ECLI:NL:RVS:2015:93

Raad van State

Datum uitspraak
21 januari 2015
Publicatiedatum
21 januari 2015
Zaaknummer
201310827/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen herziening van kinderopvangtoeslag door de Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Belastingdienst/Toeslagen tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had op 17 oktober 2013 geoordeeld dat de besluiten van de Belastingdienst/Toeslagen van 11 september 2012, waarbij de aan de wederpartij over 2009 tot en met 2011 toegekende voorschotten kinderopvangtoeslag op nihil waren gesteld, vernietigd moesten worden. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst onvoldoende had onderbouwd waarom de wederpartij geen aanspraak had op de toeslag. De Belastingdienst ging in hoger beroep, waarbij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de zaak op 21 januari 2015 behandelde.

De Afdeling oordeelde dat de rechtbank niet had onderkend dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand konden blijven. De Belastingdienst had aangevoerd dat de wederpartij niet had aangetoond dat er in de jaren 2009 tot en met 2011 gastouderopvang had plaatsgevonden op basis van een overeenkomst zoals vereist door de Wet kinderopvang. De Afdeling concludeerde dat de wederpartij niet had aangetoond dat de gastouderopvang had plaatsgevonden op basis van een overeenkomst die voldeed aan de wettelijke eisen. Daarom werd het hoger beroep gegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank vernietigd, met de bepaling dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven.

De Belastingdienst/Toeslagen werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de wederpartij, die op € 974,00 werden vastgesteld. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 21 januari 2015.

Uitspraak

201310827/1/A4.
Datum uitspraak: 21 januari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Belastingdienst/Toeslagen,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 17 oktober 2013 in zaak nr. 12/5451 in het geding tussen:
[wederpartij]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 11 september 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aan [wederpartij] over 2009 tot en met 2011 toegekende voorschotten herzien en op nihil gesteld.
Bij besluit van 2 november 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen, voor zover hier van belang, de door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard en de besluiten van 11 september 2012 in stand gelaten.
Bij uitspraak van 17 oktober 2013 heeft de rechtbank het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 2 november 2012 vernietigd en, voor zover hier van belang, bepaald dat de Belastingdienst/Toeslagen met inachtneming van die uitspraak een nieuw besluit neemt op het bezwaar van [wederpartij] ten aanzien van de berekeningsjaren 2009 tot en met 2011. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de Belastingdienst/Toeslagen hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 november 2011, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, werkzaam bij die dienst, en [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. T. Kocabas, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko), zoals deze luidde ten tijde van belang, wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder kinderopvang verstaan: het bedrijfsmatig of anders dan om niet verzorgen en opvoeden van kinderen tot de eerste dag van de maand waarop het voortgezet onderwijs voor die kinderen begint.
Ingevolge artikel 1a, eerste lid, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) van toepassing.
Ingevolge artikel 52 (vanaf 1 januari 2010: eerste lid), voor zover hier van belang, geschiedt kinderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder van het gastouderbureau en de ouder.
Ingevolge het op 1 januari 2010 in werking getreden artikel 56, vierde lid, geschiedt gastouderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder. Bij regeling van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (vanaf 2010: de minister van Onderwijs Cultuur en Wetenschap) kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de inhoud van de overeenkomst.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Awir verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
Met ingang van 1 augustus 2010 is de citeertitel van de Wet kinderopvang gewijzigd in Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen en zijn de artikelen 1 tot en met 89 vernummerd tot 1.1 tot en met 1.89.
Ingevolge artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling Wet kinderopvang (vanaf 1 augustus 2010: Regeling wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen; hierna: de Regeling) bevat de administratie van een gastouderbureau afschriften van alle met vraagouders overeengekomen schriftelijke overeenkomsten, vermeldende per overeenkomst: de voor de gastouderopvang te betalen prijs per uur en, indien van toepassing, de bemiddelingskosten, naam, geboortedatum, adres, postcode en woonplaats van het kind, het aantal uren gastouderopvang per kind per jaar, evenals de duur van de overeenkomst.
2. De rechtbank heeft het besluit van 2 november 2012, voor zover dat betrekking heeft op de berekeningsjaren 2009 tot en met 2011, vernietigd wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht omdat de Belastingdienst/Toeslagen daarin naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende heeft geconcretiseerd waarom [wederpartij] volgens hem gelet op de door haar overgelegde stukken geen aanspraak heeft op kinderopvangtoeslag over de jaren 2009 tot en met 2011.
3. In het kader van de beoordeling of de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand kunnen worden gelaten, in zoverre dat betrekking heeft op de berekeningsjaren 2009 tot en met 2011, heeft de rechtbank overwogen dat een overeenkomst, als bedoeld in artikel 52 van de Wko, niet aan de in artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling gestelde vereisten hoeft te voldoen en dat derhalve de Belastingdienst/Toeslagen [wederpartij] ten onrechte heeft tegengeworpen dat de drie overeenkomsten, die [wederpartij] naar aanleiding van een brief van 22 oktober 2011 van de Belastingdienst/Toeslagen heeft overgelegd, daaraan niet voldoen. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat de overeenkomsten die [wederpartij] heeft overgelegd, voor zover nodig in samenhang gelezen met de door haar overgelegde urenregistratie, facturen en jaaropgaven, wel voldoen aan de in artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling gestelde eisen. Derhalve heeft [wederpartij] naar het oordeel van de rechtbank aangetoond dat in 2009 tot en met 2011 gastouderopvang heeft plaatsgevonden op basis van een overeenkomst als bedoeld in artikel 52 van de Wko.
4. De Afdeling begrijpt het betoog van de Belastingdienst/Toeslagen aldus dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit, voor zover dat betrekking heeft op de jaren 2009 tot en met 2011, niet in stand heeft gelaten. Volgens de Belastingdienst/Toeslagen heeft de rechtbank, gelet op hetgeen hij in het bij de rechtbank ingediende verweerschrift aangaande de overgelegde overeenkomsten heeft aangevoerd, ten onrechte niet onderkend dat hij zich met juistheid op het standpunt heeft gesteld dat [wederpartij] niet heeft aangetoond dat in 2009 tot en met 2011 gastouderopvang heeft plaatsgehad op basis van een overeenkomst als bedoeld in artikel 52 van de Wko en dat zij derhalve geen aanspraak heeft op kinderopvangtoeslag over die jaren.
4.1. Bij voormeld verweerschrift heeft de Belastingdienst/Toeslagen aangevoerd dat hij bij brief van 22 oktober 2011 heeft verzocht om afschriften van alle overeenkomsten die [wederpartij] of haar partner heeft gesloten met het [gastouderbureau] en dat [wederpartij] naar aanleiding daarvan afschriften van drie overeenkomsten heeft overgelegd, met als ingangsdatum respectievelijk 1 januari 2010, 1 maart 2010 en 1 november 2010 en met een geldigheidsduur voor onbepaalde tijd. Nu in deze overeenkomsten niet de voor gastouderopvang te betalen prijs per uur is vermeld, voldoen deze volgens de Belastingdienst/Toeslagen niet aan artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling. Verder heeft hij aangevoerd dat [wederpartij] eerst in bezwaar overeenkomsten tussen haar en het gastouderbureau heeft overgelegd, die ook betrekking hebben op het berekeningsjaar 2009, te weten de overeenkomsten met als ingangsdatum respectievelijk 14 mei 2008 en 1 juni 2008. De overeenkomst met 14 mei 2008 als ingangsdatum voldoet volgens de Belastingdienst/Toeslagen niet aan artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling, omdat daarin niet de voor gastouderopvang te betalen prijs per uur en het aantal uren gastouderopvang is vermeld. Voorts is het volgens de Belastingdienst/Toeslagen niet geloofwaardig dat de gastouderopvang heeft plaatsgevonden op basis van de overeenkomst met 1 juni 2008 als ingangsdatum, aangezien deze overeenkomst eerst in bezwaar is overgelegd, naar aanleiding van voormeld verzoek van de Belastingdienst/Toeslagen andere overeenkomsten zijn overgelegd en vraagouders, naar zijn stellen, via de website van het gastouderbureau telkens nieuwe overeenkomsten kunnen opvragen. Gelet op het vorenstaande heeft de Belastingdienst/Toeslagen zich op het standpunt gesteld dat [wederpartij] niet heeft aangetoond dat in 2009 tot en met 2011 gastouderopvang heeft plaatsgehad op basis van een overeenkomst als bedoeld in artikel 52 van de Wko.
4.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 22 januari 2014 in zaak nr. 201308683/1/A2), valt uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling af te leiden dat bedoeld is dat, aan de hand van de in deze bepaling vermelde gegevens, onderzocht kan worden of de aanspraak van de ouder op en de hoogte van de overheidsbijdrage overeenkomt met de overeenkomst die de ouder heeft gesloten (Stcrt. 6 oktober 2004, nr. 192, blz. 6). Dit betekent dat de ouder, om aanspraak op kinderopvangtoeslag te kunnen maken, inzicht dient te geven in de met het gastouderbureau gemaakte afspraken over de gastouderopvang door een akte van een overeenkomst over te leggen, waaruit die afspraken blijken. Dat in de aanhef van de Regeling niet naar artikel 52 van de Wko is verwezen, doet hier, mede gezien de hiervoor weergegeven bedoeling van artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling niet aan af. Reeds aangezien in de drie overeenkomsten, die [wederpartij] naar aanleiding van de brief van 22 oktober 2011 heeft overgelegd, niet de voor gastouderopvang te betalen prijs per uur is vermeld, heeft zij met het overleggen daarvan niet aangetoond dat de gastouderopvang heeft plaatsgevonden op basis van een overeenkomst als bedoeld in artikel 52 van de Wko. Daarbij is in aanmerking genomen dat voor zover de voor gastouderopvang te betalen prijs per uur uit andere stukken blijkt, dan een overeenkomst tussen [wederpartij] en het gastouderbureau, dit niet betekent dat voormelde overeenkomsten moeten worden geacht dit gegeven te bevatten (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 1 oktober 2014 in zaak nr. 201310537/1/A2). Met het overleggen van de overeenkomst met 14 mei 2008 als ingangsdatum heeft [wederpartij] ook niet aangetoond dat de gastouderopvang heeft plaatsgevonden op basis van een overeenkomst als bedoeld in artikel 52 van de Wko, reeds aangezien daarin niet de voor gastouderopvang te betalen prijs per uur en het aantal uren gastouderopvang per kind per jaar is vermeld.
Voorts heeft [wederpartij] geen verklaring kunnen geven waarom zij niet eerder dan in bezwaar een afschrift heeft kunnen overleggen van de overeenkomst met 1 juni 2008 als ingangsdatum, waarin wel de voor gastouderopvang te betalen prijs per uur en het aantal uren gastouderopvang per jaar van het kind van [wederpartij] is vermeld. [wederpartij] heeft evenmin een aannemelijke verklaring gegeven voor het feit dat zij naar aanleiding van de brief van 22 oktober 2011, waarin uitdrukkelijk is verzocht om afschriften van alle overeenkomsten te verstrekken die [wederpartij] of haar partner met het gastouderbureau heeft gesloten, andere overeenkomsten heeft overgelegd. De stelling van de Belastingdienst/Toeslagen, dat telkens nieuwe overeenkomsten via de website van het gastouderbureau kunnen worden opgevraagd, heeft zij niet weersproken. Gelet op het vorenstaande mocht de Belastingdienst/Toeslagen zich op het standpunt stellen dat niet geloofwaardig is dat de gastouderopvang heeft plaatsgevonden op basis van de overeenkomst met 1 juni 2008 als ingangsdatum.
De conclusie is dat [wederpartij] niet heeft aangetoond dat in 2009 tot en met 2011 gastouderopvang heeft plaatsgehad op basis van een overeenkomst als bedoeld in artikel 52 van de Wko.
4.3. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank niet onderkend dat er aanleiding bestond de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand te laten, in zoverre dat besluit betrekking heeft op de berekeningsjaren 2009 tot en met 2011.
5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover de rechtbank daarbij niet heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit, voor zover dat betrekking heeft op de berekeningsjaren 2009 tot en met 2011, geheel in stand worden gelaten en voor zover zij heeft bepaald dat de Belastingdienst/Toeslagen een nieuw besluit moet nemen. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling bepalen dat in zoverre de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven.
6. De Belastingdienst/Toeslagen dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 17 oktober 2013 in zaak nr. 12/5451, voor zover de rechtbank daarbij:
- niet heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 2 november 2012, kenmerk BEZ13 BT07, in zoverre dat betrekking heeft op de berekeningsjaren 2009 tot en met 2011, geheel in stand blijven;
- de Belastingdienst/Toeslagen heeft opgedragen een nieuw besluit te nemen ten aanzien van de berekeningsjaren 2009 tot en met 2011;
III. bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven, in zoverre dat besluit betrekking heeft op de berekeningsjaren 2009 tot en met 2011
IV. veroordeelt de Belastingdienst/Toeslagen tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 974,00 (zegge: negenhonderdvierenzeventig euro) geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. van Hulst, griffier.
w.g. Van Ettekoven w.g. Van Hulst
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2015
402.