201309236/1/R2.
Datum uitspraak: 25 maart 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Scherpenzeel,
en
de raad van de gemeente Scherpenzeel,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 27 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Centrum" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 januari 2015, waar de raad, vertegenwoordigd door J. de Ruiter-van der Leest, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in een actuele juridisch-planologische regeling voor het centrum van Scherpenzeel.
Behandeling zienswijze
3. [appellante] voert aan dat de raad in de zienswijzennota ten onrechte op een groot deel van haar zienswijze niet is ingegaan. Zij betoogt hiermee dat de wijze waarop de raad de naar voren gebrachte zienswijzen heeft behandeld in strijd is met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
3.1. Artikel 3:46 van de Awb verzet zich er niet tegen dat de raad de zienswijzen samengevat weergeeft. Dat niet op ieder argument ter ondersteuning van een zienswijze afzonderlijk is ingegaan, is op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet voldoende is gemotiveerd. Niet is gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten niet in de overwegingen zijn betrokken. Het betoog faalt.
[locatie 1]
4. [appellante] betoogt ten aanzien van het plandeel met de bestemming "Wonen" betreffende het perceel [locatie 1] dat de raad ten onrechte geen bedrijfsbestemming aan deze gronden heeft toegekend.
[appellante] voert daartoe aan dat aan de overige bedrijfspanden in het plangebied wel een bedrijfsbestemming is toegekend, zodat het plan in strijd met het gelijkheidsbeginsel is vastgesteld.
Voorts betoogt zij dat het deel van het pand met het adres [locatie 2], in de bestaande situatie in gebruik is ten behoeve van haar bedrijf, en dat zij niet het voornemen heeft om dat deel van het pand als woning in gebruik te nemen. Daarbij wijst zij erop dat in verschillende brieven van het gemeentebestuur het pand eveneens als bedrijfspand is aangemerkt. Voor zover de raad in de zienswijzennota stelt dat uit een inventarisatie is gebleken dat het hoofdgebruik van het pand wonen is, bestrijdt [appellante] dat een dergelijke inventarisatie is uitgevoerd. Daarnaast betoogt zij dat met de toekenning van de bestemming "Wonen" aan haar gronden, onvoldoende recht wordt gedaan aan de op grond van het voorgaande bestemmingsplan "Scherpenzeel-Dorp 1993, fase 1 centrumgebied" (hierna: het voorgaande plan) bestaande rechten.
Aanvullend aan het voorgaande betoogt [appellante] dat het perceel [locatie 1] op de bij het plan behorende structuurkaart, analysekaart en streefbeeldenkaart eveneens als bedrijf moet worden aangeduid.
4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat met de toekenning van de aanduiding "bedrijf categorie 1" aan de gronden van [appellante] de bestaande rechten die voortvloeien uit een eerder verleende vergunning waarmee de bedrijfsactiviteiten ter plaatse zijn toegestaan, in het plan als zodanig zijn bestemd en dat daarmee de bestaande bedrijfsactiviteiten niet worden beperkt. Het toekennen van een bedrijfsbestemming acht de raad gelet op zijn aan het plan ten grondslag gelegde uitgangspunt om geen nieuwe bedrijfsbestemmingen binnen het centrumgebied toe te staan, niet wenselijk.
4.2. In de verbeelding is weergegeven dat aan de gronden betreffende het perceel [locatie 1] de bestemming "Wonen" en de aanduiding "bedrijf categorie 1" zijn toegekend.
Ingevolge artikel 14, lid 14.1, aanhef en onder a en e, van de planregels zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor wonen en ter plaatse van de aanduiding "bedrijf van categorie 1", bedrijven van categorie 1, die zijn opgenomen in bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten.
4.3. Wat betreft het betoog van [appellante] dat de gronden betreffende [locatie 1] op de bij het plan behorende structuurkaart, analysekaart en streefbeeldenkaart ten onrechte niet zijn aangeduid als bedrijf, wordt overwogen dat de structuurkaart, analysekaart en streefbeeldenkaart onderdeel zijn van de bij het plan behorende plantoelichting. De plantoelichting betreft echter geen juridisch bindend onderdeel van het bestemmingsplan. Aan de op die kaarten weergegeven aanduiding van de gronden, komt dan ook geen juridische betekenis toe, zodat het betoog reeds daarom de rechtmatigheid van het bestreden besluit niet kan raken. Het betoog faalt.
4.4. Over de door [appellante] gemaakte vergelijking met de overige bedrijfspanden binnen het plangebied, waaraan wel de bestemming "Bedrijf" is toegekend, wordt overwogen dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat die situaties verschillen van de aan de orde zijnde situatie. Volgens de raad is in het plan alleen een bedrijfsbestemming toegekend aan gronden waaraan in het voorgaande plan eveneens die bestemming was toegekend. Nu in het voorgaande plan aan de gronden van [appellante] de bestemming "Uit te werken woondoeleinden" was toegekend, is volgens de raad geen sprake van gelijke situaties. [appellante] heeft dit niet bestreden, noch geconcretiseerd welke situaties volgens haar overeenkomen met haar situatie. In hetgeen [appellante] heeft aangevoerd ziet de Afdeling derhalve geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het plandeel in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft vastgesteld. Het betoog faalt.
4.5. In de verbeelding is weergegeven dat aan het hele pand de bestemming "Wonen" en de aanduiding "bedrijf categorie 1" is toegekend. Uit de planregels volgt dat het pand hiermee bestemd is voor wonen en voor bedrijven van categorie 1, zoals opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten, zodat het bestaande gebruik van het pand zoals hiervoor omschreven, met het plan is toegestaan. Anders dan [appellante] meent, is met het plan in zoverre dan ook niet slechts het gebruik van het pand voor wonen toegestaan, maar tevens het bestaande en vergunde gebruik van het pand voor bedrijfsdoeleinden. Voor zover [appellante] stelt dat het pand in brieven van de gemeente is aangeduid als bedrijfspand, maakt dat niet dat de raad een bedrijfsbestemming aan de gronden betreffende [locatie 1] had moeten toekennen. Bovendien was in het voorgaande plan aan de gronden betreffende dit perceel de bestemming "Uit te werken woondoeleinden" toegekend, zodat dat plan evenmin voorzag in een bedrijfsbestemming voor haar perceel.
Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad, in afwijking van zijn uitgangspunt om geen nieuwe bedrijfsbestemmingen in het centrumgebied toe te staan, een bedrijfsbestemming aan de gronden van [appellante] had moeten toekennen, zodat de raad, gelet op het bestaande gebruik, in redelijkheid de bestemming "Wonen" en de aanduiding "bedrijf categorie 1" aan de gronden betreffende [locatie 1] heeft kunnen toekennen. Het betoog faalt.
Gronden ten noorden van [locatie 1]
5. [appellante] stelt zich op het standpunt dat de raad ten onrechte de bestemming "Wonen" in plaats van de bestemming "Groen" aan de gronden ten noorden van haar perceel heeft toegekend. Zij stelt dat uit de Nota vooroverleg en inspraak van 8 februari 2013 volgt dat de raad plannen heeft om nieuwe woningen op deze gronden te realiseren.
[appellante] voert aan dat de raad ten onrechte geen overleg heeft gevoerd met haar en de andere omwonenden over de toekenning van de bestemming "Wonen" aan de gronden ten noorden van haar perceel, terwijl daardoor volgens haar de mogelijkheid geschapen wordt om op die gronden woningbouw toe te staan.
[appellante] vreest dat door een toename van verharding ten gevolge van nieuwbouw op het perceel de bestaande wateroverlast in haar pand aan de [locatie 1] verder zal toenemen en dat haar bedrijfsactiviteiten zullen worden beperkt. Daarnaast betoogt zij dat de biodiversiteit zal afnemen als gevolg van nieuwe woningbouw op deze locatie. Bovendien draagt de ontwikkeling van groenvoorzieningen op het perceel bij aan de gezondheid van de bewoners van Scherpenzeel. Voorts betoogt zij dat niet vaststaat dat het plan niet tot planschade kan leiden en dat de toetsing van de effecten op de bodem onjuist is, nu op deze locatie een nieuwe ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. Gelet op de mogelijke beperking van haar bedrijfsactiviteiten had de raad volgens [appellante] voorts in de planregels moeten bepalen dat binnen een zone van 10 meter vanaf de gevel van haar bedrijfspand geen nieuwe woningen of andere gevoelige bestemmingen zijn toegestaan. Zij stelt dat in het voorgaande plan wel een dergelijk verbod was opgenomen. Ter voorkoming van nieuwbouw op deze locatie had de raad voorts het overgangsrecht zoals dat was opgenomen in het voorgaande plan, opnieuw in het plan moeten opnemen, aldus [appellante].
Aanvullend aan het voorgaande betoogt [appellante] dat op de analysekaart en de streefbeeldenkaart eveneens ten onrechte niet een zone van 10 meter gemeten vanaf de gevel van haar pand, is vastgelegd.
5.1. De raad stelt dat het plan op de gronden ten noorden van het perceel van [appellante] geen woningbouw mogelijk maakt aangezien aan de gronden geen bouwvlak is toegekend. Ten aanzien van de door [appellante] gewenste milieuzone, stelt de raad dat het voorgaande plan niet in een dergelijke regeling voorzag. Indien nieuwe ontwikkelingen op de ten noorden van haar perceel gelegen gronden mogelijk worden gemaakt zal daarbij rekening worden gehouden met de ter plaatse aanwezige bedrijfsactiviteiten, aldus de raad.
5.2. Voor zover [appellante] betoogt dat het plan niet had mogen worden vastgesteld aangezien de raad geen overleg heeft gevoerd met haar en andere eigenaren in de omgeving, wordt overwogen dat het bieden van inspraak en het plegen van overleg met omwonenden geen deel uitmaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening geregelde bestemmingsplanprocedure. Wat er verder ook zij van de vraag of het gemeentebestuur voldoende overleg heeft gepleegd met [appellante] en andere omwonenden, heeft dit geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de bestemmingsplanprocedure en het bestemmingsplan. Het betoog faalt.
5.3. Zoals overwogen onder 4.3 komt aan de bij de plantoelichting behorende analysekaart en de streefbeeldenkaart geen juridische betekenis toe, zodat het betoog van [appellante] dat op die kaarten ten onrechte geen zone van 10 meter gemeten vanaf de gevel van haar pand is opgenomen, reeds daarom de rechtmatigheid van het bestreden besluit niet kan raken. Het betoog faalt.
5.4. Aan de gronden ten noorden van het perceel van [appellante] is de bestemming "Wonen" toegekend. Ingevolge artikel 14, lid 14.2, onder 14.2.2, onder a, van de planregels geldt voor het bouwen van woningen dat woningen uitsluitend mogen worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak". Nu aan de gronden ten noorden van haar perceel geen bouwvlak is toegekend, maakt het plan op dat perceel geen nieuwe woningen of andere gevoelige bestemmingen mogelijk. Voor de vrees van [appellante] dat haar bedrijfsactiviteiten door de vaststelling van het plan worden beperkt, dat extra wateroverlast zal ontstaan in haar pand en dat de biodiversiteit zal afnemen als gevolg van nieuwbouw, bestaat dan ook geen aanleiding. Voor zover [appellante] stelt dat gebleken is dat wel plannen bestaan om ter plaatse nieuwe woningen te bouwen, doet dat aan het voorgaande niet af, reeds omdat dit plan niet voorziet in die mogelijkheid. Gelet daarop heeft de raad evenmin aanleiding hoeven zien om te onderzoeken welke afstand tussen de gevel van het pand van [appellante] en woningen, gelet op de ruimtelijke gevolgen van de bedrijfsactiviteiten, aangehouden moet worden. Voorts is in de plantoelichting vermeld dat wordt verwacht dat, aangezien het plan niet voorziet in nieuwe bouwmogelijkheden, geen planschade zal ontstaan ten gevolge van het plan en dat onderzoek naar de geschiktheid van de bodemkwaliteit niet noodzakelijk is. Nu, zoals hiervoor vastgesteld, het plan, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Wonen" betreffende de gronden ten noorden van [locatie 1], geen nieuwe ontwikkeling toestaat, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze aspecten in zoverre niet aan de vaststelling van het plan in de weg staan. Voor zover [appellante] betoogt dat de raad ter voorkoming van nieuwbouw het overgangsrecht zoals dat was opgenomen in het voorgaande bestemmingsplan wederom in het plan had moeten opnemen, kan de Afdeling haar daarin niet volgen, reeds nu daarmee niet kan worden bereikt wat zij stelt. Gelet op het vorenstaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid de bestemming "Wonen" aan de gronden ten noorden van [locatie 1] heeft kunnen toekennen. Het betoog faalt.
Van Doorn-locatie
6. [appellante] betoogt dat met de toekenning van de bestemming "Wonen" aan de gronden betreffende het perceel Dorpsstraat 226/228 te Scherpenzeel (hierna: de Van Doorn-locatie), ten onrechte ten opzichte van het voorgaande plan nieuwe woningbouw mogelijk is gemaakt. Volgens haar zijn er reeds vergevorderde plannen om woningbouw op deze locatie mogelijk te maken.
Volgens [appellante] is het plan in zoverre in strijd met de Flora- en faunawet vastgesteld en zal de biodiversiteit ter plaatse als gevolg van de woningbouw afnemen. Zij stelt dat het gebied doordat het jaren onbebouwd is gebleven het leef-, foerageer,- en voortplantingsgebied van meerdere beschermde diersoorten, zoals de ringslang, gewone pad, eekhoorn en de bonte specht, betreft. Voorts voert zij aan dat door een toename van verharding het plan in zoverre tot wateroverlast zal leiden. Daarnaast voert [appellante] aan dat nu op deze locatie een nieuwe ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt de toetsing van de effecten op de bodem onjuist is en dat het plan tot planschade kan leiden.
6.1. Aan de gronden betreffende de Van Doorn-locatie zijn de bestemming "Wonen" en de aanduidingen "bouwvlak" en "twee-aaneen" toegekend. Uit artikel 14, lid 14.2, onder 14.2.2, onder a en e, van de planregels volgt dat ter plaatse twee-aaneen woningen zijn toegestaan. Het voorgaande bestemmingsplan voorzag eveneens in de mogelijkheid twee-aaneen woningen op deze locatie te realiseren. Uit de stukken is gebleken dat deze woningen ten tijde van de vaststelling van het plan reeds waren gerealiseerd. Daarnaast volgt uit artikel 14, lid 14.2, onder 14.2.2, onder c, van de planregels dat het aantal woningen op het perceel niet meer mag bedragen dan het aantal woningen dat aanwezig is op het moment van terinzagelegging van het bestemmingsplan. Het plan voorziet aldus niet in de mogelijkheid om naast deze bestaande woningen nieuwe woningen op het perceel te ontwikkelen. Voor de vrees van [appellante] dat het plan in zoverre tot wateroverlast zal leiden of dat de biodiversiteit zal afnemen als gevolg van nieuwbouw, bestaat dan ook geen aanleiding. Nu hetgeen het plan in zoverre mogelijk maakt reeds is gerealiseerd, bestaat voorts geen aanleiding voor het oordeel dat de raad aanleiding had moeten zien om nader te onderzoeken of de Flora- en faunawet op voorhand niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. Voorts is in de plantoelichting vermeld, zoals reeds overwogen onder 5.4, dat wordt verwacht dat, aangezien het plan niet voorziet in nieuwe bouwmogelijkheden, geen planschade zal ontstaan ten gevolge van het plan en dat onderzoek naar de geschiktheid van de bodemkwaliteit niet noodzakelijk is. Nu, zoals hiervoor vastgesteld, het plan, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Wonen" betreffende de Van Doorn-locatie, geen nieuwe ontwikkeling toestaat, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze aspecten in zoverre niet aan de vaststelling van het plan in de weg staan. Gelet op het vorenstaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid de bestemming "Wonen" aan de gronden betreffende de Van Doorn-locatie, heeft kunnen toekennen. Het betoog faalt.
Huis Scherpenzeel
7. [appellante] betoogt dat de gronden ter plaatse van Huis Scherpenzeel met het daarbij behorende park ten onrechte zijn opgenomen in het plan. Zij betoogt dat de raad deze gronden in het bestemmingsplan "Buitengebied 2013" had moeten opnemen. Zij voert daartoe aan dat het park onderdeel uitmaakt van een groenstructuur die doorloopt in het buitengebied en dat in het gebied verschillende beschermde dier- en plantensoorten aanwezig zijn. Door de opdeling van het gebied in twee bestemmingsplannen, worden deze waarden naar haar mening onvoldoende beschermd. Verder wijst [appellante] op de historische binding met het buiten het plangebied gelegen landgoed Scherpenzeel. Aanvullend aan het voorgaande betoogt [appellante] dat de gronden ter plaatse van Huis Scherpenzeel met het daarbij behorende park eveneens van de bij het plan behorende analysekaart en streefbeeldenkaart gehaald moeten worden.
7.1. Zoals overwogen onder 4.3 komt aan de bij de plantoelichting behorende analysekaart en de streefbeeldenkaart geen juridische betekenis toe, zodat het betoog van [appellante] dat de gronden van Huis Scherpenzeel met het daarbij behorende park ten onrechte deel uitmaken van de op die kaarten opgenomen gebieden, reeds daarom de rechtmatigheid van het bestreden besluit niet kan raken.
Voorts maakt de enkele omstandigheid dat de binnen en buiten het plangebied gelegen gronden onderdeel zijn van dezelfde groenstructuur en dat deze een historische binding hebben, zoals [appellante] stelt, niet dat er een zodanige ruimtelijke samenhang tussen de gronden in het plangebied en de daarbuiten gelegen gronden bestaat, dat de raad niet in redelijkheid de betreffende gronden in twee bestemmingsplannen heeft kunnen opnemen. Bovendien is niet gebleken dat door de opdeling van het gebied in twee bestemmingsplannen de waarden van het gebied onvoldoende kunnen worden beschermd. Gelet op het voorgaande is de Afdeling dan ook van oordeel dat de raad in redelijkheid de gronden betreffende Huis Scherpenzeel met het daarbij behorende park in het plan heeft kunnen opnemen. Het betoog faalt.
8. [appellante] betoogt dat met de toekenning van de bestemming "Groen" aan de gronden waarop het park van Huis Scherpenzeel gelegen is, de ter plaatse aanwezige landschappelijke en ecologische waarden onvoldoende zijn beschermd. De raad had naar haar mening de bestemming "Waarde - Ecologie" aan de gronden moeten toekennen. Nu de raad niet heeft onderzocht welke beschermde dier- en plantensoorten in het park voorkomen, heeft de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan voldoende bescherming biedt aan de in het gebied aanwezige ecologische waarden, aldus [appellante]. Bovendien heeft de raad volgens [appellante] ten onrechte niet getoetst of kan worden voldaan aan het bestaande beleid over biodiversiteit en klimaatverandering.
Daarnaast voert [appellante] aan dat het plan gelet op de Flora- en faunawet niet uitvoerbaar is voor zover het gebruik van het park als stadspark, hondenuitlaatplaats, jongerenhangplek en voor evenementen mogelijk is gemaakt. Dit gebruik leidt volgens haar tot verstoring van de aanwezige soorten. Zij stelt dat in het park de ringslang, groene specht, grote bonte specht, ijsvogel, boerenzwaluw, gierzwaluw, huismus, eekhoorn, vleermuis en hangende zegge voorkomen. De raad heeft volgens haar ten onrechte niet onderzocht welke effecten het plan zal hebben op deze soorten. De stelling van de raad dat de toegekende bestemming aansluit bij het feitelijke gebruik kan naar haar mening dan ook niet juist zijn.
Daarnaast voert [appellante] aan dat nu op deze locatie een nieuwe ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt de toetsing van de effecten op de bodem onjuist is en dat het plan tot planschade kan leiden.
Verder betoogt [appellante] dat het met het plan toegestane gebruik niet past binnen de statutaire doelstellingen van de beheerders van het gebied, zodat met het plan de belangen van de beheerders van het gebied worden geschaad.
8.1. De raad stelt dat met de toekenning van de bestemming "Groen" aan de gronden ter plaatse van het park van Huis Scherpenzeel het bestaande gebruik is bestemd. De raad stelt zich op het standpunt dat met deze bestemming voorts voldoende bescherming wordt geboden aan de ecologische waarden van het park. Nu geen nieuw gebruik wordt toegestaan, was volgens de raad een onderzoek naar de aanwezige ecologische waarden niet noodzakelijk. Het gebruik van het park als stadspark en voor evenementen betreft volgens de raad gebruik dat al lange tijd in het park plaatsvindt.
8.2. In de verbeelding is weergegeven dat aan de gronden waarop het park van Huis Scherpenzeel gelegen is, de bestemming "Groen" is toegekend.
Ingevolge artikel 8, lid 8.1, van de planregels zijn de voor "Groen" aangewezen gronden bestemd voor:
a. groenvoorzieningen, zoals bosschages en plantsoenen;
b. speelvoorzieningen;
c. waterpartijen;
d. parkeervoorzieningen;
e. het behoud en de ontwikkeling van ecologische en landschappelijke waarden;
f. het behoud en herstel van (historische) tuinen en parken,
met de daarbij behorende
1. voet- en fietspaden en overige verharding;
2. openbare nutsvoorzieningen;
3. waterhuishoudkundige voorzieningen.
8.3. Uit de planregels volgt dat het gebruik voor fiets- en voetpaden is toegestaan, zodat het plan het gebruik van het park als fiets- en wandelgebied en daarmee als stadspark mogelijk maakt. Ten aanzien van evenementen stelt de Afdeling vast dat dit niet is genoemd in de doeleindenomschrijving zoals opgenomen in artikel 8, lid, 8.1, van de planregels, zodat het gebruik van het park voor evenementen met het plan niet mogelijk is gemaakt. Het betoog mist in zoverre dan ook feitelijke grondslag.
Uit de planregels volgt verder dat de voor "Groen" aangewezen gronden tevens bestemd zijn voor het behoud en de ontwikkeling van ecologische en landschappelijke waarden. Hiermee is gebruik waarmee de ecologische of landschappelijke waarden van het park worden aangetast niet toegestaan. In hetgeen [appellante] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de ecologische en landschappelijke waarden van het gebied met de toekenning van de bestemming "Groen" aan de gronden voldoende worden beschermd. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat hetgeen [appellante] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft om te twijfelen aan het standpunt van de raad dat het gebruik van het park als stadspark reeds jaren bestaat, zodat in zoverre met het plan slechts het bestaande gebruik is bestemd. Bovendien heeft [appellante] geen gegevens overgelegd die een begin van bewijs leveren dat zich ter plaatse te beschermen planten- en diersoorten bevinden. Nu hetgeen het plan in zoverre mogelijk maakt reeds is gerealiseerd, bestaat verder geen aanleiding voor het oordeel dat de raad aanleiding had moeten zien om nader te onderzoeken of de Flora- en faunawet op voorhand niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. Gelet op het voorgaande bestaat voorts geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de aspecten biodiversiteit en klimaatverandering onvoldoende bij de vaststelling van het plan heeft betrokken.
Verder is in de plantoelichting vermeld, zoals reeds overwogen onder 5.4, dat wordt verwacht dat, aangezien het plan niet voorziet in nieuwe bouwmogelijkheden, geen planschade zal ontstaan ten gevolge van het plan en dat onderzoek naar de geschiktheid van de bodemkwaliteit niet noodzakelijk is. Nu, zoals hiervoor vastgesteld, het plan, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Groen" aan de gronden waarop het park van Huis Scherpenzeel gelegen is, geen nieuwe ontwikkeling toestaat, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze aspecten in zoverre niet aan de vaststelling van het plan in de weg staan.
8.4. Wat betreft het betoog van [appellante] ten aanzien van de statutaire doelstellingen van de beheerders van het gebied, overweegt de Afdeling het volgende. Ingevolge artikel 8:69a van Awb vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
8.4.1. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant.
8.4.2. Het beroep van [appellante] is gericht op het gevrijwaard blijven van de ruimtelijke invloed van het plan ter plaatse van haar woning. Dat de statutaire belangen van de beheerders van het gebied volgens [appellante] worden geschaad door de vaststelling van het plan, staat los van het belang waarin zij door het bestreden besluit stelt te worden geschaad. De hier in geding zijnde norm heeft kennelijk niet de strekking de belangen van [appellante] te beschermen, zodat in het geval de beroepsgrond zou slagen, artikel 8:69a van de Awb eraan in de weg staat dat het besluit in zoverre om de aangevoerde redenen wordt vernietigd. De Afdeling ziet hierin aanleiding de beroepsgrond inzake de belangen van de beheerders buiten bespreking te laten.
8.5. Gelet op het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat de raad in redelijkheid het plandeel met de bestemming "Groen" betreffende de gronden van het park van Huis Scherpenzeel, heeft kunnen vaststellen. Het betoog faalt.
Conclusie en proceskosten
9. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, voorzitter, en mr. F.D. van Heijningen en mr. G.T.J.M. Jurgens, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.F. Donner-Haan, griffier.
w.g. Van Ettekoven w.g. Donner-Haan
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2015
674.