ECLI:NL:RVS:2015:976

Raad van State

Datum uitspraak
18 maart 2015
Publicatiedatum
25 maart 2015
Zaaknummer
201500947/1/A4 en 201500947/2/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening en hoger beroep inzake financiële bijdrage renovatie Grote Sluis Spaarndam

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 18 maart 2015 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening en een hoger beroep van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland. Het hoger beroep was gericht tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 22 december 2014, waarin het beroep van het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap van Rijnland gegrond werd verklaard. De rechtbank had het besluit van gedeputeerde staten van 3 juli 2014 vernietigd en hen opgedragen binnen zes weken een nieuw besluit te nemen.

De zaak betreft een verzoek om een financiële bijdrage in de kosten van de renovatie van de Grote Sluis in Spaarndam, dat door gedeputeerde staten op 29 maart 2011 was afgewezen. Gedeputeerde staten hebben het bezwaar van het college van dijkgraaf en hoogheemraden opnieuw ongegrond verklaard, wat leidde tot de rechtszaak. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat nader onderzoek niet nodig was en dat de rechtbank in redelijkheid een termijn van zes weken voor het nemen van een nieuw besluit kon stellen. Het hoger beroep van gedeputeerde staten is ongegrond verklaard, en het verzoek om voorlopige voorziening is afgewezen.

De voorzieningenrechter heeft ook bepaald dat tegen het nieuwe besluit van gedeputeerde staten slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld. Daarnaast zijn de proceskosten van het college van dijkgraaf en hoogheemraden vergoed, en is er griffierecht geheven voor de behandeling van het hoger beroep.

Uitspraak

201500947/1/A4 en 201500947/2/A4.
Datum uitspraak: 18 maart 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: Awb) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 22 december 2014 in zaak nr. 14/3104 in het geding tussen:
het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap van Rijnland
en
gedeputeerde staten.
Procesverloop
Bij besluit van 29 maart 2011 hebben gedeputeerde staten het verzoek van het college van dijkgraaf en hoogheemraden om een financiële bijdrage in de kosten van de renovatie van de Grote Sluis in Spaarndam afgewezen.
Bij besluit van 3 juli 2014 hebben gedeputeerde staten het door het college van dijkgraaf en hoogheemraden daartegen gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 december 2014 heeft de rechtbank het door het college van dijkgraaf en hoogheemraden daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 3 juli 2014 vernietigd en, voor zover hier van belang, gedeputeerde staten opgedragen binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben gedeputeerde staten hoger beroep ingesteld.
Gedeputeerde staten hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 3 maart 2015, waar gedeputeerde staten, vertegenwoordigd door M.T. Hoekzema, werkzaam bij de provincie, bijgestaan door mr. R.D. Reinders, advocaat te Den Haag, en het college van dijkgraaf en hoogheemraden, vertegenwoordigd door J.J.P. van der Vlist, bijgestaan door mr. R. Lever, advocaat te Leiden, zijn verschenen.
Overwegingen
1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2. Het Hoogheemraadschap van Rijnland is eigenaar en beheerder van de Grote Sluis in Spaarndam. De Grote Sluis bestaat uit een waterkering en een schutsluis en is in de periode van september 2009 tot in januari 2011 gerenoveerd. Het college van dijkgraaf en hoogheemraden heeft op grond van artikel 98 van de Waterschapswet verzocht om een financiële bijdrage in de kosten van de renovatie. Bij besluit van 29 maart 2011 hebben gedeputeerde staten dit verzoek afgewezen.
3. Het college van dijkgraaf en hoogheemraden heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Op dit bezwaar hebben gedeputeerde staten eerder, bij besluit van 23 augustus 2011, beslist. Dat besluit is in de procedure die heeft geleid tot de uitspraak van de Afdeling van 30 oktober 2013 in zaak nr. 201207653/1/A4 vernietigd. In die uitspraak heeft de Afdeling geoordeeld dat ten aanzien van een deel van de kosten waarvan het college van dijkgraaf en hoogheemraden vergoeding heeft verzocht, aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 98 van de Waterschapswet is voldaan, zodat het college van dijkgraaf en hoogheemraden in zoverre recht heeft op een bijdrage in de kosten.
4. Bij het door de rechtbank vernietigde besluit van 3 juli 2014 hebben gedeputeerde staten opnieuw op het bezwaar beslist. Gedeputeerde staten bestrijden niet het aan de vernietiging van dit besluit ten grondslag gelegde inhoudelijke oordeel van de rechtbank, maar slechts de door de rechtbank gestelde termijn van zes weken voor het nemen van een nieuw besluit. Deze termijn is volgens gedeputeerde staten te kort. Daartoe stellen zij dat voor het nemen van een nieuw besluit complexe financiële analyses zijn vereist en dat zij trachten met het college van dijkgraaf en hoogheemraden tot een minnelijke oplossing te komen.
5. Op grond van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b, van de Awb kan de bestuursrechter het bestuursorgaan opdragen een nieuw besluit te nemen en daartoe een termijn stellen.
Hetgeen gedeputeerde staten hebben aangevoerd, biedt geen grond voor het oordeel dat de rechtbank, in het belang van een spoedige beslechting van het geschil, niet in redelijkheid een termijn van zes weken heeft kunnen stellen voor het nemen van een nieuw besluit op het door het college van dijkgraaf en hoogheemraden gemaakte bezwaar. Gedeputeerde staten hebben niet aannemelijk gemaakt dat het voor hen onmogelijk was om binnen deze termijn een nieuw besluit te nemen. De enkele, door het college van dijkgraaf en hoogheemraden weersproken, stelling dat complexe financiële analyses vereist zijn, is daarvoor onvoldoende.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, voor zover aangevallen.
Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
7. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de voorzieningenrechter aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het door gedeputeerde staten te nemen nieuwe besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld.
8. Gedeputeerde staten dienen op na te melden wijze te worden veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten. Voor zover het college van dijkgraaf en hoogheemraden heeft verzocht om vergoeding van de werkelijk gemaakte kosten van rechtsbijstand, wordt overwogen dat het Besluit proceskosten bestuursrecht in zoverre een forfaitair vergoedingenstelsel kent. Van bijzondere omstandigheden die een afwijking van dit stelsel rechtvaardigen, is niet gebleken.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevallen;
II. wijst het verzoek af;
III. bepaalt dat tegen het door het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland te nemen nieuwe besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;
IV. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland tot vergoeding van bij het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap van Rijnland in verband met de behandeling van het verzoek en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 490,00 (zegge: vierhonderdnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. bepaalt dat van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland een griffierecht van € 497,00 (zegge: vierhonderdzevenennegentig euro) voor de behandeling van het hoger beroep wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, griffier.
w.g. Wortmann w.g. Van Grinsven
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2015
462-732.