201403130/2/R6 en 201403131/2/R6.
Datum uitspraak: 25 maart 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te Maastricht,
en
1. het college van burgemeester en wethouders van Maastricht,
2. de raad van de gemeente Maastricht,
verweerders.
Procesverloop
Bij besluit van 14 februari 2014 heeft het college van burgemeester en wethouders ten behoeve van de vaststelling van het bestemmingsplan "Partiële herziening bestemmingsplan Maastricht-West" voor onder meer het perceel [locatie] een hogere waarde als bedoeld in artikel 100a van de Wet geluidhinder vastgesteld (hierna: het besluit hogere waarden).
Bij besluit van 18 februari 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Partiële herziening bestemmingsplan Maastricht-West" vastgesteld.
Tegen deze besluiten hebben [appellanten] beroep ingesteld.
Het college en de raad hebben een verweerschrift ingediend.
Het college en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaken ter zitting behandeld op 8 september 2014, waar [appellanten] en de raad en het college, beide vertegenwoordigd door mr. M.M.E. Wetzels en ing. A.J.J. Vermeulen, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Bij tussenuitspraak van 26 november 2014 in zaak nrs. 201403130/1/R6 en 201403131/1/R6 heeft de Afdeling het college en de raad opgedragen om binnen 16 weken na de verzending van deze uitspraak het daarin omschreven gebrek te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.
Ter uitvoering van de tussenuitspraak hebben het college en de raad een nadere motivering voor het besluit hogere waarden onderscheidenlijk het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan gegeven.
[appellanten] zijn in de gelegenheid gesteld hun zienswijze over de wijze waarop het gebrek is hersteld naar voren te brengen. Van deze gelegenheid hebben zij geen gebruik gemaakt.
De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak overwogen dat uit het rapport "Akoestisch onderzoek bestemmingsplan "Maastricht-West"" van 17 september 2013, dat in opdracht van het college is opgesteld door Goudappel Coffeng, volgt dat de geluidbelasting op de gevel van de woning van [appellanten] ter hoogte van zolder niet is berekend. Voorts heeft de Afdeling geoordeeld dat dit een omissie betreft en dat het besluit hogere waarden in zoverre onzorgvuldig is voorbereid en dat als gevolg hiervan aanleiding wordt gezien voor het oordeel dat het standpunt van de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan, dat ten aanzien van de woning van [appellanten] aan de bij het besluit hogere waarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting vastgestelde hogere waarde zou kunnen worden voldaan, onzorgvuldig tot stand is gekomen.
2. Gelet op deze overwegingen in de tussenuitspraak ziet de Afdeling in hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd aanleiding voor het oordeel dat het besluit hogere waarden, waarbij aan de woning van [appellanten] een hogere waarde van 59 dB is toegekend, en het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in zoverre zijn genomen in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht.
De beroepen tegen het besluit hogere waarden en het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan zijn derhalve gegrond. Het besluit hogere waarden dient te worden vernietigd, voor zover daarbij voor de woning [locatie] een hogere waarde is vastgesteld. Het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan dient te worden vernietigd, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Verkeer".
3. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak het college de opdracht gegeven akoestisch onderzoek te doen naar de geluidbelasting ter hoogte van de zolder op de gevel van de woning van [appellanten]. Voorts heeft de Afdeling de raad de opdracht gegeven te bezien of dit onderzoek aanleiding geeft het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan te wijzigen.
4. Ter uitvoering van de tussenuitspraak hebben het college en de raad het besluit hogere waarden onderscheidenlijk het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan bij brief van 19 december 2014 nader gemotiveerd met verwijzing naar een rapport van 9 december 2014, waarin de resultaten zijn neergelegd van een alsnog door Goudappel Coffeng verricht onderzoek naar de geluidbelasting ter hoogte van de zolder op de gevel van de woning van [appellanten]. Uit het rapport van 9 december 2014 volgt dat de geluidbelasting ter plaatse van de zolder - waarneemhoogte 7,5 m - na uitvoering van het plan met toepassing van de geluidreducerende maatregelen 58,98 dB bedraagt. Op hetzelfde waarneempunt en op een waarneemhoogte van 4,5 m bedraagt de geluidbelasting 59,30 dB. In het rapport is geconcludeerd dat de geluidbelasting op de eerste verdieping maatgevend is en dat de maximale geluidbelasting op de woning derhalve 59 dB blijft bedragen in de plansituatie met de voorgenomen geluidreducerende maatregelen.
5. [appellanten] hebben naar aanleiding van de bij brief van 19 december 2014 gegeven nadere motivering geen zienswijze ingediend. De Afdeling ziet, in aanmerking genomen dat geen zienswijze naar voren is gebracht tegen de inhoud van de brief van 19 december 2014, geen aanleiding voor het oordeel dat de door het college en de raad gegeven motivering niet toereikend is. Gelet hierop heeft het college met verwijzing naar het rapport van 9 december 2014 het onder 1 weergegeven gebrek hersteld, zodat de Afdeling aanleiding ziet de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit hogere waarden geheel in stand te laten.
6. Gezien hetgeen onder 5 is overwogen, heeft de raad zijn standpunt, dat voor de woning van [appellanten] aan de bij het besluit hogere waarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting vastgestelde hogere waarde zou kunnen worden voldaan, eveneens mogen baseren op het rapport van 9 december 2014. Gelet hierop ziet de Afdeling aanleiding de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan geheel in stand te laten. Daartoe overweegt de Afdeling ook dat [appellanten] niet aannemelijk hebben gemaakt dat de verwachting bestaat dat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van hun woning zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan. Hierbij is van belang dat de raad heeft aangegeven dat [appellanten] in het kader van de grondverwerving een schadeloosstelling op basis van de onteigeningswet ontvangen en, mocht verplaatsing van de poort voor hun woning noodzakelijk zijn, de kosten daarvan worden meegenomen in de bepaling van de schadeloosstelling.
7. Het college en de raad dienen op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Daarbij worden de thans aan de orde zijnde zaken aangemerkt als samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht. In elk van deze zaken zal dan ook de helft van de in aanmerking komende proceskosten worden vergoed.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de beroepen gegrond;
II. vernietigt het besluit van 14 februari 2014, waarbij het college van burgemeester en wethouders van Maastricht hogere waarden als bedoeld in artikel 100a van de Wet geluidhinder heeft vastgesteld, voor zover daarbij voor de woning [locatie] een hogere waarde is vastgesteld;
III. vernietigt het besluit van 18 februari 2014, waarbij de raad van de gemeente Maastricht het bestemmingsplan "Partiële herziening bestemmingsplan Maastricht-West" heeft vastgesteld, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Verkeer";
IV. bepaalt dat de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten, bedoeld onder II. en III., geheel in stand blijven;
V. veroordeelt de raad van de gemeente Maastricht tot vergoeding van bij [appellanten] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 245,00 (zegge: tweehonderdvijfenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
VI. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Maastricht tot vergoeding van bij [appellanten] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 245,00 (zegge: tweehonderdvijfenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
VII. gelast dat de raad van de gemeente Maastricht aan [appellanten] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 165,00 (zegge: honderdvijfenzestig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
VIII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Maastricht aan [appellanten] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 165,00 (zegge: honderdvijfenzestig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. E. Helder en mr. R. Uylenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, griffier.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Van Loo
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2015
418.