201408042/1/A4.
Datum uitspraak: 25 maart 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 2 september 2014 heeft het college het plaatsingsplan vastgesteld voor de plaatsing van ondergrondse restafvalcontainers (hierna: ORAC's) in het stadsdeel Segbroek, wijk 54: Heesterbuurt te Den Haag.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 maart 2015, waar het college, vertegenwoordigd door mr. M. van der Helm en ir. H.W. Terlouw, is verschenen.
Overwegingen
1. Bij besluit van 28 november 2013 heeft het college onder meer stadsdeel Segbroek: Heesterbuurt aangewezen als buurt waar van ORAC's gebruik zal moeten worden gemaakt. Bij het bestreden besluit heeft het college, door vaststelling van een plaatsingsplan, de concrete locaties aangewezen waar de ORAC's worden geplaatst. Onder meer wordt voorzien in de plaatsing van drie naast elkaar gelegen ORAC's aan de Ribesstraat op locatie 54-43. Deze locatie is gesitueerd naast de ijssalon van [appellant] aan de [locatie].
2. Bij de vaststelling van het plaatsingsplan heeft het college de randvoorwaarden bij het vinden van geschikte locaties voor ondergrondse containers, neergelegd in zijn "Kadervoorstel ondergrondse inzamelcontainers voor restafval" met kenmerk RIS 160943 (hierna: de randvoorwaarden) gehanteerd. De randvoorwaarden houden in:
"- Loopafstand: de maximale loopafstand van de huisdeur tot de container mag ingevolge de regelgeving maximaal 75 m bedragen, waarbij onder bijzondere omstandigheden een uitloop naar maximaal 125 m is toegestaan.
- Parkeren: het aantal te vervallen parkeerplaatsen wordt tot een minimum beperkt.
- Bomen: zo min mogelijk kappen of verplaatsen van bomen.
- Ondergrondse infrastructuur: zo min mogelijk omleggen van reeds aanwezige kabels, leidingen en riolering (kosten!).
- Overige obstakels: zo min mogelijk verplaatsen van lichtmasten, telefoonzuilen, HTM-masten en bovenleidingen (kosten!).
- Bereikbaarheid leegwagen: de leegwagen moet voldoende ruimte hebben om op te stellen.
- Veiligheid: bij de route van huisdeur naar container moet kruising met hoofdroutes en wijkontsluitingswegen worden vermeden."
3. [appellant] betoogt dat in de nota van antwoord op de ingebrachte zienswijzen ten onrechte niet is ingegaan op de door hem genoemde alternatieve locatie. Volgens hem wordt met de alternatieve locatie eveneens voldaan aan de maximale loopafstand en zullen de belangen van de bewoners in Ribesstraat niet worden benadeeld, omdat er op de voorgestelde alternatieve locatie circa 50 meter verder in de Ribesstraat, aan de oneven zijde, een remise van de HTM is gevestigd.
3.1. Bij de keuze van een locatie voor ORAC's dient het college een afweging te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plaatsingsplan. Daarbij heeft het college beleidsvrijheid. De Afdeling toetst de keuze van het college terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid tot zijn keuze heeft kunnen komen.
3.2. Het betoog dat het college ten onrechte niet is ingegaan op de door hem genoemde alternatieve locatie treft geen doel. In de nota van antwoord stelt het college zich op het standpunt dat bij de alternatieve locatie de loopafstanden voor de bewoners op de Laan van Meerdervoort en de Laan van Eik en Duinen groter zullen worden. Ter zitting heeft het college toegelicht dat de loopafstand naar de door [appellant] voorgestelde locatie voor de bewoners van het middenstuk van de Laan van Eik en Duinen 170 meter is. Hiermee wordt niet voldaan aan de randvoorwaarden. Voorts heeft het college ter zitting toegelicht dat plaatsing van de ORAC's op de Laan van Eik en Duinen en de Laan van Meerdervoort niet mogelijk is, omdat deze lanen hoofdroutes betreffen en de leegwagen bij het legen van de containers stelpoten uit zet waardoor het voor de hulpdiensten niet mogelijk is om tijdens het legen te passeren.
3.3. Gelet op het vorenstaande en gegeven de randvoorwaarden heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de door [appellant] voorgestelde alternatieve locatie niet geschikter is dan de aangewezen locatie 54-43. De door [appellant] voorgestelde locatie geeft dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid locatie 54-43 als locatie voor de ORAC's heeft kunnen aanwijzen.
Het betoog faalt.
4. [appellant] betoogt dat het college locatie 54-43 niet heeft kunnen aanwijzen voor de plaatsing van ORAC's, omdat deze locatie zich pal naast zijn ijssalon en naast bankjes waarop zijn klanten hun ijs kunnen opeten, bevindt. [appellant] vreest omzetschade vanwege stankoverlast.
4.1. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de stankoverlast beperkt is, waarbij het erop heeft gewezen dat de ORAC's grotendeels onder de grond liggen, afgesloten zijn door middel van twee halve schalen die tegen elkaar indraaien en twee keer per jaar van binnen en buiten grondig worden gereinigd. Het college heeft verder opgemerkt dat ORAC's in Den Haag al jaren worden gebruikt en dat er nauwelijks klachten van stankoverlast binnenkomen. De ORAC's op locatie 54-43 staan zodanig gesitueerd dat deze bij de blinde gevel van het winkelpand komen te staan en niet voor de etalageramen, aldus het college.
4.2. Gelet op de motivering van het college ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat mogelijke stankhinder tot een aanvaardbaar niveau beperkt blijft. In de enkele stelling dat [appellant] door de plaatsing van ORAC's omzetschade zal leiden, ziet de Afdeling voorts geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid tot aanwijzing van locatie 54-43 voor de plaatsing van ORAC's kon overgaan.
Het betoog faalt.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.T. de Jong, griffier.
w.g. Timmerman-Buck w.g. De Jong
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2015
628.