201310550/1/A4.
Datum uitspraak: 21 januari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Belastingdienst/Toeslagen, gevestigd te Utrecht,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 10 oktober 2013 in zaak nr. 13/413 in het geding tussen:
[wederpartij]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 23 augustus 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag 2009 herzien op nihil gesteld.
Bij besluit van 18 december 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen, voor zover hier van belang, het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 23 augustus 2012 in stand gelaten.
Bij uitspraak van 10 oktober 2013 heeft de rechtbank het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 18 december 2012 vernietigd en, voor zover hier van belang, bepaald dat de Belastingdienst/Toeslagen binnen zes weken na verzending van deze uitspraak met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit neemt ten aanzien van het berekeningsjaar 2009.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak in zoverre deze betrekking heeft op het berekeningsjaar 2009.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 november 2014, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, werkzaam bij die dienst, en [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. K.M. van der Boor, advocaat te Vlaardingen, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko), zoals deze luidde ten tijde van belang, wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder kinderopvang verstaan: het bedrijfsmatig of anders dan om niet verzorgen en opvoeden van kinderen tot de eerste dag van de maand waarop het voortgezet onderwijs voor die kinderen begint.
Ingevolge artikel 1a, eerste lid, is op deze wet de Awir van toepassing.
Ingevolge artikel 52, voor zover hier van belang, geschiedt kinderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder van het gastouderbureau en de ouder.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Awir verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
Ingevolge artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling Wet kinderopvang (hierna: de Regeling), zoals deze luidde ten tijde van belang, bevat de administratie van een gastouderbureau afschriften van alle met vraagouders overeengekomen schriftelijke overeenkomsten, vermeldende per overeenkomst: de voor de gastouderopvang te betalen prijs per uur en, indien van toepassing, de bemiddelingskosten, naam, geboortedatum, adres, postcode en woonplaats van het kind, het aantal uren gastouderopvang per kind per jaar, evenals de duur van de overeenkomst.
2. De rechtbank heeft het besluit van 18 december 2012 vernietigd, wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht omdat de Belastingdienst/Toeslagen daarin naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende heeft geconcretiseerd waarom volgens hem de door [wederpartij] overgelegde overeenkomst niet voldoet aan de in artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling gestelde eisen en [wederpartij] volgens hem niet heeft aangetoond dat zij over 2009 kosten voor kinderopvang heeft gemaakt.
3. In het kader van de beoordeling of de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand kunnen worden gelaten heeft de rechtbank overwogen dat een overeenkomst, als bedoeld in artikel 52 van de Wko, niet aan de in artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling gestelde vereisten hoeft te voldoen en dat derhalve de Belastingdienst/Toeslagen [wederpartij] ten onrechte heeft tegengeworpen dat de overgelegde overeenkomst daaraan niet voldoet. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat de overeenkomst, in samenhang gelezen met een jaaropgave en overgelegde urenregistraties, wel voldoet aan de in artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling gestelde eisen.
4. De Afdeling begrijpt het betoog van Belastingdienst/Toeslagen aldus dat de rechtbank in hetgeen hij over de overgelegde overeenkomst heeft aangevoerd, in het bij de rechtbank ingediende verweerschrift, ten onrechte geen aanleiding heeft gezien om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten voor zover dat besluit betrekking heeft op het toeslagjaar 2009. In dat verweerschrift heeft de Belastingdienst/Toeslagen aangevoerd dat nu in de overgelegde overeenkomst het aantal uren opvang per jaar van het kind van [wederpartij] en de voor gastouderopvang te betalen prijs per uur ontbreken, deze niet voldoet aan artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling en dat [wederpartij] derhalve niet heeft aangetoond dat de gastouderopvang in 2009 op basis van een overeenkomst, als bedoeld in artikel 52 van de Wko, heeft plaatsgevonden. De Belastingdienst/Toeslagen betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat [wederpartij] geen aanspraak heeft op kinderopvangtoeslag over dat jaar aangezien zij niet heeft aangetoond dat de kinderopvang in dat jaar op basis van een overeenkomst als bedoeld in artikel 52 van de Wko heeft plaatsgevonden. Tevens voert de Belastingdienst/Toeslagen aan dat, anders dan de rechtbank heeft overwogen, de omstandigheid dat de in de overeenkomst ontbrekende gegevens uit andere stukken blijken niet betekent dat de overeenkomst moet worden geacht de benodigde gegevens te bevatten.
4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 22 januari 2014 in zaak nr. 201308683/1/A2), valt uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling af te leiden dat bedoeld is dat, aan de hand van de in deze bepaling vermelde gegevens, onderzocht kan worden of de aanspraak van de ouder op en de hoogte van de overheidsbijdrage overeenkomt met de overeenkomst die de ouder heeft gesloten (Stcrt. 6 oktober 2004, nr. 192, blz. 6). Dit betekent dat de ouder, om aanspraak op kinderopvangtoeslag te kunnen maken, inzicht dient te geven in de met het gastouderbureau gemaakte afspraken over de gastouderopvang door een akte van een overeenkomst over te leggen, waaruit die afspraken blijken. Dat in de aanhef van de Regeling niet naar artikel 52 van de Wko is verwezen, doet hier, mede gezien de hiervoor weergegeven bedoeling van artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling niet aan af. Aangezien in de overgelegde overeenkomst niet de voor gastouderopvang te betalen prijs per uur en het aantal uren gastouderopvang per jaar van het kind van [wederpartij] zijn vermeld, heeft de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt gesteld dat zij niet heeft aangetoond dat de gastouderopvang in het berekeningsjaar 2009 heeft plaatsgevonden op basis van een overeenkomst als bedoeld in artikel 52 van de Wko. Zoals de Afdeling voorts onder meer heeft overwogen in haar uitspraak van 1 oktober 2014 (201310537/1/A2), brengt de omstandigheid dat de ontbrekende gegevens uit andere stukken blijken, niet met zich dat de overeenkomst moet worden geacht de benodigde gegevens te bevatten.
De conclusie is dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de opvang in 2009 niet op basis van een overeenkomst, als bedoeld in artikel 52 van de Wko, heeft plaatsgehad en [wederpartij] daarom geen aanspraak op kinderopvangtoeslag over dat berekeningsjaar heeft.
4.2. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank niet onderkend dat er aanleiding bestond de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand te laten, in zoverre dat besluit betrekking heeft op het berekeningsjaar 2009.
5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover de rechtbank daarbij niet heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit, voor zover dat betrekking heeft op het berekeningsjaar 2009, geheel in stand worden gelaten en voor zover zij heeft bepaald dat de Belastingdienst/Toeslagen een nieuw besluit moet nemen. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling bepalen dat in zoverre de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven.
6. De Belastingdienst/Toeslagen dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
7. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 10 oktober 2013 in zaak nr. 13/413, voor zover de rechtbank daarbij:
- niet heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 18 december 2012, kenmerk BEZ13 BT07, in zoverre dat betrekking heeft op het berekeningsjaar 2009, geheel in stand blijven;
- de Belastingdienst/Toeslagen heeft opgedragen een nieuw besluit te nemen ten aanzien van het berekeningsjaar 2009;
III. bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven, in zoverre dat besluit betrekking heeft op het berekeningsjaar 2009;
IV. veroordeelt de Belastingdienst/Toeslagen tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 974,00 (zegge: negenhonderdvierenzeventig euro) geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. van Hulst, griffier.
w.g. Van Ettekoven w.g. Van Hulst
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2015
402.