201401104/1/R1.
Datum uitspraak: 25 maart 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], wonend te Kortenhoef, gemeente Wijdemeren,
2. [appellanten sub 2] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 2]), wonend te Vreeland, gemeente Stichtse Vecht,
3. [appellanten sub 3] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 3]), wonend te Hilversum,
4. [appellant sub 4], wonend te Kortenhoef, gemeente Wijdemeren,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Wijdemeren,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 28 november 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied Kortenhoef" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 3] en [appellant sub 4] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 januari 2015, waar [appellant sub 1A], bijgestaan door ing. G.C.M. Verkleij, [appellant sub 2], bijgestaan door mr. T.A. Timmermans, advocaat te Rhenen, [appellant sub 3], bijgestaan door mr. M.E. van den Kommer, [appellant sub 4], bijgestaan door mr. S. Haak, advocaat te Utrecht, en de raad, vertegenwoordigd door Y.A.M. Ekelschot, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in een actueel juridisch-planologisch kader voor het buitengebied rond de kern Kortenhoef.
Beroep [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B]
3. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] richten zich tegen de planregeling voor de percelen Emmaweg 58a, 58b en 59. Zij betogen dat door niet te werken met een bouwvlak met een bebouwingspercentage maar met bouwvlakken die strak om de bestaande bebouwing zijn getrokken, in het plan flexibiliteit ontbreekt. Daarbij wijzen zij erop dat het vorige bestemmingsplan "Buitengebied II" in zoverre wel flexibel was met ruimere bouwmogelijkheden. Nu het plan conserverend van aard is, had bij het vorige plan moeten worden aangesloten.
3.1. De raad stelt dat de feitelijk bestaande bebouwing in het plan is opgenomen, door de omvang van de bouwvlakken op de verbeelding op te nemen. Die oppervlakte bedraagt 806 m2 en is groter dan de oppervlakte van de toegestane bebouwing in het vorige bestemmingsplan, welke 724 m2 bedroeg. De ingevolge het vorige plan maximaal toegestane vergroting met 10% is gelet daarop al gebruikt. Voorts kan nog een vrijstaande bedrijfswoning worden toegevoegd. De flexibiliteit onder het vorige plan had nauwelijks betekenis, nu het perceel al nagenoeg bebouwd was. Het bestemmingsvlak is uitgebreid ten opzichte van het bestemmingsvlak in het vorige plan. Een bebouwingspercentage zoals door [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] verzocht past ook niet in de gewijzigde systematiek van het nieuwe plan.
3.2. Aan de percelen Emmaweg 58a, 58b en 59 is de bestemming "Bedrijf" toegekend. Binnen het bestemmingsvlak zijn drie bouwvlakken opgenomen.
Ingevolge artikel 4, lid 4.2.1, van de planregels mag wat gebouwen betreft ter plaatse van de in de bestemming "Bedrijf" bedoelde gronden worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
a. bedrijfsgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd en dienen achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning te worden gebouwd, met uitzondering van de percelen met de nadere aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - bedrijfsgebouwen';
b. de goothoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 4,5 meter;
c. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 9 meter, tenzij op de verbeelding anders is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)';
d. een nieuwe bedrijfswoning mag uitsluitend worden gebouwd met inachtneming van de voorgevelrooilijn van de (bestaande) bedrijfswoning;
e. de oppervlakte van de bedrijfswoning mag, inclusief aan- en uitbouw, bijgebouwen en overkappingen, niet meer bedragen dan 190 m²;
f. de goothoogte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 6 meter;
g. de bouwhoogte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 9 meter.
3.3. In het bestemmingsplan "Buitengebied II - ‘s-Graveland" was aan de percelen Emmaweg 58a, 58b en 59 de bestemming "Gemengde bebouwing" toegekend.
Ingevolge artikel 7, tweede lid, van de planvoorschriften mochten op de voor gemengde bebouwing aangewezen gronden uitsluitend in de bestemming passende bouwwerken worden gebouwd, onder de volgende voorwaarden:
a. per bestemmingsvlak is de bouw van één dienstwoning toegestaan, waaronder mede begrepen wordt een bestaande woning;
b. bedrijfsgebouwen mogen uitsluitend achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van de dienstwoning worden gebouwd, of bij ontbreken daarvan op tenminste 25 m uit de weg;
c. de oppervlakte van een dienstwoning mag niet meer dan 150 m2 zijn;
d. per bestemmingsvlak mag de totale oppervlakte aan bestaande gebouwen met ten hoogste 10% worden vergroot, voor zover de gronden nader zijn aangeduid met "V" is een vergroting met ten hoogste 40% toegestaan;
[…]
3.4. In het algemeen kunnen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen.
De Afdeling overweegt dat de keuze van de raad om een andere systematiek te hanteren niet onredelijk is. In hetgeen [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] hebben aangevoerd is geen aanleiding gelegen voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid tot de bebouwingsregeling heeft kunnen komen. De bestaande bebouwing is als zodanig bestemd. De raad heeft daarbij mogen betrekken dat de onder het vorige plan bestaande mogelijkheid om de totale oppervlakte aan bestaande gebouwen met 10% te vergroten reeds is benut. Voorts heeft de raad gesteld dat er nog een vrijstaande bedrijfswoning bij mag komen, nu de vorige niet meer als zodanig in gebruik is. Voor zover [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] zich beroepen op een in 2007 verleende vrijstelling en bouwvergunning, geldt dat daarvan geen gebruik is gemaakt en het desbetreffende besluit tot verlening van een bouwvergunning is ingetrokken op 29 januari 2013. Voorts kan, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraken van 15 juli 2009 in zaken nrs. 200805354/1 en 200900135/1/H1), als eenmaal met vrijstelling een bouwvergunning is verleend, op basis van dezelfde vrijstelling nadien niet voor een nieuw bouwplan bouwvergunning worden verleend, ook al past het nieuwe bouwplan binnen de verleende vrijstelling. Aan de vrijstelling komt dan ook geen betekenis meer toe. Het betoog faalt.
4. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] betogen dat de percelen Emmaweg 58a, 58b en 59 hadden moeten worden betrokken in een "wro-zone wijzigingsgebied", vooruitlopend op de planontwikkeling Groenewoud.
4.1. De raad stelt dat voor een wijzigingsbevoegdheid als verzocht geen aanleiding is, omdat in het kader van de planontwikkeling Groenewoud te zijner tijd een eigen nieuw bestemmingsplan zal worden opgesteld. Daarover bestaat nog onvoldoende duidelijkheid. Hetgeen [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] hebben aangevoerd, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat het standpunt van de raad ter zake onredelijk is. Het betoog faalt.
Beroep [appellant sub 2]
5. [appellant sub 2] betoogt dat binnen het bestemmingsvlak waar zijn perceel Emmaweg 64b deel vanuit maakt een extra woning mogelijk moet worden gemaakt, zodat het gebouw op dat perceel naast de drie al aanwezige woningen als woning kan worden gebruikt. Hij stelt dat het gebouw in 1948 is gebouwd als bedrijfswoning en lange tijd als zodanig is gebruikt. De provinciale regels staan aan een extra woning niet in de weg en die woning zal geen negatief effect hebben op de omgeving.
5.1. De raad stelt dat het perceel weliswaar op grond van de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie binnen Bestaand Bebouwd Gebied (hierna: BBG) ligt, maar het uitgangspunt is dat in het desbetreffende gebied in principe geen woningen worden toegevoegd. Extra verstedelijking is onwenselijk. In het verleden is al medewerking verleend aan de Ruimte voor Ruimte regeling, waardoor een extra woning is toegevoegd. In de daarop betrekking hebbende partiële herziening van het bestemmingsplan "Buitengebied II - ‘s-Gravenland" is tevens het gebruik van het perceel Emmaweg 64b als cursusruimte mogelijk gemaakt. Voor gebruik als woning van die cursusruimte is nooit toestemming gegeven. Er is immers al een extra woning gerealiseerd. [appellant sub 2] woont ook niet op perceel Emmaweg 64b, maar in Vreeland.
5.2. Aan het perceel Emmaweg 64b is de bestemming "Wonen" toegekend. Het maximaal aantal wooneenheden binnen het bestemmingsvlak voor de percelen Emmaweg 64, 64a, 64b en 64c is drie.
Ingevolge artikel 19, lid 19.1, onder a, van de planregels zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor wonen, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroep.
Ingevolge lid 19.2.2 mag het aantal woningen per bestemmingsvlak niet meer bedragen dan is aangeduid ter plaatse van de aanduiding "maximum aantal wooneenheden".
Ingevolge lid 19.4.1, onder a, geldt als gebruik in strijd met de bestemming, in ieder geval het gebruik van de in lid 19.1 bedoelde gronden voor bewoning van bijgebouwen.
5.3. Ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied II - ‘s-Graveland", zoals partieel herzien bij besluit van 23 september 2004, was aan het pand Emmaweg 64b de bestemming "Woondoeleinden" toegekend en de nadere aanduiding "b". Binnen het bestemmingsvlak waren tevens twee bouwvlakken opgenomen, ten behoeve van Emmaweg 64a onderscheidenlijk Emmaweg 64c.
Ingevolge artikel 5, tweede lid, onder r, van de planvoorschriften mochten woningen uitsluitend binnen de bouwvlakken worden gebouwd, met dien verstande dat per bouwvlak maximaal 1 woning was toegestaan.
Ingevolge dit lid, onder s, werd op gronden voor zover deze nader zijn aangeduid met "b" tevens het gebruik als cursusruimte toegestaan.
5.4. Vast staat dat binnen het bestemmingsvlak ter plaatse van Emmaweg 64, 64a en 64c in totaal drie woningen aanwezig zijn. De Afdeling acht het door de raad gehanteerde uitgangspunt dat het onwenselijk is om in het desbetreffende gebied woningen toe te voegen, niet onredelijk. Voormelde partiële herziening heeft onder meer betrekking op de gronden van de voormalige biologische kwekerij van [appellant sub 2]. Die gronden zijn na de bedrijfsbeëindiging gesplitst in de percelen Emmaweg 64a, b en c. Bij de herziening is naast de woning op Emmaweg 64a ter plaatse van Emmaweg 64c, ter compensatie van de sloop van een kas, een woning mogelijk gemaakt en ter plaatse van Emmaweg 64b uitgegaan van handhaving van het bestaande door [appellant sub 2] gemaakte gebruik van het gebouw als cursusruimte. Het pand Emmaweg 64b wordt niet als woning gebruikt. Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat naast de drie binnen het bestemmingsvlak al aanwezige woningen een woning ter plaatse van Emmaweg 64b ruimtelijk niet aanvaardbaar is. Het gebruik dat in het verleden van het desbetreffende pand werd gemaakt noch de ligging binnen de BBG-contour geven aanleiding voor een ander oordeel. Het betoog faalt.
Beroep [appellant sub 3]
6. [appellant sub 3] vreest dat het huidige gebruik van zijn pand achter het perceel Kortenhoefsedijk 125 (hierna: het pand) voor met name het hobbymatig restaureren van schilderijen en lijsten niet onverkort kan worden voortgezet. In dit verband voert hij aan dat het pand ten onrechte is aangeduid als bijgebouw, aangezien het niet bij een hoofdgebouw behoort. Provinciale regels staan aan de kwalificatie als hoofdgebouw niet in de weg. Ten onrechte is het gebruik van het pand voor de tweede keer onder het overgangsrecht gebracht.
6.1. De raad stelt dat het niet om een hoofdgebouw in de zin van de planregels gaat, maar om een schuur die hobbymatig wordt gebruikt voor het restaureren van schilderijen en lijsten. In planologische zin gaat het om een bijgebouw bij de naastgelegen woning, waarbij de omstandigheid dat inmiddels de schuur en de woning niet meer dezelfde eigenaar hebben niet ter zake doet.
6.2. Aan de gronden waarop het gebouw van [appellant sub 3] staat is de bestemming "Wonen" toegekend. Op het bestemmingsvlak is het maximaal aantal wooneenheden bepaald op 11.
6.3. Ingevolge artikel 1, lid 1.42, van de planregels wordt onder hoofdgebouw verstaan: een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
Ingevolge artikel 19, lid 19.1, onder a, zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor wonen, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroep.
Ingevolge lid 19.2.2, onder a, mag het aantal woningen per bestemmingsvlak niet meer bedragen dan is aangeduid ter plaatse van de aanduiding "maximum aantal wooneenheden".
Ingevolge lid 19.4.1, onder a, geldt als gebruik in strijd met de bestemming, in ieder geval het gebruik van de in lid 19.1 bedoelde gronden voor bewoning van bijgebouwen.
6.4. Ingevolge het vorige bestemmingsplan "Buitengebied II - ’s-Graveland" was aan de desbetreffende gronden de bestemming "Woondoeleinden" toegekend. Ter plaatse van het gebouw van [appellant sub 3] was geen woning toegestaan.
6.5. De Afdeling overweegt dat de raad zich op het standpunt stelt dat het gebruik dat [appellant sub 3] van het pand maakt een ruimtelijke uitstraling heeft die past binnen de woonbestemming. Voor het oordeel dat de planregeling in de weg staat aan het gebruik van het pand voor het hobbymatig restaureren van schilderijen en lijsten ziet de Afdeling geen aanleiding. De vraag of het pand moet worden gekwalificeerd als hoofdgebouw dan wel als bijgebouw is in dit verband niet van belang. Ook komt aan de omstandigheid dat het pand en de naastgelegen woning niet meer dezelfde eigenaar hebben geen betekenis toe. Voorts doet zich, anders dan [appellant sub 3] aanvoert, niet de situatie voor dat het gebruik van het pand voor de tweede keer onder het overgangsrecht is gebracht, nu dit gebruik is toegelaten.
Hetgeen [appellant sub 3] heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid de planregeling voor het pand heeft kunnen vaststellen zoals hij heeft gedaan. Het betoog faalt.
Beroep [appellant sub 4]
7. [appellant sub 4] richt zich tegen de planregeling voor het perceel Emmaweg 75a. Hij betoogt dat de wijze waarop de raad de naar voren gebrachte zienswijzen heeft behandeld in strijd is met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
7.1. Artikel 3:46 van de Awb verzet zich er niet tegen dat de raad de zienswijzen samengevat weergeeft. Dat niet op ieder argument ter ondersteuning van een zienswijze afzonderlijk is ingegaan, is op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet voldoende is gemotiveerd. Niet is gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten niet in de overwegingen zijn betrokken.
8. Volgens [appellant sub 4] had aan het perceel Emmaweg 75a een bedrijfsbestemming met inbegrip van een bedrijfswoning moeten worden toegekend, nu hij een loodgietersbedrijf heeft ten behoeve waarvan op het perceel opslag plaats vindt en werkzaamheden worden verricht. De buiten opgeslagen materialen betreffen voorraad ten behoeve van het loodgietersbedrijf. Dit gebruik viel onder het overgangsrecht van het vorige plan en is thans ten onrechte wederom onder het overgangsrecht gebracht.
8.1. De raad stelt dat in principe geen nieuwe bedrijven worden toegevoegd. Er is geen sprake van buitenopslag met een bedrijfsmatig karakter. De aangetroffen buitenopslag van materialen valt niet onder het overgangsrecht, nu het al in strijd was met het vorige plan en ook in de loop der jaren is toegenomen. Het loodgietersbedrijf van [appellant sub 4] geeft ook overigens geen aanleiding voor een bedrijfsbestemming.
8.2. Aan het perceel is deels de bestemming "Wonen" en deels de bestemming "Agrarisch met waarden - natuur en landschapswaarden" toegekend.
Ingevolge artikel 19, lid 19.1, onder a, van de planregels zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor wonen, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroep.
Ingevolge lid 19.4.2 zijn in een woning een aan-huis-verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten toegestaan onder de volgende voorwaarden:
a. de aan-huis-verbonden beroeps- of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten mogen aan de woonfunctie geen afbreuk doen en dienen daaraan ondergeschikt te zijn in die zin dat de woonfunctie de primaire functie dient te blijven. Dit betekent dat niet meer dan 30% van het vloeroppervlak van de woning, inclusief aan- en uitbouwen ten behoeve van het aan-huis-verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten mag worden gebruikt;
b. de activiteiten mogen geen hinder opleveren voor de woonsituatie. Dit betekent dat in geval van bedrijfsactiviteiten uitsluitend bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan in categorie 1 van de van deze regels deel uitmakende Staat van Bedrijfsactiviteiten;
c. de activiteiten mogen zowel naar de aard als ten aanzien van de visuele aspecten ervan geen afbreuk doen aan het karakter van de woning en de woonomgeving;
d. de activiteiten mogen geen detailhandel en/of horeca betreffen;
e. de activiteiten mogen geen nadelige invloed hebben op de normale verkeersafwikkeling en geen onevenredige parkeerdruk veroorzaken.
Ingevolge artikel 3, lid 3.1, zijn de voor "Agrarisch met waarden - natuur- en landschapswaarden" aangewezen gronden bestemd voor:
a. de uitoefening van het agrarisch bedrijf in de vorm van grondgebonden veehouderij, niet zijnde intensieve veehouderij;
b. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van landschappelijke en/of natuurlijke waarden;
c. fiets- en wandelpaden;
d. waterhuishoudkundige voorzieningen;
[…]
8.3. In het vorige plan waren aan het perceel de bestemming "Woondoeleinden" en de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarden" toegekend.
8.4. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat een bedrijfsbestemming voor het perceel Emmaweg 75a niet in de rede ligt. Daarbij heeft de raad ervan mogen uitgaan dat alleen reeds als zodanig bestemde bedrijven in het plan worden opgenomen en in beginsel geen bedrijven worden toegevoegd. De ter plaatse verrichte activiteiten ten behoeve van het loodgietersbedrijf van [appellant sub 4] hebben de raad geen aanleiding voor een ander standpunt hoeven geven. Voor zover sprake is van gebruik van het perceel voor loodgieterswerkzaamheden, zoals voor binnenopslag van materialen, heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten ten behoeve van het loodgietersbedrijf op grond van artikel 19, lid 19.4.2, van de planregels in een woning zijn toegestaan. [appellant sub 4] heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze regeling een onevenredige belemmering betekent van zijn werkzaamheden. Een niet aan huis verbonden loodgietersbedrijf was al in strijd met het vorige plan. Voor zover sprake is van buitenopslag van materialen, heeft [appellant sub 4] niet aannemelijk gemaakt dat deze opslag onder het overgangsrecht van het vorige plan viel. Ter zitting is gebleken dat de opslag in de loop der tijd is toegenomen en niet steeds op dezelfde locatie heeft plaatsgevonden. Het betoog faalt.
8.5. De overige beroepsgronden behoeven gelet op het vorenstaande geen bespreking.
Conclusie
9. De beroepen van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] zijn ongegrond.
Proceskosten
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, voorzitter, en mr. E. Helder en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, griffier.
w.g. Koeman w.g. Zwemstra
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2015
91.