ECLI:NL:RVS:2015:915

Raad van State

Datum uitspraak
25 maart 2015
Publicatiedatum
25 maart 2015
Zaaknummer
201311780/1/V6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.G.J. Parkins-de Vin
  • E. Steendijk
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag tewerkstellingsvergunning voor frituurkok Chinese keuken

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellanten tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een tewerkstellingsvergunning (twv) door de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De aanvraag werd op 24 oktober 2012 afgewezen, waarna appellanten bezwaar maakten. Dit bezwaar werd op 29 mei 2013 ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, verklaarde op 3 december 2013 het beroep van appellanten ongegrond. Hiertegen hebben appellanten hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 2 september 2014 behandeld. Appellanten, vertegenwoordigd door hun advocaat, en de Raad van Bestuur, vertegenwoordigd door twee medewerkers, waren aanwezig. De Raad van Bestuur had de afwijzing van de aanvraag gebaseerd op de beschikbaarheid van prioriteitgenietend aanbod op de arbeidsmarkt (pga) voor de functie van frituurkok in de Chinese keuken. Appellanten betoogden dat de rechtbank niet had onderkend dat het Stappenplan voor de vervulling van vacatures in de Chinees-Indische Horeca ten onrechte niet was toegepast.

De Afdeling oordeelde dat de Raad van Bestuur niet verplicht was om het Stappenplan te betrekken bij zijn beoordeling, aangezien de toets op pga voortvloeit uit de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). De Afdeling bevestigde dat pga ook kandidaten omvat die binnen een redelijke termijn opgeleid kunnen worden voor de functie. Appellanten konden niet aannemelijk maken dat er geen pga beschikbaar was voor de functie van frituurkok. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de Raad van Bestuur de aanvraag terecht had afgewezen.

Het hoger beroep van appellanten werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201311780/1/V6.
Datum uitspraak: 25 maart 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
1. [appellante sub 1A], gevestigd te [plaats], waarvan de vennoten zijn [vennoot A], wonend te [woonplaats], [vennoot B], wonend te [woonplaats], [vennoot C], wonend te [woonplaats], [vennoot D], wonend te [woonplaats], en [vennoot E], wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2] (hierna tezamen met [appellante sub 1A]: appellanten), wonend te Gouda,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 3 december 2013 in zaak nr. 13/16482 in het geding tussen:
appellanten
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: de Raad van Bestuur).
Procesverloop
Bij besluit van 24 oktober 2012 heeft de Raad van Bestuur de aanvraag van [appellante sub 1A] om verlening van een tewerkstellingsvergunning (hierna: twv) voor [appellant sub 2] (hierna: de aanvraag) afgewezen.
Bij besluit van 29 mei 2013 heeft de Raad van Bestuur het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 december 2013 heeft de rechtbank het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten hoger beroep ingesteld.
De Raad van Bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 september 2014, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. A. van Driel, advocaat te Alkmaar, en [persoon A], werkzaam bij [bedrijf], en de Raad van Bestuur, vertegenwoordigd door mr. L.J.A. van Amersfoort en J.J.M. van den Boogaard, beiden werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [persoon B] gehoord.
De Afdeling heeft met toepassing van artikel 8:45 van de Algemene wet bestuursrecht partijen verzocht om schriftelijk inlichtingen te geven.
Appellanten en de Raad van Bestuur hebben deze inlichtingen gegeven.
Met toestemming van partijen is een nadere zitting achterwege gelaten, waarna het onderzoek is gesloten.
Overwegingen
1. Op dit geding is de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: de Wav) van toepassing zoals deze wet luidde tot 1 januari 2014.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wav wordt een twv geweigerd indien voor de desbetreffende arbeidsplaats prioriteitgenietend aanbod op de arbeidsmarkt (hierna: pga) beschikbaar is.
2. De Raad van Bestuur heeft aan de handhaving van de afwijzing van de aanvraag ten grondslag gelegd dat pga voor de functie van frituurkok Chinese keuken (hierna: frituurkok) beschikbaar is.
3. Het betoog van appellanten dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het ‘Stappenplan voor de vervulling van vacatures in de Chinees-Indische Horeca en de aanvraag voor een twv’ (hierna: het Stappenplan), dat gold in de periode van 1 november 2008 tot 6 maart 2013, ten onrechte niet door de Raad van Bestuur op de aanvraag is toegepast, faalt. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van heden in zaak nr. 201311657/1/V6, staat het Stappenplan er niet aan in de weg dat de Raad van Bestuur ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wav, gelezen in verbinding met paragraaf 12 van de Uitvoeringsregels Wav behorende bij het Delegatie- en uitvoeringsbesluit Wav (Stb. 2008, 120), bij de beoordeling van de aanvraag toetst of voor de desbetreffende functie pga beschikbaar is. De plicht van de Raad van Bestuur om deze toets te verrichten vloeit immers rechtstreeks voort uit de Wav. Gelet hierop was de Raad van Bestuur niet gehouden het Stappenplan bij zijn beoordeling te betrekken en heeft hij terecht volstaan met de pga-toets op grond van de Wav.
4. De Afdeling heeft in voormelde uitspraak voorts overwogen dat pga ook die kandidaten omvat die binnen een redelijke termijn door middel van een interne of externe opleiding voor het vervullen van de desbetreffende functie geschikt kunnen worden gemaakt en dat een opleidingsinspanning van twaalf maanden voor de functie frituurkok redelijkerwijs van een werkgever mag worden verwacht. Nu appellanten geen andere argumenten naar voren hebben gebracht dan die in voormelde uitspraak, wordt - onder verwijzing naar die uitspraak - overwogen dat zij niet aannemelijk hebben gemaakt dat het beschikbare pga niet binnen een redelijke termijn voor de functie van frituurkok kan worden opgeleid.
Het beroep van appellanten op het Convenant Aziatische Horeca, dat op 1 oktober 2014 is ondertekend, faalt, gelet op voormelde uitspraak, evenzeer. Uit het Convenant volgt niet dat ten tijde van het besluit van 29 mei 2013 geen pga voor de functie van frituurkok beschikbaar was.
Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat de Raad van Bestuur zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat voor de functie van frituurkok pga beschikbaar is en dat de Raad van Bestuur de aanvraag terecht heeft afgewezen.
De betogen falen.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.M. Woestenburg-Bertels, griffier.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Woestenburg-Bertels
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2015
501-766.