201405141/1/A1.
Datum uitspraak: 25 maart 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland van 13 mei 2014 in zaak nrs. 13/5147 en 14/719 in het geding tussen:
[appellant]
en
de directie van de Dienst Wegverkeer (hierna: RDW).
Procesverloop
Bij besluit van 29 augustus 2013 heeft de RDW de keuringsbevoegdheid van [appellant] voor de categorie voertuigen tot 3500 kg vanaf 6 september 2013 voor 12 weken ingetrokken. Verder dient [appellant] voordat hij weer van zijn keuringsbevoegdheid gebruik kan maken met goed gevolg een toets af te leggen bij de Stichting VAM (IKBI), aldus het besluit.
Bij besluit van 8 november 2013 heeft de RDW het door [appellant] tegen het besluit van 29 augustus 2013 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 mei 2014 heeft de voorzieningenrechter het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De RDW heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 januari 2015, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. A.H. van der Niet, en de RDW, vertegenwoordigd door mr. E.D. Houtman, werkzaam bij de RDW, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 87a, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wegenverkeerswet 1994 kan de Dienst Wegverkeer de bevoegdheid voertuigen aan een keuring te onderwerpen intrekken of de daaraan verbonden voorschriften wijzigen, indien degene aan wie die bevoegdheid is verleend handelt in strijd met een of meer andere uit de bevoegdheid voertuigen aan een keuring te onderwerpen voortvloeiende verplichtingen.
Ingevolge artikel 37 van de Regeling erkenning en keuringsbevoegdheid APK (hierna: de Regeling) kan de Dienst Wegverkeer in het kader van het toezicht op de erkenninghouder of de keurmeester een systeem van bonus- en strafpunten vaststellen, dat wordt bekendgemaakt in de Staatscourant. Dit systeem heeft tevens betrekking op artikel 28, tweede lid.
Ingevolge het tweede lid wordt, indien een systeem als bedoeld in het eerste lid is vastgesteld, aan de hand daarvan, afhankelijk van de resultaten van het uitgeoefende toezicht, beoordeeld of het toezicht wordt verminderd of verscherpt dan wel of een erkenning wordt gewijzigd of ingetrokken.
Ingevolge artikel 5, aanhef en onder a, van het Cusumsysteem Keurmeester APK wordt een procedure tot intrekking van de keuringsbevoegdheid begonnen indien de cusumstand 10 wordt bereikt of overschreden.
Bij het toezicht op keuringen en het opleggen van sancties past de RDW de beleidsregel toe die is neergelegd in de Toezichtbeleidsbrief Erkenninghouders RDW van, ten tijde van belang, 1 oktober 2012, welke aan elke erkenninghouder en keurmeester bekend is gemaakt (hierna: de beleidsregel).
Volgens paragraaf 4.5 heeft de RDW mogelijke overtredingen ondergebracht in vier categorieën, te weten I tot en met IV, waarbij categorie I de lichtere overtredingen en categorie IV de zwaarst mogelijke overtredingen bevat. De hoogte van een sanctie wordt in beginsel bepaald door de categorie waarin een overtreding wordt ingedeeld.
2. Volgens de gedingstukken heeft [appellant] een voertuig met het kenteken 4-KBT-85 gekeurd. Op 8 juli 2013 heeft een steekproefkeuring plaatsgevonden van dat voertuig. Daarbij is een overtreding in de categorie III geconstateerd die heeft geleid tot een cusumbijdrage van 1,1.
Volgens de RDW is als gevolg van voormelde steekproefherkeuring bij [appellant] de cusumstand van 10 overschreden.
De RDW heeft zich op het standpunt gesteld dat dit in strijd is met artikel 5, onder a, van het Cusumsysteem Keurmeester APK en artikel 37 van de Regeling. Als gevolg daarvan heeft de RDW op grond van artikel 87a, tweede lid, onder c, van de Wegenverkeerswet 1994 de keuringsbevoegdheid van [appellant] ingetrokken voor 12 weken.
3. [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter niet heeft onderkend dat de toepassing van de beleidsregel voor [appellant] gevolgen heeft die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
[appellant] voert daartoe aan dat in het cusumsysteem geen rekening is gehouden met de financiële gevolgen voor een zelfstandig keurmeester als hijzelf indien zijn keuringsbevoegdheid voor twaalf weken wordt ingetrokken.
Volgens [appellant] is zijn inkomen bijzonder laag en wordt hij niet beschermd door het arbeidsrecht of het wettelijk recht op minimum loon.
Verder voert [appellant] aan dat het cusumsysteem zodanig is ingericht dat een halve punt al het verschil kan maken tussen het al dan niet voor zes maanden intrekken van de keuringbevoegdheid.
3.1. Ter zitting heeft [appellant] zijn hoger beroepsgronden ingetrokken voor zover die niet onder 3 zijn vermeld.
3.2. [appellant] betoogt tevergeefs dat in het cusumsysteem met de financiële gevolgen voor een zelfstandig keurmeester als hijzelf geen rekening is gehouden indien zijn keuringsbevoegdheid wordt ingetrokken. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 26 februari 2014 in zaak nr. 201306009/1/A1; www.raadvanstate.nl) behelst de beleidsregel een gedifferentieerd systeem van in ernst en gewicht oplopende overtredingen met daaraan gekoppelde, in zwaarte oplopende maatregelen, waarbij in algemene zin rekening is gehouden met de bedrijfseconomische belangen en de staat van dienst van de keurmeester.
Onder verwijzing naar de uitspraak van de voorzitter van de Afdeling van 23 juli 2013 in zaak nrs. 201304525/1/A3, 201304525/4/A3, 201304526/1/A3 en 201304526/4/A3, overweegt de Afdeling dat in dit beleid in algemene zin ook rekening is gehouden met de belangen van een zelfstandig keurmeester.
De door [appellant] naar voren gebrachte financiële belangen van een zelfstandig werkend keurmeester waarvan de keuringsbevoegdheid voor twaalf weken is ingetrokken, zijn naar het oordeel van de Afdeling niet zodanig bijzonder dat deze moeten worden geacht niet in de beleidsregel te zijn verdisconteerd.
Verder leidt de stelling van [appellant] dat het toekennen van een halve strafpunt al het verschil kan maken tussen het al dan niet voor zes maanden intrekken van zijn keuringbevoegdheid evenmin tot een ander oordeel. Niet het toekennen van een halve strafpunt heeft immers geleid tot het intrekken van zijn keuringsbevoegdheid - in dit geval voor 12 weken - , maar het overschrijden van een cusumstand van 10.
Gelet op het vorenstaande heeft de voorzieningenrechter in het aangevoerde terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat de toepassing van de beleidsregel voor [appellant] terzake van de duur van de intrekking onevenredig is in verhouding tot de met die beleidsregel te dienen doelen.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzitter, en mr. D.J.C. van den Broek en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. van Leeuwen, griffier.
w.g. Hagen w.g. Van Leeuwen
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2015
543.