ECLI:NL:RVS:2015:881

Raad van State

Datum uitspraak
12 maart 2015
Publicatiedatum
18 maart 2015
Zaaknummer
201501311/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een eerdere uitspraak inzake aanwezigheid op de zetel van het Internationaal Strafhof

In deze zaak heeft de verzoeker de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State verzocht om herziening van een eerdere uitspraak van 15 oktober 2014, waarin werd geoordeeld dat zijn aanwezigheid op de zetel van het Internationaal Strafhof niet vereist was tijdens het hoger beroep in zijn strafzaak. De verzoeker heeft in zijn verzoek verwezen naar beslissingen van de Appeals Chamber van het Strafhof van 30 oktober 2014 en 8 december 2014, waarin hij stelt dat deze beslissingen aantonen dat zijn aanwezigheid wel degelijk vereist was.

De Afdeling heeft echter vastgesteld dat de beslissingen waar de verzoeker naar verwijst, dateren van na de eerdere uitspraak van 15 oktober 2014. Bovendien blijkt uit deze beslissingen niet dat de Appeals Chamber vóór de uitspraak van de Afdeling heeft beslist dat de verzoeker aanwezig diende te zijn. De Afdeling concludeert dat de verzoeker geen feiten of omstandigheden heeft aangedragen die voldoen aan de criteria van artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), die herziening van een onherroepelijke uitspraak mogelijk maken.

Daarom heeft de Afdeling het verzoek van de verzoeker als kennelijk ongegrond afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door de voorzitter en twee leden van de Afdeling bestuursrechtspraak, in aanwezigheid van de griffier, en is openbaar uitgesproken op 12 maart 2015.

Uitspraak

201501311/1/V1.
Datum uitspraak: 12 maart 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak na vereenvoudigde behandeling (artikel 8:54, eerste lid, in samenhang met artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) op het verzoek van:
[de vreemdeling],
verzoeker,
om herziening van de uitspraak van de Afdeling van 15 oktober 2014 in zaak nr. 201405219/1/V1.
Procesverloop
Verzoeker heeft de Afdeling bij brief verzocht de uitspraak van 15 oktober 2014 in zaak nr. 201405219/1/V1 te herzien. De brief en een afschrift van die uitspraak zijn aangehecht.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:119, eerste lid, van de Awb kan de Afdeling op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten en omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Afdeling eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2. Verzoeker betoogt dat de Afdeling er in de uitspraak van 15 oktober 2014 ten onrechte van uit is gegaan dat zijn aanwezigheid op de zetel van het Internationaal Strafhof gedurende het hoger beroep in zijn strafzaak niet is vereist. Daartoe wijst hij op beslissingen van de Appeals Chamber van het Strafhof van 30 oktober 2014 (nr. ICC-01/04-02/12-230) en 8 december 2014 (nr. ICC-01/04-02/12-236).
2.1. De beslissingen waarop verzoeker wijst, dateren van na de uitspraak van de Afdeling van 15 oktober 2014. Bovendien blijkt daaruit niet dat de Appeals Chamber reeds vóór de uitspraak van de Afdeling heeft beslist dat verzoeker op de zetel van het Strafhof aanwezig diende te zijn. In punt 10 van de beslissing van 30 oktober 2014 is vermeld dat de beraadslagingen van de Appeals Chamber zich thans ("currently") in een vergevorderd stadium bevinden en dat verzoeker onder deze omstandigheden ("in these circumstances") aanwezig dient te zijn op de zetel in de zin van artikel 29, eerste lid, van het Zetelverdrag tussen het Internationaal Strafhof en het Gastland. In de beslissing van 8 december 2014 gaat de Appeals Chamber niet in op de aanwezigheid van verzoeker op de zetel.
2.2. Verzoeker heeft derhalve geen feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb naar voren gebracht.
3. Het verzoek dient als kennelijk ongegrond te worden afgewezen.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. G. van der Wiel, leden, in tegenwoordigheid van mr. B.W. Mulder, griffier.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Mulder
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2015
747.