ECLI:NL:RVS:2015:918

Raad van State

Datum uitspraak
25 maart 2015
Publicatiedatum
25 maart 2015
Zaaknummer
201404788/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan 't Boerenerf I en omgevingsvergunning voor seniorenwoningen in Garderen

Op 25 maart 2015 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan 't Boerenerf I' en de omgevingsvergunning voor de bouw van acht seniorenwoningen in Garderen, gemeente Barneveld. De appellanten, bewoners van Garderen, hebben beroep ingesteld tegen de besluiten van de raad van de gemeente Barneveld en het college van burgemeester en wethouders, die op respectievelijk 6 mei en 13 mei 2014 het bestemmingsplan en de omgevingsvergunning hebben vastgesteld. De appellanten betogen dat de bouw van de seniorenwoningen hun woongenot aantast door verlies van uitzicht en privacy. De Afdeling heeft de zaak op 20 februari 2015 ter zitting behandeld, waarbij de raad en het college vertegenwoordigd waren door ing. J.P. Buist. De Afdeling heeft overwogen dat de raad beleidsvrijheid heeft bij de vaststelling van bestemmingsplannen en dat deze beslissing terughoudend moet worden getoetst. De Afdeling concludeert dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. De appellanten hebben onvoldoende onderbouwd dat er geen behoefte is aan de seniorenwoningen, en de raad heeft aangetoond dat er een groeiende vraag is naar levensloopbestendige woningen in de gemeente. De Afdeling heeft de beroepen van de appellanten ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201404788/1/R2.
Datum uitspraak: 25 maart 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Garderen, gemeente Barneveld,
2. [appellant sub 2], wonend te Garderen, gemeente Barneveld,
en
1. de raad van de gemeente Barneveld,
2. het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Barneveld,
verweerders.
Procesverloop
Bij besluit van 6 mei 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "’t Boerenerf I" vastgesteld.
Bij besluit van 13 mei 2014 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van acht seniorenwoningen.
Tegen deze besluiten hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.
De raad en het college hebben een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 februari 2015, waar [appellant sub 1] en de raad en het college, vertegenwoordigd door ing. J.P. Buist, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. De besluiten van 6 mei 2014 en 14 mei 2014 zijn op grond van artikel 3.30, eerste lid, onder b, en artikel 3.32 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) gecoördineerd voorbereid en bekendgemaakt.
2. Het plan voorziet in de bouw van acht seniorenwoningen en het aanleggen van een pad op een perceel gelegen tussen ’t Boerenerf en Kruimelstaete, Oud Milligenseweg 34 te Garderen, gemeente Barneveld. De omgevingsvergunning is verleend aan de Woningstichting Barneveld voor het bouwen van de seniorenwoningen.
Toetsingskader besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan
3. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Beroepsgronden gericht tegen het bestemmingsplan
4. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat de bouw van de seniorenwoningen leidt tot een onaanvaardbare aantasting van hun woongenot, door een verlies aan uitzicht en privacy.
4.1. Het plan voorziet in de bouw van twee rijen met ieder vier seniorenwoningen. De maximale goothoogte van de woningen is 3,5 m en de maximale bouwhoogte is 6 m. De woning van [appellant sub 1] bevindt zich ten westen van het plangebied en de afstand tussen de zijgevel van [appellant sub 1] en de zijgevel van de meest nabijgelegen seniorenwoning waarin het plan voorziet bedraagt ongeveer 10 m. Voorts voorziet het plan in een groenstrook tussen de woning van [appellant sub 1] en de dichtsbijstaande seniorenwoning. De woning van [appellant sub 2] bevindt zich ten noorden van het plangebied. De afstand tussen de achtergevel van de woning van [appellant sub 2] en het bouwvlak van de noordelijke rij seniorenwoningen waarin het plan voorziet bedraagt ongeveer 20 m.
4.2. Dat de bouw van de seniorenwoningen voor [appellant sub 2] en [appellant sub 1] tot een verandering van het uitzicht zal leiden, biedt geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de woningen niet op deze locatie heeft kunnen bestemmen. Gelet op de beperkte hoogte van de geplande woningen en de binnen een woonwijk als hier aan de orde niet ongebruikelijke afstand van de geplande woningen tot de woningen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2], heeft de raad een zwaarder gewicht kunnen toekennen aan het belang dat is gediend met de in het plan mogelijk gemaakte woningen, dan aan de belangen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] op ongehinderd woongenot, een vrij uitzicht en privacy. Het betoog faalt.
5. [appellant sub 1] betoogt voorts dat de raad onvoldoende heeft onderzocht of behoefte bestaat aan de te bouwen seniorenwoningen. Volgens [appellant sub 1] is de behoefte niet aanwezig, aangezien er de afgelopen jaren seniorenwoningen zijn gebouwd die niet verkocht zijn en thans worden verhuurd.
[appellant sub 2] betoogt eveneens dat er geen behoefte is aan de woningen. Daartoe voert hij aan dat er huurwoningen zijn waar mensen wonen die niet uit Garderen komen.
5.1. In de plantoelichting staat dat de gemeente op 15 januari 2013 een verzoek van de Woningstichting Barneveld heeft ontvangen om de bouw van acht grondgebonden levensloopbestendige woningen mogelijk te maken op haar grondgebied. In de plantoelichting is verwoord dat deze ontwikkeling voorziet in de behoefte aan levensloopbestendige woningen in de gemeente Barneveld. Gezien de nabijheid van het verzorgingscentrum Kruimelstaete, is de bouw van acht betaalbare levensloopbestendige woningen zeer gewenst, aldus de raad. Hierbij wordt verwezen naar de in december 2010 vastgestelde Visie op wonen 2010-2020. Hierin is weergegeven dat woningmarktonderzoek heeft plaatsgevonden in de gemeente Barneveld, dat bestond uit het inventariseren van woonwensen en woontevredenheid en het opstellen van demografische prognoses van onder meer de bevolkingsomvang en -samenstelling. In dit rapport staat dat de vergrijzing van de bevolking zich doorzet in de gemeente Barneveld. Het aandeel ouderen neemt toe van 24% van de bevolking in 2010 naar 29% in 2020. In de kern Garderen ligt het aandeel ouderen met 32% van de bevolking in 2009 hoger dan het gemeentelijk gemiddelde. Het aandeel 55-plus huishoudens neemt in de gemeente toe van 33% in 2009 tot 39% in 2020. Verwacht wordt dat deze trend zich ook na 2020 zal doorzetten. Gelet hierop wordt in de Visie op wonen 2010-2020 geconcludeerd dat tot 2020 de behoefte aan zogenoemde nul-treden woningen met 1.100 woningen toe zal nemen en dat momenteel sprake is van een potentieel tekort. Hetgeen [appellant sub 2] en [appellant sub 1] hebben aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat het in de Visie op wonen 2010-2020 beschreven woningmarktonderzoek zodanige onjuistheden bevat dat de raad dit niet aan de vaststelling van het plan ten grondslag heeft kunnen leggen. Het geeft evenmin aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan voorziet in een bestaande behoefte aan seniorenwoningen. Dat er, naar [appellant sub 1] stelt, in de omgeving koopwoningen voor senioren zijn gebouwd, die niet kunnen worden verkocht, geeft geen grond voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de woningen voorzien in de behoefte aan betaalbare huurwoningen voor senioren. De betogen falen.
6. [appellant sub 1] betoogt dat onvoldoende rekening is gehouden met de financiële schade die verwezenlijking van het plan voor hem meebrengt. Volgens hem had de raad hiermee rekening moeten houden bij de vaststelling van het plan, om vervelende financiële gevolgen te voorkomen.
6.1. In de plantoelichting staat dat voor de kosten van tegemoetkoming in planschade een overeenkomst als bedoeld in artikel 6.4a van de Wro is gesloten tussen het college van burgemeester en wethouders en de Woningstichting Barneveld, waardoor eventuele schade voor rekening van Woningstichting Barneveld komt. [appellant sub 1] heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd op grond waarvan geoordeeld dient te worden dat Woningstichting Barneveld niet in staat zou zijn deze overeenkomst na te komen. Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met schade die mogelijk ten gevolge van de verwezenlijking van het plan ontstaat. Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woning van [appellant sub 1] betreft, geeft hetgeen hij heeft aangevoerd geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan. Het betoog faalt.
7. [appellant sub 2] betoogt dat het in strijd met de goede ruimtelijke ordening is om het laatste stuk groen in de omgeving te bebouwen. Volgens [appellant sub 2] zijn er alternatieve locaties waar de seniorenwoningen kunnen worden gebouwd. Hierbij verwijst hij naar braak liggende gronden in het ontwikkelingsgebied "Garderen Zuidrand" en naar de Doctor H.C. Bosstraat in Garderen, waar Woningstichting Barneveld huurwoningen in eigendom heeft die volgens [appellant sub 2] gesloopt zouden kunnen worden, waardoor een groot stuk grond beschikbaar komt.
7.1. De raad dient bij de keuze van een bestemming een afweging te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen. Zoals staat in de nota zienswijzen bestemmingsplan "’t Boerenerf I" en ter zitting door de raad nader is toegelicht, maakt het voorliggende plangebied deel uit van de uitbreidingsrichting aan de zuidkant van Garderen dat al is opgenomen in de op 15 april 2003 vastgestelde structuurvisie "Barneveld Kompas 2015". In deze visie is de zuidrand van Garderen gelegen tussen de Hogesteeg en de Oud Milligenseweg aangewezen als uitbreidingsgebied. Voorts heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat het perceel waarvoor het plan is opgesteld, in eigendom is van Woningstichting Barneveld, waardoor zij de ontwikkeling op eigen terrein kan realiseren. Het plan past volgens de raad binnen de kaders van het vastgestelde gemeentelijke beleid. De locaties waarnaar door [appellant sub 2] is verwezen zijn of niet in eigendom van de Woningstichting Barneveld, of op het moment niet in beeld voor herinrichting omdat ze nog bewoond worden, aldus de raad. In het betoog van [appellant sub 2] ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de door [appellant sub 2] aangedragen alternatieve locaties geen reële mogelijkheden zijn. Het betoog faalt.
8. [appellant sub 2] betoogt voorts dat het plan in strijd met de rechtszekerheid is opgesteld, nu het aantal te bouwen woningen op het plandeel met de bestemming "Wonen - I" niet is begrensd, onduidelijkheid bestaat over de maximale bouwhoogte, ten onrechte het hoofdgebouw, aan- en uitbouwen kunnen worden uitgebreid en aan huis gebonden beroepen mogelijk worden gemaakt, terwijl het gaat om seniorenwoningen. Met betrekking tot de bouwhoogte heeft [appellant sub 2] aangevoerd dat onduidelijk is of, nadat bij omgevingsvergunning de maximale bouwhoogte is vergroot, hiervan nogmaals met 10% mag worden afgeweken, zoals uit de planregels zou volgen. [appellant sub 2] vreest dat een kolossale gevelwand zal worden gerealiseerd.
8.1. In de verbeelding zijn twee bouwvlakken opgenomen binnen de bestemming "Wonen - I", met de bouwaanduiding ‘aaneengebouwd’. Voorts zijn de aanduidingen ‘maximum goothoogte 3,5 m’ en ‘maximum bouwhoogte 8,5 m’ opgenomen.
Ingevolge artikel 6.1, aanhef en onder a en b, van de planregels zijn de gronden met de bestemming "Wonen - I" bestemd voor wonen (niet zijnde gestapeld wonen) en aan-huis-gebonden beroeps- of bedrijfsactiviteit.
Ingevolge artikel 6.2.1, gelden voor het bouwen van woningen de volgende bepalingen:
a. het hoofdgebouw van een woning mag uitsluitend worden gebouwd binnen een bouwvlak;
b. het bebouwingspercentage binnen het bouwvlak bedraagt maximaal 100%;
c. voor zover een aanduiding is weergegeven mogen woningen ter plaatse van de aanduiding ‘aaneengebouwd’ uitsluitend aaneengebouwd worden gebouwd; (..);
e. de goothoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' is weergegeven, met dien verstande dat de maximum goothoogte mag worden overschreden door een dakkapel;
f. de bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' is weergegeven; (..).
Ingevolge artikel 6.2.2. gelden voor het bouwen van aan- en uitbouwen en overige bijgebouwen de volgende bepalingen:
a. de goothoogte van aan- en uitbouwen mag niet meer bedragen dan de hoogte van het vloerpeil van de eerste verdieping van het hoofdgebouw vermeerderd met 0,3 m;
b. de goothoogte van aan- en uitbouwen bij een hoofdgebouw zonder verdieping en de goothoogte van overige, vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3,3 m;
c. de bouwhoogte mag niet meer dan 7 m bedragen;
d. de totale oppervlakte van aan- en uitbouwen en overige bijgebouwen mag - voor zover gesitueerd buiten het bouwvlak - niet meer bedragen dan 20% van het bouwperceel:
1. de totale oppervlakte van overige bijgebouwen mag niet meer dan 60 m2 bedragen;
2. de totale oppervlakte van aan- en uitbouwen mag niet meer dan de helft van de oppervlakte van het bouwvlak bedragen.
Ingevolge artikel 6.4, onder 2, kan het bevoegd gezag bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 6.2.1 en toestaan dat de goothoogte van een woning, zoals weergegeven op de verbeelding, wordt vergroot met maximaal 3 m.
Ingevolge het bepaalde onder 3 van dit artikel, kan het bevoegd gezag bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 6.2.2 en toestaan dat de totale oppervlakte van aan- en uitbouwen en overige bijgebouwen maximaal 30% bedraagt.
Ingevolge het bepaalde onder 4 van dit artikel, kan het afwijken van de bouwregels slechts, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
a. het straat- en bebouwingsbeeld;
b. de verkeersveiligheid; de sociale veiligheid;
c. de milieusituatie; en
d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Ingevolge artikel 10.1, tweede lid, kunnen burgemeester en wethouders, indien en voor zover dringende redenen die na het vaststellen van het plan tot hun kennis zijn gekomen hiertoe aanleiding geven en voor zover het belang van een goede ruimtelijke ontwikkeling van het gebied dat in het plan is begrepen niet wordt geschaad:
1. een bestemmingsgrens tussen twee bestemmingsvlakken zodanig wijzigen, dat het kleinste bestemmingsvlak met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot;
2. een bebouwingsgrens zodanig wijzigen, dat het bebouwingsvlak met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot.
8.2. In voormelde planregels is de maximale omvang van de toegestane gebouwen en bebouwing duidelijk en niet voor meerderlei uitleg vatbaar weergegeven. Voorts is daarin duidelijk weergegeven in welke gevallen welke afwijkingen van de bouwregels bij omgevingsvergunning kunnen worden toegelaten. Hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd geeft geen grond voor het oordeel dat het plan in zoverre in strijd met de rechtszekerheid is. Voor zover [appellant sub 2] heeft beoogd te betogen dat artikel 10.1, tweede lid, van de planregels de mogelijkheid biedt de bouwhoogte te vergroten met 10%, wordt overwogen dat die planregel vergroting van de bouwhoogte niet mogelijk maakt.
Wat betreft het aantal te bouwen woningen heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat uit de regels en de verbeelding blijkt dat de woningen aaneengebouwd moeten worden en het moet gaan om meer dan twee woningen, nu voor twee-onder-één kap woningen een andere aanduiding wordt gehanteerd. Voorts staat in de toelichting dat het ontwerp van het plan is gericht op acht grondgebonden seniorenwoningen, te bouwen in twee blokken van vier woningen. De bouw van deze woningen is ingevolge artikel 6.1.2, aanhef en onder a, van de planregels slechts toegestaan binnen de beperkte omvang van de bouwvlakken. Gezien die beperkte ruimte bestaat in hetgeen [appellant sub 2] heeft betoogt geen aanleiding voor het oordeel dat moet worden gevreesd dat het plan voorziet in de bouw van meer dan acht woningen.
Dat de te verwezenlijken woningen zijn bedoeld voor senioren geeft op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat die niet mede bestemd mogen zijn voor aan huis verbonden beroepsactiviteiten. Hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd geeft evenmin aanleiding voor het oordeel dat de raad de gronden met de bestemming "Wonen - I" niet heeft mogen bestemmen voor dergelijke activiteiten. Het betoog faalt.
9. Voorts betoogt [appellant sub 2] dat niet duidelijk is of en in hoeverre door het plan de gunstige staat van het gebied en de instandhouding van door de Flora- en faunawet (hierna: de Ffw) beschermde dieren wordt bedreigd. Hiertoe voert hij aan dat de natuurtoets waarnaar in de toelichting wordt verwezen gedateerd is, nu deze in november 2004 is opgesteld.
9.1. Hetgeen door [appellant sub 2] wordt aangevoerd ziet op de vragen of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een vrijstelling geldt dan wel een ontheffing op grond van de Ffw nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend. Deze vragen komen in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Ffw. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan niet heeft kunnen vaststellen, indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Ffw aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
In de plantoelichting is vermeld dat het plangebied onderdeel uitmaakt van een groter plangebied, waarvoor het bestemmingsplan "Garderen Zuidrand" is vastgesteld op 21 september 2011. In opdracht van een projectontwikkelaar is voor dit plangebied door het bureau Arcadis een natuurtoets verricht in het kader van de Ffw. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport Natuurtoets Garderen-Zuid, van november 2004 (hierna: de natuurtoets). De enkele omstandigheid dat dit onderzoek uit 2004 dateert, is onvoldoende om te kunnen leiden tot het oordeel dat de raad dit onderzoek niet aan het besluit ten grondslag heeft kunnen leggen. De raad heeft toegelicht dat bij de voorbereiding van het plan opnieuw een visuele waarneming door een deskundige is uitgevoerd in het plangebied. Uit dit locatiebezoek is gebleken dat het gebied door het gebruik van de afgelopen jaren dusdanig minder aantrekkelijk is geworden voor beschermde planten en dieren dat geen nieuw onderzoek nodig is. hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd biedt geen grond voor het oordeel dat de raad zich niet op het standpunt kunnen stellen dat de Ffw op voorhand niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. Het betoog faalt.
10. Voor zover in deze uitspraak is geoordeeld dat een beroepsgrond niet slaagt, heeft de Afdeling zich niet uitgesproken over de vraag of artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is.
Gronden gericht tegen de omgevingsvergunning
11. [appellant sub 2] en [appellant sub 1] betogen dat het plan vanwege de aantasting van hun woon- en leefsituatie is vastgesteld in strijd met de goede ruimtelijke ordening en daarmee ook de voor de bouw van de seniorenwoningen verleende omgevingsvergunning.
12. Gelet op artikel 2.10, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, dient het college uitsluitend te beoordelen of zich voor de omgevingsvergunning voor het bouwen een van de in dat artikel opgenomen weigeringsgronden voordoet. Als dat niet het geval is, dan moet de vergunning worden verleend en als dat wel zo is, moet deze worden geweigerd. Hetgeen [appellant sub 2] en [appellant sub 1] aanvoeren over de aantasting van hun woon- en leefklimaat heeft geen betrekking op een van de weigeringsgronden als vermeld in voormeld artikel en kon voor het college geen reden zijn om de omgevingsvergunning voor het bouwen te weigeren.
Het betoog faalt.
Conclusie
13. De beroepen zijn ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. G. van der Wiel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.E.E. Konings, griffier.
w.g. Van der Wiel w.g. Konings
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2015
325-532.