante] voorts aangevoerd dat zij in het bezit is van een omgevingsvergunning voor het plaatsen van drie ramen in de noordelijke gevel van haar woning, die volgens haar zicht op het plangebied zouden geven. Niet in geschil is dat [appellante] ten tijde van de vaststelling van het besluit en ook thans, nog geen gebruik heeft gemaakt van deze vergunning. Daardoor kan niet worden vastgesteld of de ramen zicht op het plangebied zouden kunnen doen ontstaan. Gelet op de ligging van de woning acht de Afdeling het waarschijnlijk dat het hooguit om beperkt zicht zou gaan.
[appellante] heeft voorts geen feiten of omstandigheden aangevoerd in verband waarmee zou moeten worden geoordeeld dat ondanks deze omstandigheden een objectief en persoonlijk belang van haar rechtstreeks door het besluit tot vaststelling van het plan zou worden geraakt.
Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat niet aannemelijk is dat zij ter plaatse van haar woning gevolgen zal kunnen ondervinden door verkeershinder en parkeeroverlast vanwege de bewoners en bezoekers van de in het plan voorziene woningen, nu het plan niet voorziet in een ontsluiting van het plangebied op straten in de wijk De Waarden en doorgaande routes die uitkomen op de ontsluitingswegen van het plangebied. Voorts ligt de Harenbergweg op een afstand van ongeveer 195 meter van de woning van [appellante] en is het gelet op die afstand, de ligging van haar woning in stedelijk gebied en de omstandigheid dat zich tussen de Harenbergweg en haar woning verscheidene woonblokken liggen, evenmin aannemelijk dat zij geluidhinder zal kunnen ondervinden vanwege verkeer dat vanuit het plangebied mogelijk over de Harenbergweg zal rijden. Gelet op de afstand tot het plangebied, de voormelde ligging in stedelijk gebied van de woning van [appellante] en de tussen het plangebied en haar woning gesitueerde woonblokken is evenmin aannemelijk dat zij ter plaatse van haar woning gevolgen zal kunnen ondervinden van straatverlichting en verlichting van woningen in het plangebied.
Dat, naar [appellante] stelt, het plan negatieve effecten kan hebben op flora en fauna en het nabijgelegen Natura 2000-gebied is evenmin aanleiding voor het oordeel dat zij rechtstreeks in een objectief en persoonlijk belang wordt geraakt.
Voor zover [appellante] ter zitting heeft gewezen op de uitspraak van de Afdeling van 11 november 2015 in zaak nr. 201500569/1/R6, waarbij niet uitgesloten werd geacht dat het in die zaak aan de orde zijnde plan in de gemeente Rozendaal nadelige gevolgen kan hebben ter plaatse van enkele woningen, overweegt de Afdeling als volgt. Die uitspraak ziet niet op het thans aan de orde zijnde gebied, zodat reeds daarom moet worden geoordeeld dat [appellante] daarmee evenmin feiten en omstandigheden heeft aangevoerd in verband waarmee zou moeten worden geoordeeld dat ondanks voormelde omstandigheden waaruit blijkt dat het plan geen nadelige gevolgen ter plaatse van haar woning heeft, een objectief en persoonlijk belang van haar rechtstreeks door het besluit tot vaststelling van het plan zou worden geraakt.
De conclusie is dat [appellante] geen belanghebbende is bij het bestreden besluit als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, en dat zij daartegen ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 en artikel 2 van bijlage 2 geen beroep kan instellen.
6. Het beroep is niet-ontvankelijk.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzitter, en mr. F.D. van Heijningen en mr. E.A. Minderhoud, leden, in tegenwoordigheid van mr. C. Taal, griffier.
w.g. Hagen w.g. Taal
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2016
325-532.