ECLI:NL:RVS:2015:955

Raad van State

Datum uitspraak
25 maart 2015
Publicatiedatum
25 maart 2015
Zaaknummer
201407347/1/V6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om Nederlanderschap op basis van onvoldoende bewijs van identiteit en nationaliteit

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die op 22 juli 2014 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. Het hoger beroep is ingesteld tegen de afwijzing van het verzoek om Nederlanderschap door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, die op 8 juli 2013 het verzoek van [appellant] afwees. De staatssecretaris stelde dat de overgelegde documenten, waaronder een gelegaliseerde kopie van het geboorteregister, niet voldoende bewijs boden voor de identiteit en nationaliteit van [appellant]. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat het paspoort van [appellant] niet op goede gronden was verkregen, omdat het uittreksel uit het geboorteregister op een latere datum was afgegeven dan het paspoort. Dit leidde tot de conclusie dat de identiteit van [appellant] niet kon worden vastgesteld op basis van de overgelegde documenten.

Tijdens de zitting op 5 maart 2015 werd de zaak behandeld, waarbij [appellant] werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. G.J. van der Graaf. De staatssecretaris werd vertegenwoordigd door mr. A.J.M. Magram-Tetteroo. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat [appellant] onvoldoende bewijs had geleverd om zijn nationaliteit aan te tonen en dat hij niet had voldaan aan de eisen die de Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap stelde. De staatssecretaris had bovendien het aanbod gedaan om het paspoort te laten onderzoeken door de Guineese ambassade, maar [appellant] had hier niet op gereageerd binnen de gestelde termijn.

De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 25 maart 2015.

Uitspraak

201407347/1/V6.
Datum uitspraak: 25 maart 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 22 juli 2014 in zaak nr. 14/986 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 8 juli 2013 heeft de staatssecretaris het verzoek van [appellant] om hem het Nederlanderschap te verlenen (hierna: het verzoek) afgewezen.
Bij besluit van 3 januari 2014 (hierna: het besluit) heeft de staatssecretaris het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 juli 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 maart 2015, waar [appellant], bijgestaan door mr. G.J. van der Graaf, advocaat te Arnhem, en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, vertegenwoordigd door mr. A.J.M. Magram-Tetteroo, werkzaam bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: de RWN) wordt, met inachtneming van de bepalingen van hoofdstuk 4 van deze wet, aan vreemdelingen die daarom verzoeken het Nederlanderschap verleend.
Ingevolge artikel 23 kunnen bij of krachtens algemene maatregel van rijksbestuur nadere regelen worden gesteld ter uitvoering van de RWN.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, aanhef en onder a, b en e, van het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap verstrekt de verzoeker bij de indiening van het naturalisatieverzoek betreffende zichzelf, voor zoveel mogelijk, gegevens met betrekking tot zijn geslachtsnaam en voornaam of voornamen, geboortedatum, geboorteplaats en geboorteland, en nationaliteit of nationaliteiten.
Ingevolge het vijfde lid kan de autoriteit die het naturalisatieverzoek in ontvangst neemt, alsook de staatssecretaris, verlangen dat de verzoeker de juistheid van de verstrekte gegevens bewijst door middel van zo nodig gelegaliseerde en eventueel inhoudelijk geverifieerde documenten.
Volgens de Handleiding voor de toepassing van de RWN (hierna: de Handleiding) dient een verzoeker in beginsel een geldig buitenlands reisdocument (paspoort) en buitenlandse akten van de burgerlijke stand, waaronder een buitenlandse geboorteakte over te leggen.
2. De staatssecretaris heeft het verzoek afgewezen omdat de door [appellant] overgelegde gelegaliseerde kopie van het uittreksel uit het geboorteregister, afgegeven te Conakry, Guinee op 9 maart 2012, volgens de Verklaring van onderzoek van het Bureau Documenten van de Immigratie- en Naturalisatiedienst van 11 april 2013 (hierna: de Verklaring) waarschijnlijk niet bevoegd is opgemaakt en afgegeven, en dateert van na de afgifte van het door [appellant] overgelegde Guineese paspoort dat volgens de Verklaring waarschijnlijk frauduleus is verkregen. De staatssecretaris heeft zich in het besluit op het standpunt gesteld dat uit het enkele feit dat [appellant] niet beschikt over een identiteitskaart niet kan worden geconcludeerd dat het paspoort frauduleus is verkregen en heeft, voor zover dat feit mede ten grondslag is gelegd aan de conclusie in de Verklaring, in zoverre afstand genomen van de Verklaring. Dat neemt volgens de staatssecretaris echter niet weg dat de identiteit en nationaliteit van [appellant] met de door hem overgelegde documenten onvoldoende zijn komen vast te staan.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte het standpunt van de staatssecretaris heeft onderschreven dat, nu op grond van de door [appellant] overgelegde documenten niet kan worden vastgesteld of het door [appellant] overgelegde paspoort op goede gronden is verkregen en of de daarin vermelde gegevens juist zijn, dit paspoort niet geschikt is om de door [appellant] gestelde nationaliteit aan te tonen. Volgens [appellant] had de staatssecretaris die gegevens kunnen vaststellen aan de hand van het uittreksel uit het geboorteregister en had hij bij twijfel over de juiste verkrijging van het paspoort informatie dienen in te winnen bij de Guineese ambassade.
3.1. Vaststaat dat het uittreksel uit het geboorteregister is afgegeven op een latere datum dan het paspoort zodat dit paspoort niet op basis van dat uittreksel is afgegeven. Zoals de rechtbank onbetwist heeft overwogen, blijkt uit een telefoonnotitie van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: de IND) dat [appellant] in een telefoongesprek met een medewerker van die dienst op 20 februari 2013 heeft verklaard dat hij het paspoort heeft verkregen aan de hand van een geboorteakte. Die verklaring is in tegenspraak met de verklaring van [appellant] tijdens de hoorzitting in de bezwaarprocedure dat zijn gemachtigde het paspoort in Guinee heeft aangevraagd onder overlegging van een ten behoeve van [appellant] door de Guineese ambassade afgegeven 'Carte de Consulaire' en een 'Certificat de Nationalité'. [appellant] heeft de geboorteakte noch de Carte de Consulaire en Certificat de Nationalité overgelegd. De staatssecretaris heeft zich gelet hierop terecht op het standpunt gesteld dat hij niet op basis van de door [appellant] overgelegde documenten kan vaststellen of het paspoort op goede gronden is verkregen. In zoverre faalt het betoog.
De rechtbank heeft voorts terecht geoordeeld dat het op de weg van [appellant] lag om de staatssecretaris te benaderen voor een door de ambassade van Guinee te verrichten onderzoek van het paspoort. [appellant] heeft op het door de staatssecretaris bij brief van 5 augustus 2013 gedane aanbod daartoe, bij brief gedateerd 2 september 2013, ingekomen bij de IND op 8 september 2013, aangegeven daarmee te willen wachten. Dit terwijl de staatssecretaris bij aanvullende brief van 19 augustus 2013 [appellant] uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven dat indien uiterlijk op 2 september 2013 geen reactie is ontvangen hij zal beslissen op basis van de voorhanden zijnde informatie. [appellant] kan niet worden gevolgd in zijn stelling dat zijn brief van 2 september 2013 anders had moeten worden begrepen. Ook in zoverre faalt het betoog.
4. Voor zover [appellant] aanvoert dat de rechtbank ten onrechte het onderzoek ter zitting niet heeft geschorst ten einde hem in de gelegenheid te stellen in te gaan op het ter zitting gedane aanbod van de staatssecretaris om een onderzoek van het paspoort te laten verrichten door de ambassade van Guinee, faalt dat betoog. De rechtbank heeft terecht overwogen dat [appellant] ruimschoots de gelegenheid heeft gehad om de staatssecretaris daarover te benaderen en heeft niet ten onrechte afgezien van toepassing van artikel 8:64, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
5. De staatssecretaris heeft zich gelet op het vorenstaande terecht op het standpunt gesteld dat [appellant] geen geldig reisdocument heeft overgelegd, zoals de Handleiding eist, en het verzoek reeds daarom terecht afgewezen. Hetgeen [appellant] overigens heeft aangevoerd behoeft geen bespreking.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. G. van der Wiel, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Willems, griffier.
w.g. Van der Spoel w.g. Willems
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2015
412.