201409270/1/R4.
Datum uitspraak: 18 maart 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) in het geding tussen onder meer:
1. [verzoeker sub 1], wonend te [woonplaats],
2. de coöperatie met uitgesloten aansprakelijkheid coöperatieve vereniging de Grachten U.A., gevestigd te Uitwellingerga, gemeente Wymbritseradiel, en anderen,
verzoekers,
en
de raad van de gemeente Súdwest-Fryslân,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 23 oktober 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Woonschepen aan de Easterbrêgesleat in Uitwellingerga" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoeker sub 1] en De Grachten en anderen beroep ingesteld.
[verzoeker sub 1] en de De Grachten en anderen hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 3 februari 2015, waar [verzoeker sub 1], De Grachten en anderen, vertegenwoordigd door mr. J.H. van der Meulen, advocaat te Joure, [penningmeester], en door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door mr. S. Hobma en ing. E.L. Dekkinga, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn [partijen], allen vertegenwoordigd door mr. M. Klaassen, advocaat te Amsterdam, als partij gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Burghouwt heeft in 2009 een verzoek ingediend voor het vernieuwen van drie recreatief te gebruiken woonschepen in de Easterbrêgesleat in Uitwellingerga. Het naar aanleiding daarvan opgestelde plan voor de herinrichting van het plangebied voorziet onder andere in het versterken van de bestaande kade en de aanleg van een pad op het agrarische perceel ten oosten van het perceel aan de Lytse Súdein te Uitwellingerga. Het bestemmingsplan is opgesteld ten behoeve van deze herinrichting van de ligplaatsen van de woonschepen.
3. [verzoeker sub 1] en De Grachten en anderen voeren aan dat het bestemmingsplan de aanleg van een pad, parkeervoorzieningen en nutsvoorzieningen mogelijk maakt in agrarisch gebied tussen twee natuurgebieden. Zij vrezen voor onomkeerbare gevolgen als de voorziening wordt geweigerd. Gelet hierop bestaat volgens hen spoedeisend belang bij schorsing van het raadsbesluit.
4. [verzoeker sub 1] en De Grachten en anderen voeren aan dat ingevolge artikel 6 van de Verordening Romte Fryslân 2011 een nieuwe recreatieve voorziening uitsluitend kan worden toegestaan in een stedelijk centrum, regionaal centrum of recreatiekern. Zij betogen dat Uitwellingerga niet is aangewezen als recreatiekern. Ook hebben de uitzonderingen volgens hen geen betrekking op woonschepen.
4.1. Ingevolge artikel 11.2.2 van de Verordening Romte Fryslân 2014 zijn de bepalingen van deze verordening niet van toepassing op bouw- en gebruiksmogelijkheden die bij recht of ontheffingsbevoegdheid zijn opgenomen in een ruimtelijk plan dat voor de datum van inwerkingtreding van deze verordening in werking is getreden en onherroepelijk is, of in een ruimtelijk plan dat voor de datum van inwerkingtreding van deze verordening formeel in ontwerp ter inzage is gelegd volgens de daarvoor geldende wettelijke procedures.
4.2. De Verordening Romte Fryslân 2014 is in werking getreden op 1 augustus 2014. Het ontwerpplan heeft van 14 februari 2014 tot 27 maart 2014 ter inzage gelegen. Gelet hierop is de Verordening Romte Fryslân 2011 van toepassing.
4.3. Ingevolge artikel 6.1, eerste lid, van de Verordening Romte Fryslân 2011 kan in een ruimtelijk plan een nieuwe of uitbreiding van een bestaande recreatieve voorziening uitsluitend worden toegestaan in of aansluitend op een stedelijk centrum, een regionaal centrum of een recreatiekern.
Ingevolge artikel 6.2.1, eerste lid, kan in afwijking van artikel 6.1.1, eerste lid, buiten een stedelijk centrum, een regionaal centrum of een recreatiekern worden toegestaan:
a. een kleinschalig kampeerterrein van maximaal 15 standplaatsen bij een woning, een bedrijf of een agrarisch bedrijf;
b. maximaal 15 recreatiewoningen in bestaande bebouwing bij een woning, een bedrijf of een agrarisch bedrijf;
c. maximaal 10 trekkershutten op het erf van een agrarisch bedrijf of een voormalig agrarisch bedrijf en aansluitend op bestaande bebouwing;
d. groepsaccommodatie op een bestaand bouwperceel.
Ingevolge de definitiebepalingen wordt onder recreatieve voorziening verstaan een dagrecreatieve inrichting, een verblijfsrecreatieve inrichting, of een jachthaven.
4.4. Met het plan wordt een dagrecreatieve inrichting noch een jachthaven mogelijk gemaakt. Naar het oordeel van de voorzitter is geen sprake van een recreatieve voorziening als bedoeld in artikel 6.1 van de Verordening Romte Fryslân 2011, nu het plangebied voorziet in de ligplaats van drie woonschepen en die woonschepen, gelet op aard en omvang, niet als een verblijfsrecreatieve inrichting kunnen worden aangemerkt.
5. [verzoeker sub 1] betoogt dat het plan in strijd is met de Structuurvisie 2020 Sneek en Wymbritseradiel Noord en de ontwikkelvisie gemeente Súdwest-Fryslân, omdat het versterken van de recreatiemogelijkheden niet samengaat met het versterken van natuur en landschap en niet zorgvuldig wordt omgegaan met de weidsheid van het landschap. De Grachten en anderen voeren aan dat het plan in strijd is met het Streekplan Fryslân 2007.
5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat volgens de Structuurvisie 2020 Sneek en Wymbritseradiel Noord de bestaande watersportconcentratie bij Uitwellingerga is aangewezen als kerngebied van recreatie. Daar wordt gestreefd naar behoud en verbreding van de recreatieve betekenis. Bij Uitwellingerga staat versterking van de kwaliteit van het huidige aanbod voorop. Volgens de raad leidt het plan tot een verbeterde uitstraling van de kade, zodat de kwaliteit van de bestaande recreatieve mogelijkheden wordt versterkt.
Ten aanzien van de ontwikkelvisie gemeente Súdwest-Fryslân is in de toelichting vermeld dat het plan aanknopingspunten heeft met twee van de pijlers van de ontwikkelvisie, te weten de weidsheid van het landschap en de aantrekkingskracht voor toeristen. De gemeente wil zorgvuldig omgaan met de weidsheid van het landschap, maar ruimte bieden voor een kwalitatief hoogwaardig en onderscheidend aanbod aan toeristisch-recreatieve voorzieningen.
Het beleid van het Streekplan is volgens de raad in de regels van de Verordening Romte Fryslân vervat.
5.2. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de raad zich gelet op het voorgaande terecht op het standpunt gesteld dat het bestemmingsplan niet in strijd is met het ruimtelijk beleid.
6. [verzoeker sub 1] voert aan dat het besluit van 10 mei 2006 tot aanwijzing van de zuidelijke oever van de Easterbrêgesleat als ligoever dat op basis van de Ligplaatsenverordening Wymbritseradiel is genomen, op basis van de Woonschepenverordening Wymbritseradiel genomen had moeten worden.
6.1. De voorzieningenrechter overweegt dat tegen het besluit van 10 mei 2006 geen rechtsmiddelen zijn ingesteld, zodat dit in rechte onaantastbaar is. De rechtmatigheid van het besluit van 10 mei 2006 kan daarom niet aan de orde komen in het kader van het beroep van [verzoeker sub 1] tegen het plan.
7. [verzoeker sub 1] voert aan dat de raad niet heeft onderzocht of het autoverkeer in het plangebied en de aanwezigheid van recreanten leidt tot verstoring van rust- of verblijfplaatsen van ganzen in het agrarisch gebied. Het onderzoek naar de natuurwaarden is volgens haar niet in de juiste periode uitgevoerd. Volgens [verzoeker sub 1] heeft de raad ten onrechte geconstateerd dat er geen ganzen foerageren in het gebied. De Grachten en anderen voeren aan dat recreatieve ontwikkeling in het gebied niet gewenst is, omdat het plangebied ligt tussen twee Natura 2000-gebieden.
7.1. De raad stelt dat een onderzoek is verricht naar de effecten van de realisatie van het plan op de natuurwaarden. Er is gebruik gemaakt van bestaande bronnen zoals databanken, verspreidingsatlassen, waarnemingsoverzichten, rapporten en websites en er heeft een verkennend veldonderzoek plaatsgevonden. Volgens dit onderzoek zijn de aangrenzende ten zuiden van het plangebied gelegen graslanden gezien hun ligging zeer beperkt van waarde als weidevogel- of ganzenfoerageergebied. Volgens het onderzoek zijn gezien de ligging van het plangebied ten opzichte van de beschermde gebieden, de aard van de ontwikkelingen en de huidige terreinomstandigheden, geen negatieve effecten op beschermde gebieden te verwachten.
7.2. De voorzieningenrechter ziet in hetgeen [verzoeker sub 1] heeft aangevoerd geen aanleiding om te oordelen dat het verrichte onderzoek onvolledig is geweest. Evenmin is daarin aanleiding gelegen om aan de juistheid van het onderzoek te twijfelen. De raad heeft dat onderzoek daarom aan zijn besluit ten grondslag kunnen leggen.
8. [verzoeker sub 1] voert aan dat de raad in 2002 de ontsluitingssituatie niet optimaal achtte. Zij betoogt dat de raad niet heeft gemotiveerd waarom de weg nu wel geschikt is om meer verkeer te verwerken. De raad heeft volgens haar ten onrechte de toegankelijkheid van het plangebied niet onderzocht.
8.1. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de verhoging van het aantal verkeersbewegingen vanwege het plan zo gering is dat geen nader onderzoek naar de toegankelijkheid van het plangebied is vereist.
9. [verzoeker sub 1] betoogt dat er geen onderzoek is verricht naar de gevolgen van het oever- en kadeproject Oppenhuizen en Uitwellingerga. Dit project kan volgens haar gevolgen hebben voor het plangebied. Daartoe voert zij aan dat, als wordt gekozen voor een gedeeltelijke afsluiting van de Easterbrêgesleat, de zuigende werking van het scheepvaartverkeer kan toenemen. Ook kan worden besloten de agrarische gronden tussen het Margrietkanaal en de Easterbrêgesleat als opvangbassin bij hoog water te gebruiken. Gelet hierop is volgens haar niet zeker dat het plan uitvoerbaar is.
9.1. De raad stelt dat het Wetterskip Fryslân om een wateradvies op het planvoornemen is gevraagd. Ook is het bestemmingsplan in het kader van het bestuurlijk vooroverleg op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening naar het Wetterskip Fryslân gestuurd. Het Wetterskip Fryslân heeft gereageerd maar niet gemeld dat sprake was van strijd met het Oever- en kadeproject Oppenhuizen - Uitwellingerga.
9.2. De voorzieningenrechter overweegt dat de besluitvorming over het project om Oppenhuizen en Uitwellingerga te beschermen tegen hoogwater nog niet is afgerond. Gelet hierop heeft de raad geen onderzoek hoeven te verrichten naar de gevolgen van dat project voor het plangebied.
10. Kopppenol voert aan dat de oevers van de Easterbrêgesleat ongeschikt zijn voor het aanleggen van woonschepen vanwege de intensieve beroepsvaart in het Margrietkanaal. De raad heeft niet gemotiveerd dat de oevers geschikt zijn om woonschepen af te meren, terwijl het college zich in de brief van 12 januari 1996 op het standpunt stelde dat voor de oevers van de Easterbrêgesleat om nautische en landschappelijke redenen geen ontheffing van het ligplaatsenverbod mogelijk was.
10.1. De raad stelt dat op de locatie al jaren woonschepen zijn gelegen. De raad betoogt dat in de brief van 12 januari 1996 is vermeld dat uitvoering zou worden gegeven aan het provinciale ligplaatsenverbod waarin de oeverstroken van de Easterbrêgesleat niet als ligoever zijn aangewezen en om nautische en landschappelijke redenen geen ontheffing mogelijk was. Het provinciale beleid is inmiddels ingetrokken. De raad stelt dat de scheepvaart in het Prinses Margrietkanaal een verval van ongeveer 30 tot 40 cm veroorzaakt in de Easterbrêgesleat, hetgeen schade zou kunnen veroorzaken aan de aansluitingen van de woonschepen op de riolering, elektra en dergelijke. De raad stelt dat er technische oplossingen zijn ontwikkeld om problemen te voorkomen, zo kunnen de leidingen flexibel uitgevoerd worden, of het woonschip kan omsloten worden met grond. De raad stelt dat de initiatiefnemers een keuze voor een oplossing moeten maken. De woonschepen moeten voldoen aan bouwtechnische eisen, zodat geen hinder of een onveilige situatie voor de omgeving ontstaat, aldus de raad.
10.2. De voorzieningenrechter overweegt dat de raad zich, mede gelet op het feit dat ter plaatse al jaren woonschepen aanwezig zijn, in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de oevers van de Easterbrêgesleat geschikt zijn voor het innemen van ligplaatsen met woonschepen. De voorzieningenrechter overweegt dat de raad zich voorts in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het verval dat wordt veroorzaakt door de scheepvaart de uitvoering van het bestemmingsplan niet onmogelijk maakt, gelet op de bestaande technische oplossingen om problemen te voorkomen.
11. [verzoeker sub 1] voert aan dat de afmetingen en de vorm van de woonschepen niet passen bij de afmetingen en de vorm van de woonhuizen in het plan De Grachten.
[verzoeker sub 1] betoogt aan dat de raad zich ten onrechte op het standpunt stelt dat de landschappelijke inpassing van de woonschepen versterkt wordt door een betere integratie in de bestaande natuurlijke oever. Daartoe voert zij aan dat het niet duidelijk is hoe de woonschepen komen te liggen, hoe de kaden worden opgehoogd en hoe de woonschepen eruit komen te zien, zodat niet vast staat dat de situatie verbetert.
11.1. De raad stelt dat het plangebied door een sloot van meer dan 55 meter breed wordt gescheiden van het plan De Grachten. De raad stelt dat ingevolge artikel 3, lid 3.2, van de planregels de maximale lengte van een woonschip 18 meter, de maximale breedte 8 meter en de maximale bouwhoogte 3,5 meter bedraagt. Voor de woningen in het plan De Grachten/Gravinnepoel geldt een maximale oppervlakte van ongeveer 100 m2 en een maximale bouwhoogte van 7,5 meter. Gelet hierop heeft de raad zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de aard en schaal van de woonschepen niet van dusdanige omvang is dat geen sprake is van een goede ruimtelijke ordening. De voorzieningenrechter overweegt dat met het bestemmingsplan de vervanging en herinrichting van de ligplaatsen in de Easterbrêgesleat te UItwellingerga mogelijk wordt gemaakt. Vaststaat dat de woonschepen die tot voor kort in de Easterbrêgesleat gelegen waren, verwaarloosd waren en dat een van deze woonschepen enkele malen is losgeslagen. Het bestemmingsplan geeft een strook van 205 meter aan waarbinnen de woonschepen ligplaats in mogen nemen. Gelet hierop heeft de raad zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de landschappelijke inpassing van de woonschepen wordt verbeterd.
12. [verzoeker sub 1] voert aan dat het college van burgemeester en wethouders van Wymbritseradiel in de brief van 22 mei 1996 heeft laten weten dat voor woonarken die een ligplaats innemen waarvoor op grond van de Landschapsverordening Friesland een vergunning is verleend, geldt dat de ligplaats definitief vervalt op het moment dat de ligplaats wordt ontruimd. Volgens haar is het in strijd met het vertrouwensbeginsel om dit uitsterfbeleid buiten werking te stellen.
12.1. De voorzieningenrechter overweegt dat, voor zover uit de brief van het college van 22 mei 1996 kan worden afgeleid dat een uitsterfbeleid gold, wat daarvan ook zij, dat beleid sindsdien is gewijzigd. Over het betoog van [verzoeker sub 1] dat het vertrouwensbeginsel is geschonden, wordt overwogen dat [verzoeker sub 1] naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet aannemelijk heeft gemaakt dat door of namens de raad verwachtingen zijn gewekt dat het plan niet in ligplaatsen voor woonschepen zou voorzien. De raad heeft het plan op dit punt derhalve niet in strijd met het vertrouwensbeginsel vastgesteld.
13. [verzoeker sub 1] voert aan dat er een privaatrechtelijke belemmering is omdat de locatie alleen kan worden bereikt over de Lytse Súdein. Deze weg gaat over in een weg die niet bij Burghouwt in eigendom is. Volgens haar is sprake van een ongeoorloofde verzwaring van de erfdienstbaarheid.
13.1. Over de erfdienstbaarheid overweegt de voorzieningenrechter dat, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 31 oktober 2012 in zaak nr. 201103853/1/R2), voor het oordeel van de bestuursrechter dat een privaatrechtelijke belemmering aan de vaststelling en de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan in de weg staat slechts aanleiding is wanneer deze een evident karakter heeft. De burgerlijke rechter is immers de eerst aangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan de uitvoering van een activiteit. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft [verzoeker sub 1] niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een verzwaring van de erfdienstbaarheid. Gelet hierop heeft [verzoeker sub 1] voorshands niet aannemelijk gemaakt dat een evidente privaatrechtelijke belemmering aan de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in de weg staat.
14. [verzoeker sub 1] voert aan dat de gemeente vermoedelijk niet zal handhaven als de aangrenzende gronden voor recreatie gebruikt worden.
14.1. De voorzieningenrechter overweegt dat deze bezwaren geen betrekking hebben op het plan zelf maar op de handhaving daarvan. Deze bezwaren dienen derhalve buiten beschouwing te blijven.
15. [verzoeker sub 1] voert aan dat er geen belangenafweging is gemaakt tussen het algemene belang en het belang van Burghouwt bij het verkrijgen van een bestemming "Recreatie" met de aanduiding "woonschepenligplaats".
15.1. De raad stelt dat het plan een particulier initiatief betreft. Wanneer door een dergelijk initiatief bepaalde belangen in het gedrang komen, is volgens de raad geen sprake van een goede ruimtelijke ordening en kan het plan niet worden vastgesteld. De belangenafweging uit de toelichting bij het bestemmingplan, waaruit blijkt dat de raad bij zijn besluit het rijksbeleid, het provinciaal beleid en het gemeentelijk beleid heeft betrokken, onderzoek heeft verricht naar onder meer geluidsaspecten, ecologie en externe veiligheid en heeft beoordeeld of het plan maatschappelijk en economisch uitvoerbaar is, aldus de raad.
15.2. De voorzieningenrechter overweegt dat uit de toelichting bij het bestemmingsplan blijkt dat de raad de bij het bestemmingsplan betrokken belangen heeft afgewogen.
16. De voorzitter ziet in hetgeen [verzoeker sub 1] overigens heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat er zodanige gebreken aan het plan kleven, dat deze in de hoofdzaak tot de conclusie zullen leiden dat het plan reeds hierom niet in stand zal kunnen blijven. Evenmin bestaat de verwachting dat de geuite bezwaren zullen leiden tot de conclusie dat het plan niet uitvoerbaar zal zijn.
17. Gelet op het vorenstaande bestaat geen aanleiding voor de verwachting dat het bestemmingsplan in de bodemprocedure niet in stand kan blijven. Gelet hierop bestaat aanleiding de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst de verzoeken af.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. A. Bijleveld, griffier.
w.g. Van Ettekoven w.g. Bijleveld
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2015
433.