ECLI:NL:RVS:2015:931

Raad van State

Datum uitspraak
25 maart 2015
Publicatiedatum
25 maart 2015
Zaaknummer
201404196/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Gelders Benedeneind - Veenderij-zuid en de ontvankelijkheid van het beroep

Op 25 maart 2015 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan "Gelders Benedeneind - Veenderij-zuid" dat op 27 februari 2014 door de raad van de gemeente Veenendaal is vastgesteld. De appellant, wonend te Veenendaal, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit. De raad heeft een verweerschrift ingediend en de zaak is ter zitting behandeld op 20 februari 2015. De appellant werd bijgestaan door mr. R.J. van Rijn, terwijl de raad vertegenwoordigd was door A.H.D. Swart en B. Dijkman Dulkes, beiden werkzaam bij de gemeente.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de raad beleidsvrijheid heeft bij de vaststelling van bestemmingsplannen en dat deze beslissing terughoudend moet worden getoetst. De appellant betoogde dat het plan ten onrechte voorziet in een watergang op gronden waar nu een weg ligt, maar deze beroepsgrond werd niet eerder ingediend en was daarom niet-ontvankelijk. Daarnaast voerde de appellant aan dat de geplande woningen het karakter van het lint aan het Benedeneind zouden aantasten, maar de Afdeling oordeelde dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de nieuwe woningen zich voldoende zouden onderscheiden van de bestaande lintbebouwing.

De Afdeling verklaarde het beroep niet-ontvankelijk voor het plandeel met de bestemming "Water" en ongegrond voor het overige. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt de beleidsvrijheid van de raad bij het vaststellen van bestemmingsplannen en de noodzaak voor appellanten om tijdig hun zienswijzen in te dienen.

Uitspraak

201404196/1/R2.
Datum uitspraak: 25 maart 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Veenendaal,
en
de raad van de gemeente Veenendaal,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 27 februari 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Gelders Benedeneind - Veenderij-zuid" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 februari 2015, waar [appellant], bijgestaan door mr. R.J. van Rijn, en de raad, vertegenwoordigd door A.H.D. Swart en B. Dijkman Dulkes, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in een juridisch-planologische regeling voor het bouwen en het gebruik van gronden in en ten noorden van het bestaande lint van het Gelders Benedeneind, het Benedeneind en het zuidelijk deel van Veenendaal-Oost dat wordt ontsloten op de Meentdijk.
3. [appellant] betoogt dat het plan ten onrechte voorziet in een watergang ter plaatse van gronden waarop in de huidige situatie een weg loopt. Die beroepsgrond van [appellant] is gericht tegen de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Water" en steunt niet op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze.
Ingevolge artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan door een belanghebbende geen beroep worden ingesteld tegen onderdelen van het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarover hij bij het ontwerpplan geen zienswijze naar voren
heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten. Deze omstandigheid doet zich niet voor. Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk.
4. [appellant] kan zich voorts niet verenigen met de vaststelling van het plan voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Wonen - Uit te werken" ter hoogte van het Benedeneind te Veenendaal. Hij voert aan dat de na uitwerking van het plan daarop te verwezenlijken woningen zullen leiden tot aantasting van het karakteristieke lint met open doorkijk op het achterliggende gebied ter hoogte van het Benedeneind. In dit verband wijst hij erop dat alle plannen en onderzoeksrapporten die er in het verleden zijn opgesteld aangeven dat dit lint bewaard moet blijven met open doorkijken. Voorts heeft [appellant] ter zitting aangevoerd dat ten onrechte niet is getoetst of de geplande ontwikkeling voldoet aan de voorwaarden van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: het Bro).
4.1. Ingevolge artikel 9.1 van de planregels, voor zover thans van belang, zijn de voor "Wonen - Uit te werken" gronden bestemd voor wonen.
Ingevolge artikel 9.2, voor zover thans van belang, werken burgemeester en wethouders het plan uit met inachtneming van onderstaande uitwerkingsregels:
a. het te projecteren aantal woningen bedraagt maximaal 50;
b. de bouwhoogte van de woningen bedraagt niet meer dan 12 meter.
4.2. De ter zitting door [appellant] aangevoerde beroepsgrond dat ten onrechte niet is getoetst of de geplande ontwikkeling voldoet aan de voorwaarden van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro, is niet eerder in de procedure ingebracht. Behoudens in geschillen waar de wet anders bepaalt, kunnen ook na afloop van de beroepstermijn en, indien die termijn is gegeven, na de termijn als bedoeld in artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), nieuwe gronden worden ingediend, zij het dat die mogelijkheid wordt begrensd door de goede procesorde. Voor het antwoord op de vraag of de goede procesorde zich daartegen verzet, is in het algemeen bepalend een afweging van de proceseconomie, de reden waarom de desbetreffende beroepsgrond pas in een laat stadium is aangevoerd, de mogelijkheid voor de andere partijen om adequaat op die beroepsgrond te reageren en de processuele belangen van de partijen over en weer. Gesteld noch gebleken is dat [appellant] de beroepsgrond ten aanzien van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro, niet eerder dan ter zitting heeft kunnen aanvoeren. Door deze beroepsgrond eerst ter zitting naar voren te brengen heeft de raad hierop niet op passende wijze kunnen reageren, zodat de Afdeling deze nadere grond wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing zal laten bij de beoordeling van het bestreden besluit.
4.3. Het plan voorziet niet in een uitwerkingsplicht voor woningen in het lint ter hoogte van het Benedeneind. Ook anderszins voorziet het plan niet in nieuwe bebouwingsmogelijkheden in het lint. De gronden met de bestemming "Wonen - Uit te werken" liggen ten noorden van de gronden met daarop de bestaande woningen die samen de lintbebouwing aan het Benedeneind en Gelders Benedeneind vormen en waaraan de bestemming "Wonen" is toegekend. Het plan voorziet in een ruimtelijke scheiding van de plandelen met de bestemming "Wonen - Uit te werken" en "Wonen", door verwezenlijking van een waterpartij ter plaatse van de gronden met de bestemming "Water" daartussenin. Voor de gronden direct aansluitend ten noorden van het bestemmingsplangebied geldt het bestemmingsplan Veenendaal-Oost, dat voorziet in de verwezenlijking van de nieuwbouwwijk Veenderij.
Met betrekking tot het betoog van [appellant], dat door de met het plan ten noorden van het lint mogelijk te maken woningen het doorzicht tussen de woningen in het lint wordt aangetast, heeft de raad zich, in aanmerking nemend dat dat doorzicht reeds beperkt kan worden door de verwezenlijking van de nieuwbouwwijk Veenderij en de in het onderhavige plan ten noorden van het lint voorziene woningen direct zullen aansluiten op die nieuwbouwwijk, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat verwezenlijking geen ernstige aantasting van het doorzicht met zich brengt. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd bestaat voorts geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de na uitwerking van het plan op de gronden met de bestemming "Wonen - Uit te werken" te verwezenlijken woningen, zich in ruimtelijk opzicht dusdanig duidelijk zullen onderscheiden van de lintbebouwing aan het Benedeneind dat die bebouwing niet zal leiden tot aantasting van het lint aan het Benedeneind.
Het betoog faalt.
5. Voorts voert [appellant] aan dat de raad ten onrechte de plangrens heeft gewijzigd omdat sprake zou zijn van elkaar overlappende perceelsgrenzen. Hiertoe voert hij aan dat alle gronden behalve zijn perceel in eigendom zijn van de gemeente, volgens [appellant] was deze aanpassing dan ook niet nodig.
5.1. De raad komt beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Zoals de raad heeft toegelicht in het verweerschrift, sluiten de gronden van het plan aan op de gronden van het bestemmingsplan "Veenendaal-Oost", dat voorziet in de verwezenlijking van de nieuwbouwwijk Veenderij. De grenzen van het bestemmingsplan "Veenendaal-Oost" bleken echter niet gelijk te lopen met de beoogde grenzen van het te ontwikkelen gebied van die woonwijk. Door de raad is er daarom voor gekozen om het plan op te stellen voor het hele gebied tussen het kanaal ‘de Grift’ en de grens van het bestemmingsplan "Veenendaal-Oost", waarmee voor alle gronden voor de beoogde nieuwbouwwijk Veenderij is voorzien in een bestemming ten behoeve van de verwezenlijking daarvan. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd biedt geen grond voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het betoog faalt.
6. Het beroep is, voor zover ontvankelijk, ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Water" nabij het perceel Benedeneind 15 te Veenendaal;
II. verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. G. van der Wiel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.E.E. Konings, griffier.
w.g. Van der Wiel w.g. Konings
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2015
325-532.