ECLI:NL:RVS:2015:986

Raad van State

Datum uitspraak
1 april 2015
Publicatiedatum
1 april 2015
Zaaknummer
201308390/3/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging wijzigingsplan Woudenberg wegens gebrek aan voorwaardelijke verplichting voor landschappelijke inpassing

In deze zaak gaat het om een beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Woudenberg, dat op 8 juli 2013 een wijzigingsplan heeft vastgesteld. Appellanten, [appellant A] en [appellant B], hebben tegen dit besluit beroep ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 13 juni 2014 ter zitting behandeld. Tijdens deze zitting waren de appellanten vertegenwoordigd door hun advocaat, mr. W.R. de Vries, en het college was vertegenwoordigd door M. Valé. Een andere partij, [partij], was ook aanwezig met een gemachtigde.

De Afdeling heeft op 3 september 2014 een tussenuitspraak gedaan, waarin het college werd opgedragen om binnen 16 weken het gebrek in het besluit van 8 juli 2013 te herstellen. Het college heeft vervolgens op 9 oktober 2014 een partiële wijziging van het wijzigingsplan vastgesteld. Appellanten hebben hun zienswijze over dit nieuwe besluit naar voren gebracht, maar de Afdeling heeft besloten dat een nadere zitting niet nodig was en het onderzoek gesloten.

In de uitspraak van 1 april 2015 heeft de Afdeling geoordeeld dat het besluit van 8 juli 2013 vernietigd moet worden, omdat er geen voorwaardelijke verplichting was opgenomen in de planregels met betrekking tot de landschappelijke inpassing. De Afdeling heeft het beroep van appellanten gegrond verklaard en het college veroordeeld tot vergoeding van proceskosten en griffierecht aan de appellanten. De uitspraak benadrukt het belang van het opnemen van duidelijke voorwaarden in wijzigingsplannen om juridische complicaties te voorkomen.

Uitspraak

201308390/3/R2.
Datum uitspraak: 1 april 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), beiden wonend te Woudenberg,
appellanten,
en
het college van burgemeester en wethouders van Woudenberg,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 8 juli 2013 heeft het college het wijzigingsplan "[locatie]" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 juni 2014, waar [appellant], bijgestaan door mr. W.R. de Vries, advocaat te Utrecht, en het college, vertegenwoordigd door M. Valé, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [partij], bijgestaan door [gemachtigde], als partij gehoord.
Bij tussenuitspraak van 3 september 2014, nr. 201308390/1/R2 heeft de Afdeling het college opgedragen om binnen 16 weken na de verzending van de tussenuitspraak het daarin omschreven gebrek in het besluit van 8 juli 2013 te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.
Bij brief van 4 november 2014 heeft het college meegedeeld dat het bij besluit van 9 oktober 2014, een partiële wijziging heeft vastgesteld van het wijzigingsplan, teneinde het gebrek dat in de tussenuitspraak is genoemd te herstellen.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [appellant] over het nieuwe besluit van 9 oktober 2014 een zienswijze naar voren gebracht.
De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.
Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Bij de tussenuitspraak heeft de Afdeling het college opgedragen om het besluit van 8 juli 2013 tot vaststelling van het wijzigingsplan "[locatie]" te wijzigen door in de planregels een bepaling op te nemen, inhoudende dat het gebruik van het perceel aan de [locatie] overeenkomstig de bestemming alleen dan is toegestaan indien de beoogde beplanting wordt aangelegd en in stand gehouden overeenkomstig het beplantingsplan van Landscape Studio Eemnes van 8 november 2012, met inachtneming van het burenrecht als bedoeld in artikel 5:42 van het Burgerlijk Wetboek.
2. Naar aanleiding van de tussenuitspraak heeft het college bij besluit van 9 oktober 2014 het plan gewijzigd vastgesteld. Daarbij is een voorwaardelijke verplichting, zoals hiervoor beschreven, opgenomen in artikel 2 van de planregels.
3. Gelet op hetgeen onder 5.5.2 van de tussenuitspraak is overwogen, ziet de Afdeling in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd aanleiding voor het oordeel dat het besluit van 8 juli 2013, voor zover geen voorwaardelijke verplichting ten aanzien van de landschappelijke inpassing is opgenomen in de planregels, dient te worden vernietigd. Het beroep van [appellant] tegen dit besluit is gegrond.
4. Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft het beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
5. [appellant] heeft in zijn zienswijze van 19 februari 2015 nogmaals aangegeven dat het beplantingsplan van Landscape Studio Eemnes van 8 november 2012 fouten bevat, en dat dit plan daarom niet uitvoerbaar is. Daarbij wijst [appellant] erop dat in het beplantingsplan ten aanzien van de bomen aan de rechterzijde van de daar nog ingetekende sleufsilo’s de verplichting is opgenomen om bestaande knotwilgen en knotelzen langs de slootkanten te handhaven als karakteristiek landschapsbeeld en die optimaal te beheren. De desbetreffende bomen staan echter op het perceel van [appellant], zodat [partij] in civielrechtelijke zin niet bevoegd is om deze bomen te beheren en te onderhouden. Daardoor is sprake van een evidente privaatrechtelijke belemmering die in de weg staat aan de uitvoering van het beplantingsplan, zoals het wijzigingsplan dat thans voorschrijft, aldus [appellant].
6. In artikel 2 van de planregels is bepaald dat het gebruik van het perceel aan de [locatie] te Woudenberg overeenkomstig de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden Relief' alleen dan is toegestaan indien de beoogde beplanting wordt aangelegd en in stand wordt gehouden overeenkomstig het beplantingsplan van Landscape Studio Eemnes van 8 november 2012, met inachtneming van het burenrecht als bedoeld in artikel 5:42 van het Burgerlijk Wetboek.
7. De Afdeling overweegt dat in planregels geen bepalingen mogen worden opgenomen ten aanzien van gronden die buiten het plangebied liggen. De begrenzing van het onderhavige wijzigingsplan is beperkt tot de gronden van [partij]. Anders dan [appellant] betoogt, strekt de voorwaardelijke verplichting in artikel 2 van de planregels niet tot regulering van het gebruik van buiten het plangebied gelegen gronden, in dit geval de gronden van [appellant]. Daarbij is van belang dat het betoog van [appellant] miskent dat de voorwaardelijke verplichting slechts betrekking heeft op de aanleg en instandhouding van de nieuwe beplanting, die in het beplantingsplan uitsluitend is voorzien op het perceel van [partij], waarop het wijzigingsplan "[locatie]" betrekking heeft. Dit betoog kan derhalve reeds hierom geen doel treffen.
8. Het van rechtswege ontstane beroep van [appellant] tegen het besluit van 9 oktober 2014 is ongegrond.
9. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Woudenberg van 8 juli 2013 tot vaststelling van het wijzigingsplan "[locatie]" gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van 8 juli 2013, voor zover geen voorwaardelijke verplichting ten aanzien van de landschappelijke inpassing is opgenomen in de planregels;
III. verklaart het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Woudenberg van 9 oktober 2014 ongegrond;
IV. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Woudenberg tot vergoeding van bij [appellant A] en [appellant B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.257,14 (zegge: twaalfhonderdzevenenvijftig euro en veertien cent), waarvan € 1.225,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
V. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Woudenberg aan [appellant A] en [appellant B] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. J. Kramer en mr. J.W. van de Gronden, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.V. Vreugdenhil, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Vreugdenhil
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 april 2015
571.