201402438/1/R2.
Datum uitspraak: 25 maart 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], beiden wonend te 's-Heerenberg, gemeente Montferland,
2. de vennootschap met beperkte aansprakelijkheid naar Duits recht Lidl Nederland GmbH (hierna: Lidl), gevestigd te Huizen,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Montferland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 30 januari 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Centrum ’s-Heerenberg e.o." vastgesteld en besloten geen exploitatieplan vast te stellen.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] en Lidl beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Lidl heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 januari 2015, waar [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], Lidl, vertegenwoordigd door mr. D.H. Nas, advocaat te Nijmegen, en de raad, vertegenwoordigd door drs. B. Eising en ing. J.W. Boschker, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in een actueel juridisch-planologisch kader voor het centrumgebied van ’s-Heerenberg.
Het beroep van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B]
3. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] betogen dat het woon- en leefklimaat ter plaatse van hun woning door het plan wordt aangetast, nu op de gronden tegenover hun woning aan de [locatie 1] te ‘s-Heerenberg bebouwing met een hoogte van 18,5 meter is toegestaan. Volgens [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] leidt deze bouwhoogte ertoe dat de lichtinval in hun woning vermindert, dat hun privacy wordt aangetast en dat de steeg waaraan zij wonen minder veilig wordt. Tevens betogen [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] dat de zichtbaarheid van hun woning, die is aangewezen als gemeentelijk monument, wordt aangetast.
3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] door de maximale bouwhoogtes niet onevenredig in hun belangen worden geschaad. Hoewel de raad onderkent dat mogelijk sprake is van verminderde lichtinval in de woning van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], voert hij aan dat doorslaggevend gewicht mocht worden toegekend aan de belangen die zijn gebaat bij de in het plan voorziene ontwikkelingen. Hierbij heeft de raad betrokken dat naar aanleiding van de zienswijze van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] in overleg met de initiatiefnemer is overeengekomen om ten opzichte van het ontwerpplan aan een groter gedeelte van het bouwvlak tegenover hun woning een maximale bouwhoogte van 14,5 meter toe te kennen. Voorts stelt de raad voldoende rekening te hebben gehouden met de monumentale status van de woning van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B].
3.2. In de verbeelding is weergegeven dat aan het perceel [locatie 2], dat tegenover de woning van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] ligt, de bestemming "Centrum - 3" is toegekend. Voorts is aan de eerste 5 meter van het aan het perceel toegekende bouwvlak vanaf de woning van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] bezien een maximale bouwhoogte van 14,5 meter toegekend en aan het overige deel een bouwhoogte van 18,5 meter.
Ingevolge artikel 9, lid 9.1, van de planregels zijn de voor "Centrum - 3" aangewezen gronden bestemd voor:
a. wonen, met dien verstande dat op de locaties met de aanduiding 'zorgwoning' uitsluitend zorgwoningen zijn toegestaan;
b. detailhandel;
c. dienstverlening;
d. kantoren uitsluitend op de begane grond met dien verstande dat tevens de bestaande kantoren op de verdieping zijn toegestaan;
e. maatschappelijke voorzieningen;
f. garageboxen ter plaatse van de aanduiding 'garagebox';
g. zorgwoningen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'zorgwoning';
h. horeca uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'horeca';
met bijbehorende bouwwerken, overige bouwwerken, wegen en paden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven.
3.3. Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] dat de zichtbaarheid van hun monumentale stadsboerderij aan de [locatie 1] door de in het plan voorziene ontwikkeling ontoelaatbaar afneemt, overweegt de Afdeling als volgt. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat de raad bij de vaststelling van het plan rekening heeft gehouden met de monumentale status van de woning van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] en de zichtbaarheid van het pand vanaf het Stadsplein heeft willen behouden. Ter zitting heeft de raad in dit verband toegelicht dat hij het bouwvlak op het perceel [locatie 2], dat tegenover deze woning ligt, om die reden niet tot de kadastrale grens van het perceel heeft gelegd, maar vanaf het Stadsplein gezien op ongeveer 2 meter daarachter. De raad heeft onweersproken gesteld dat de woning van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] hierdoor vanaf het Stadsplein zichtbaar is. Gelet hierop, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de zichtbaarheid van de monumentale woning van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] voldoende is geborgd.
Het betoog faalt.
3.4. Met betrekking tot de gestelde aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] stelt de Afdeling voorop dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen.
De afstand tussen de woning van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] en de gronden aan de overzijde van de Op den Brand waarop het bouwvlak is voorzien bedraagt op het smalste gedeelte minder dan 3 meter. Vaststaat dat het plan in een verhoging van de maximaal toegestane bouwhoogtes op deze gronden voorziet ten opzichte van het voorheen geldende plan "Kom ‘s-Heerenberg", vastgesteld door de raad op 4 december 1985, goedgekeurd door het college van gedeputeerde staten van Gelderland op 3 juni 1986, ingevolge waarvan op de gronden tegenover de woning van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] een gebouw was toegestaan met een maximale goothoogte van 8 meter en een maximale bouwhoogte van 12 meter.
De raad erkent dat, mede gelet op de geringe breedte van de Op den Brand, vermindering van lichtinval en privacy in de woning van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] kan optreden als gevolg van het verhogen van de maximaal toegestane bouwhoogte, maar stelt zich op het standpunt dat het woon- en leefklimaat van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] daardoor niet zodanig wordt aangetast dat daaraan in de belangenafweging doorslaggevend gewicht had moeten worden toegekend. In dat verband heeft de raad toegelicht dat rekening is gehouden met de belangen van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] door aan de eerste vijf meter van het in het plan voorziene bouwvlak vanaf de woning van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] bezien en aan de hoekpunten ervan een bouwhoogte van maximaal 14,5 meter toe te staan en door het bouwvlak zodanig te situeren dat de steeg Op den Brand ten opzichte van de huidige feitelijke situatie met 10 tot 50 cm zal worden verbreed. Volgens de raad is het niet mogelijk om de bouwhoogte voor het overige verder terug te brengen, omdat het plan daarmee niet langer financieel haalbaar zou zijn. Voorts heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat de sociale veiligheid van de steeg door de in het plan voorziene ontwikkelingen juist wordt vergroot, omdat het centrum van ’s-Heerenberg hiermee wordt gerevitaliseerd. In hetgeen [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich onder deze omstandigheden niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat aan de belangen van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] wat de aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van hun woning betreft geen doorslaggevend gewicht behoefde te worden toegekend. Daarbij neemt de Afdeling mede in aanmerking dat [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] in het centrum van ’s-Heerenberg wonen en derhalve rekening dienen te houden met stedelijke ontwikkelingen in de directe omgeving van hun woning.
Het betoog faalt.
3.5. Het beroep van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] is ongegrond.
Het beroep van Lidl
Ontvankelijkheid
4. Lidl betoogt dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat geen aanleiding bestaat om een exploitatieplan vast te stellen.
4.1. Ingevolge artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb, kan een belanghebbende bij de Afdeling beroep instellen tegen het besluit omtrent vaststelling van een exploitatieplan voor gronden, begrepen in een gelijktijdig vastgesteld bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 8:2, vierde lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) wordt als belanghebbende bij een besluit als bedoeld in artikel 6.12, eerste en tweede lid, van de Wro, in elk geval aangemerkt degene die een grondexploitatieovereenkomst heeft gesloten met betrekking tot de in het desbetreffende besluit opgenomen gronden, of die eigenaar is van die gronden.
4.2. Het beroep van Lidl is in zoverre gericht tegen het niet vaststellen van delen van een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, van de Wro. Indien de raad in dit geval een exploitatieplan zou hebben vastgesteld, zou Lidl niet als belanghebbende kunnen worden aangemerkt bij de desbetreffende onderdelen van het exploitatieplan. Daartoe is van belang dat Lidl geen eigenaar is van gronden in het exploitatiegebied en evenmin een grondexploitatieovereenkomst als bedoeld in artikel 6.24, eerste lid, van de Wro heeft gesloten met betrekking tot gronden in het exploitatiegebied.
Gelet hierop en nu ook anderszins niet is gebleken van belangen van Lidl, die rechtstreeks betrokken zouden zijn bij de vaststelling van de desbetreffende delen van een exploitatieplan, kan zij evenmin worden aangemerkt als belanghebbende bij het niet vaststellen van de desbetreffende delen van een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, van de Wro.
Het beroep van Lidl is in zoverre niet-ontvankelijk.
5. De raad stelt voorts dat het beroep van Lidl, voor zover gericht tegen de plandelen met de bestemmingen "Maatschappelijk", "Gemengd - 1" en "Detailhandel", niet-ontvankelijk is. Daartoe voert hij aan dat Lidl over deze plandelen, die volgens haar in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) zijn vastgesteld, geen zienswijze heeft ingediend.
5.1. Lidl heeft een zienswijze ingediend over de bestemming "Wonen - 2" die in het ontwerpplan aan die gronden van het perceel Emmerikseweg 1-5 te ‘s-Heerenberg waarop Lidl een supermarkt exploiteert was toegekend. Lidl heeft in dit verband betoogd dat het ontwerpplan in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro geen expliciete verantwoording bevat van de keuze om aan die gronden waarop Lidl thans een supermarkt exploiteert een woonbestemming toe te kennen en niet is gebleken dat deze voorgenomen stedelijke ontwikkeling daar nog in een actuele regionale behoefte voorziet. De beroepsgrond over de strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro, voor zover aan gronden in het plangebied de bestemmingen "Maatschappelijk", "Gemengd - 1" en "Detailhandel" zijn toegekend, steunt niet op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze.
Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan door een belanghebbende geen beroep worden ingesteld tegen onderdelen van het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarover hij bij het ontwerpplan geen zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten. Deze omstandigheid doet zich niet voor.
Het beroep van Lidl is in zoverre niet-ontvankelijk.
Inhoudelijk
6. Lidl is exploitant van een supermarkt aan de Emmerikseweg 1-5 en betoogt dat deze gronden ten onrechte niet in het plangebied zijn opgenomen. Daartoe voert zij aan dat ten aanzien van de bestemming "Wonen" die in het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Centrum 's-Heerenberg, Oudste Poortstraat Klinkerstraat 2007", vastgesteld door de raad op 28 juni 2007, goedgekeurd door het college van gedeputeerde staten van Gelderland op 18 december 2007, aan de gronden is toegekend een nieuwe ruimtelijke afweging had moeten worden gemaakt, en dat sprake is van onlosmakelijke ruimtelijke samenhang tussen de gronden waarop Lidl een supermarkt exploiteert en de gronden in het plangebied. Volgens Lidl had de supermarkt ter plaatse als zodanig bestemd moeten worden.
6.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de gronden waarop de supermarkt van Lidl is gevestigd niet in het plan zijn opgenomen, omdat de thans geldende regeling ten aanzien van deze gronden nog actueel is.
6.2. Het beroep van Lidl heeft betrekking op de begrenzing van het plan. De Afdeling stelt voorop dat de raad, gelet op de systematiek van de Wro, beleidsvrijheid toekomt bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening of anderszins in strijd met het recht.
In het ontwerpplan was aan de gronden waarop Lidl thans een supermarkt exploiteert de bestemming "Wonen - 2" toegekend. Deze gronden maken in het vastgestelde bestemmingsplan geen onderdeel meer uit van het plangebied. In de stukken en ter zitting heeft de raad uiteengezet dat hij de gronden waarop Lidl thans is gevestigd niet in het plan heeft opgenomen, omdat de regeling zoals opgenomen in het geldende plan "Centrum 's-Heerenberg, Oudste Poortstraat Klinkerstraat 2007", waarbij de exploitatie van Lidl op de huidige locatie onder het overgangsrecht is gebracht, nog voldoende actueel is en dat herziening van de geldende bestemming daarmee niet noodzakelijk is. De Afdeling acht de keuze van de raad hiermee evenwel niet toereikend gemotiveerd. Daartoe is van belang dat Lidl er terecht op heeft gewezen dat diverse gronden waarvoor na het bestemmingsplan "Centrum 's-Heerenberg, Oudste Poortstraat Klinkerstraat 2007" nog een bestemmingsplan is vastgesteld, waaronder het bestemmingsplan "Emmerikseweg 17", vastgesteld op 29 november 2012, en het bestemmingsplan "Stadspark", vastgesteld op 28 juni 2013, en die daarmee in een actuele planologische regeling waren voorzien desondanks wel in het thans voorliggende plan zijn opgenomen, als onderdeel van het plangebied. De raad heeft niet inzichtelijk gemaakt in hoeverre deze gronden wat de actualiteit van de planologische regeling betreft, verschillen met de gronden waarop Lidl thans is gevestigd.
Voorts stelt de raad de betreffende gronden niet in het plangebied te hebben opgenomen, omdat het gebruik van Lidl daarmee nogmaals onder het overgangsrecht zou worden gebracht, hetgeen volgens de raad niet is toegestaan. De Afdeling kan dit standpunt van de raad evenmin volgen. Daartoe is van belang dat, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in zaak nr. 201105898/1/R1 van 26 september 2012) het opnieuw onder het overgangsrecht brengen van gebruik onder omstandigheden aanvaardbaar kan zijn. Hiervoor is in ieder geval vereist dat de gerechtvaardigde verwachting bestaat dat het bestaande gebruik binnen de planperiode zal worden beëindigd. Nu de raad ter zitting heeft toegelicht dat het gemeentebestuur voornemens is ten aanzien van de gronden waarop thans een supermarkt is gevestigd een onteigeningsprocedure te starten die naar verwachting in 2017 of 2018 is afgerond, valt niet zonder nadere motivering op voorhand in te zien waarom de raad geen nieuwe planologische regeling voor de gronden van het perceel Emmerikseweg 1-5 heeft kunnen vaststellen. Een en ander klemt te meer, nu in de plantoelichting staat dat de raad met het plan mede beoogt meer uniformiteit in regels en wijze van bestemmen voor het centrum van ’s-Heerenberg aan te brengen en het beleid te actualiseren en te herformuleren. Gelet hierop, is de Afdeling van oordeel dat de raad zijn keuze voor de planbegrenzing in dit geval onvoldoende heeft gemotiveerd.
Het betoog slaagt.
6.3. Ten aanzien van het betoog van Lidl dat de thans aanwezige supermarkt op de bestreden gronden als zodanig bestemd had moeten worden, overweegt de Afdeling dat nu de gronden geen onderdeel uitmaken van het plangebied, niet aan een inhoudelijk oordeel van dit betoog kan worden toegekomen.
Het betoog faalt.
7. Lidl betoogt verder dat toepassing van de in het plan voorziene bevoegdheid om ter plaatse van de aanduiding "wetgevingszone - wijzigingsgebied 1" een supermarkt toe te staan mogelijk tot leegstand en tot aantasting van de voorzieningenstructuur leidt. Bovendien is deze locatie slecht bereikbaar voor autoverkeer.
7.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het voorheen geldende bestemmingsplan reeds in de vestiging van een supermarkt op de bestreden percelen voorzag. Volgens de raad ziet de wijzigingsbevoegdheid niet op het planologisch toevoegen van een supermarktlocatie, maar op het vergroten van het pand en bijbehorend parkeerterrein, waardoor de bereikbaarheid en parkeersituatie juist worden verbeterd.
7.2. In de verbeelding is weergegeven dat aan de bestreden percelen aan de Molenpoortstraat de bestemming "Centrum - 1" en de aanduiding "wetgevingszone - wijzigingsgebied 1" zijn toegekend.
Ingevolge artikel 34, lid 34.2, van de planregels zijn burgemeester en wethouders, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wro, bevoegd het plan ter plaatse van de aanduiding "wetgevingszone - wijzigingsgebied 1" te wijzigen in:
1. een supermarkt van maximaal 1.900 m2 bvo op de begane grond;
2. overige detailhandel van maximaal 1.250 m2 bvo;
3. bebouwing bestaand uit maximaal 2 bouwlagen met een maximum bouwhoogte van 9 meter;
4. parkeervoorzieningen, waarbij moet worden voldaan aan landelijke richtlijnen en normen (CROW).
7.3. De Afdeling stelt vast dat het college van burgemeester en wethouders ingevolge artikel 34, lid 34.2, van de planregels over de wijzigingsbevoegdheid beschikt om ter plaatse van de bestreden percelen de vestiging van een supermarkt toe te staan. Naar het oordeel van de Afdeling houdt opname van een wijzigingsbevoegdheid in een bestemmingsplan in dat de daarmee mogelijk te maken ontwikkelingen in beginsel in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening moeten worden geacht. Dit betekent onder meer dat de raad reeds bij het opnemen van de wijzigingsbevoegdheid in het plan inzicht moet geven in de vraag welke invloed de vestiging van een supermarkt ter plaatse van het wijzigingsgebied zal hebben op de leegstand en het voorzieningenniveau in het centrum van ‘s-Heerenberg.
In de plantoelichting staat dat een supermarkt aan de Molenpoortstraat als publiekstrekker zal fungeren, waarmee de gewenste functie van het centrum kan worden versterkt. Ter zitting heeft de raad toegelicht zich op het standpunt te stellen dat de vestiging van een supermarkt ter plaatse niet tot leegstand of aantasting van het voorzieningenniveau zal leiden, waarbij hij in aanmerking neemt dat uit onderzoek naar de distributieve ruimte in het kader van de beleidsnotitie "Detailhandelsstructuurvisie ’s-Heerenberg" van 12 januari 2013 is gebleken dat ruimte bestaat voor vier supermarkten in ’s-Heerenberg. Voor zover Lidl betoogt dat vanwege de aanwezigheid van haar supermarkt thans vijf supermarkten mogelijk zijn, heeft de raad er ter zitting op gewezen dat de exploitatie van de supermarkt van Lidl reeds onder het overgangsrecht is gebracht en het voornemen bestaat om tot onteigening over te gaan. De Afdeling ziet in hetgeen Lidl heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich onder deze omstandigheden niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de wijzigingsbevoegdheid niet tot toename van leegstand of ontwrichting van het voorzieningenniveau zal leiden.
Voorts heeft Lidl haar stelling dat de gronden waaraan de aanduiding "wetgevingszone - wijzigingsgebied 1" is toegekend slecht zijn ontsloten niet onderbouwd, zodat de Afdeling evenmin aanleiding ziet voor het oordeel dat de ontwikkeling die de wijzigingsbevoegdheid mogelijk maakt in zoverre in strijd met een goede ruimtelijke ordening moet worden geacht.
Het betoog faalt.
8. In hetgeen Lidl heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover het betreft de plangrens rondom het perceel aan de Emmerikseweg 1-5 te ‘s-Heerenberg, waarop Lidl thans een supermarkt exploiteert, niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep van Lidl is gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb te worden vernietigd.
9. De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb de raad op te dragen om met inachtneming van deze uitspraak een nieuw plan vast te stellen en zal daartoe een termijn stellen. Het door de raad te nemen nieuwe besluit behoeft niet overeenkomstig afdeling 3.4 van de Awb te worden voorbereid.
Proceskosten
10. De raad dient op na te melden wijze in de proceskosten van Lidl te worden veroordeeld.
Voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van de vennootschap met beperkte aansprakelijkheid naar Duits recht Lidl Nederland GmbH, voor zover het is gericht tegen het niet vaststellen van een exploitatieplan en tegen de plandelen met de bestemmingen "Maatschappelijk", "Gemengd - 1" en "Detailhandel", niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep van de vennootschap met beperkte aansprakelijkheid naar Duits recht Lidl Nederland GmbH voor het overige gegrond;
III. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Montferland van 30 januari 2014 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Centrum ’s-Heerenberg e.o." voor zover het betreft de plangrens rondom het perceel aan de Emmerikseweg 1-5 te ‘s-Heerenberg, waarop de vennootschap met beperkte aansprakelijkheid naar Duits recht Lidl Nederland GmbH thans een supermarkt exploiteert;
IV. draagt de raad van de gemeente Montferland op om binnen 26 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
V. verklaart het beroep van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] ongegrond;
VI. veroordeelt de raad van de gemeente Montferland tot vergoeding van bij de vennootschap met beperkte aansprakelijkheid naar Duits recht Lidl Nederland GmbH in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten van een bedrag van € 980,00 (zegge: negenhonderdtachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. gelast dat de raad van de gemeente Montferland aan de vennootschap met beperkte aansprakelijkheid naar Duits recht Lidl Nederland GmbH het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 328,00 (zegge: driehonderdachtentwintig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. E. Helder en mr. R. Uylenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Plambeck
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2015
159-820.