201308326/3/R4.
Datum uitspraak: 25 maart 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Hoek van Holland, gemeente Rotterdam,
appellant,
en
de raad van de gemeente Westland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 25 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Kern Monster" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 mei 2014, waar [appellant], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door E.J. den Hollander, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Bij tussenuitspraak van 25 juni 2014 in zaak nr. 201308326/1/R4 heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 26 weken na de verzending van de tussenuitspraak het daarin omschreven gebrek in het besluit van 25 juni 2013 te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.
Bij besluit van 16 december 2014 heeft de raad het besluit van 25 juni 2013 gedeeltelijk gewijzigd.
[appellant] is in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze over de wijze waarop het gebrek is hersteld naar voren te brengen. [appellant] heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt.
De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. In de tussenuitspraak heeft de Afdeling onder 9.3 overwogen dat de achterste woning op het perceel [locatie 1] te Monster buiten de vastgestelde situering van het bouwvlak valt, waardoor [appellant] in zijn bouwmogelijkheden wordt beperkt. De raad heeft ter zitting erkend dat deze omstandigheid door hem niet is onderkend. De Afdeling heeft hierop geoordeeld dat het bestreden besluit wat betreft het plandeel met de bestemming "Wonen" voor het perceel [locatie 1], voor zover het betreft de situering van het bouwvlak, in zoverre is vastgesteld in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid.
Voorts heeft de Afdeling onder 10.2 overwogen dat de raad abusievelijk niet de toegestane goot- en nokhoogte binnen het plandeel met de bestemming "Wonen" op het perceel [locatie 2] te Monster heeft aangepast, terwijl deze aanpassing in de zienswijzennota wel was toegezegd. Gelet hierop heeft de Afdeling geoordeeld dat het bestreden besluit en de verbeelding, wat betreft het plandeel met de bestemming "Wonen" voor het perceel [locatie 2] voor zover daarbij als maximale goot- en bouwhoogte respectievelijk 3 en 6 m is toegekend, in onderlinge samenhang bezien, in zoverre zijn vastgesteld in strijd met de rechtszekerheid.
Tevens heeft de Afdeling onder 11.2 overwogen dat door de raad in het plan abusievelijk niet in een groter bouwvlak binnen het plandeel met de bestemming "Wonen" voor het perceel [locatie 3] te Monster is voorzien, terwijl deze aanpassing wel in de zienswijzennota was toegezegd. Gelet hierop heeft de Afdeling geoordeeld dat het bestreden besluit en de verbeelding, wat betreft de aanduiding "bouwvlak" binnen het plandeel met de bestemming "Wonen" voor het perceel [locatie 3], in onderlinge samenhang bezien, in zoverre zijn vastgesteld in strijd met de rechtszekerheid.
2. Het beroep van [appellant] tegen het besluit van 25 juni 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Kern Monster" is, gelet op de overwegingen 9.3, 10.2 en 11.2 van de tussenuitspraak, gegrond. Dit besluit dient wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd voor zover het de in die overwegingen genoemde planonderdelen betreft.
3. In de tussenuitspraak heeft de Afdeling de raad opgedragen om de daarin omschreven gebreken in het besluit van 25 juni 2013 te herstellen. De raad diende daartoe allereerst met inachtneming van rechtsoverweging 9.3 te onderzoeken of de aanwezigheid van de achterste woning op het perceel [locatie 1] in het door de raad als uitbouw aangemerkte bouwwerk aanleiding geeft het bouwvlak binnen het plandeel met de bestemming "Wonen" aan te passen zodanig dat het mede dit bouwwerk omvat, en zo nodig het besluit in zoverre te wijzigen.
Voorts diende de raad met inachtneming van rechtsoverweging 10.2 het besluit te wijzigen door vaststelling van een maximale nok- en goothoogte van respectievelijk 6 en 10 m binnen het plandeel met de bestemming "Wonen" voor het perceel [locatie 2].
Tevens diende de raad met inachtneming van rechtsoverweging 11.2 het besluit te wijzigen door het vaststellen van het bouwvlak, zoals door [appellant] op bijlage 3 bij zijn beroepschrift is weergegeven, binnen het plandeel met de bestemming "Wonen" voor het perceel [locatie 3].
4. Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de raad bij besluit van 16 december 2014 het plan gewijzigd door:
- het bouwvlak binnen het plandeel met de bestemming "Wonen" voor het perceel [locatie 1] op de verbeelding zodanig aan te passen dat de achterste woning op dit perceel binnen het bouwvlak valt;
- de maximale nok- en goothoogte binnen het plandeel met de bestemming "Wonen" voor het perceel [locatie 2] vast te stellen op respectievelijk 6 en 10 m;
- het bouwvlak binnen het plandeel met de bestemming "Wonen" voor het perceel [locatie 3] zodanig vast te stellen zoals dit door [appellant] op bijlage 3 van zijn beroepschrift is weergegeven.
5. Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb heeft het bezwaar of beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
6. Het besluit van 16 december 2014 is een besluit als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb. Nu met dit besluit aan het beroep van [appellant] geheel tegemoet is gekomen, heeft dit beroep gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, niet van rechtswege mede betrekking op dat besluit, omdat [appellant] hierbij onvoldoende belang heeft.
7. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken. De door [appellant] opgegeven kosten voor het uitbrengen van een deskundigenrapport komen niet voor vergoeding in aanmerking, reeds omdat een dergelijk rapport niet is ingebracht. Voor zover [appellant] een vergoeding wenst voor een ter zitting meegebrachte deskundige in de persoon van [gemachtigde], komen deze kosten evenmin voor een vergoeding in aanmerking, reeds omdat hij niet als zodanig is aangemeld overeenkomstig artikel 8:60, vierde lid, van de Awb. [gemachtigde] kan voorts niet worden aangemerkt als een derde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent als bedoeld in artikel 1, onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Westland van 25 juni 2013, kenmerk 13-0027309, waarbij het bestemmingsplan "Kern Monster" is vastgesteld, voor zover het betreft:
a. het bouwvlak binnen het plandeel met de bestemming "Wonen" dat betrekking heeft op het perceel [locatie 1] in Monster;
b. de aanduiding van de maximale nok- en goothoogte binnen het plandeel met de bestemming "Wonen" dat betrekking heeft op het perceel [locatie 2] in Monster;
c. het bouwvlak binnen het plandeel met de bestemming "Wonen" voor zover het betrekking heeft op het perceel [locatie 3] in Monster;
III. gelast dat de raad van de gemeente Westland aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. G. van der Wiel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Postma, griffier.
w.g. Van der Wiel w.g. Postma
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2015
539-817.