ECLI:NL:RVS:2015:878

Raad van State

Datum uitspraak
18 maart 2015
Publicatiedatum
18 maart 2015
Zaaknummer
201407447/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het beroep inzake duikcertificaat door het Nationaal Duikcentrum

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 24 juli 2014, waarin het beroep van [appellant] tegen een besluit van het Nationaal Duikcentrum (NDC) niet-ontvankelijk werd verklaard. Het NDC had op 24 juni 2013 het duikcertificaat van [appellant] vastgesteld op niveau A3, en na bezwaar werd dit niveau op 18 oktober 2013 aangepast naar A3/B4, met een vervaldatum van 15 juli 2015. De rechtbank oordeelde dat het besluit van 18 oktober 2013 niet op rechtsgevolg was gericht, omdat [appellant] nog steeds over het duikcertificaat niveau A3/B4 beschikte.

[Appellant] ging in hoger beroep en betoogde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het besluit van 18 oktober 2013 geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) was. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 26 februari 2015 behandeld. De Afdeling oordeelde dat het NDC ten onrechte een voorwaarde had gesteld aan het duikcertificaat, aangezien [appellant] voldeed aan de wettelijke ervaringseisen. De Afdeling verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en de besluiten van het NDC, en droeg het NDC op om een nieuw besluit te nemen waarin aan [appellant] het duikcertificaat niveau A3/B4 wordt toegekend tot en met 15 juli 2015.

Uitspraak

201407447/1/A2.
Datum uitspraak: 18 maart 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 24 juli 2014 in zaak nr. 13 / 9646 in het geding tussen:
[appellant]
en
het Nationaal Duikcentrum (hierna: het NDC).
Procesverloop
Bij besluit van 24 juni 2013 heeft het NDC het duikcertificaat van [appellant] bepaald op niveau A3.
Bij besluit van 18 oktober 2013 heeft het NDC naar aanleiding van het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar het niveau van het duikcertificaat tot en met 15 juli 2015 bepaald op A3/B4.
Bij besluit van 19 februari 2014 heeft het NDC [appellant] te kennen gegeven dat de door hem afgelegde praktijktoets onvoldoende was en dat het niveau van het duikcertificaat daarom niet wordt verhoogd naar A3/B4.
Bij uitspraak van 24 juli 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] tegen de brief van 18 oktober 2013 ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het NDC heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 februari 2015, waar [appellant], bijgestaan door mr. T. Ruhnke, en het NDC, vertegenwoordigd door mr. L.J.M. van Westerlaak, advocaat te Utrecht, J.J. Isselman en J.W.M. van Leth, beiden werkzaam bij het NDC, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 6.13, eerste lid, aanhef en onder a, van het Arbeidsomstandighedenbesluit (hierna: het Besluit) wordt in het bij of krachtens deze afdeling bepaalde verstaan onder duikarbeid: het verrichten van arbeid in een vloeistof of in een droge duikklok met inbegrip van het verblijf in die vloeistof of droge duikklok, waarbij voor de ademhaling gebruik wordt gemaakt van een gas onder een hogere druk dan de atmosferische druk.
Ingevolge artikel 6.16, zesde lid, zijn de duikers en de reserveduiker in het bezit van een certificaat duikarbeid met betrekking tot de soort arbeid die zij verrichten, dat is afgegeven door Onze Minister of een certificerende instelling.
Ingevolge artikel 6.5, derde lid, van de Arbeidsomstandighedenregeling wordt een certificaat als bedoeld in artikel 6.16, zesde lid, van het Besluit door de certificerende instelling afgegeven, indien de aanvrager voldoet aan de criteria zoals vastgelegd in het Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat duikarbeid, document: WSCS-WOD-D:2012, versie 1 (hierna: het Certificatieschema), zoals opgenomen in bijlage XVIc bij de regeling.
Ingevolge artikel 2 van het Certificatieschema wordt onder Certificerings- of keuringsinstelling (hierna:CKI) verstaan: kalibratie- of conformiteitsbeoordelingsinstellingen zoals certificatie-instellingen, keuringsdiensten van gebruikers, laboratoria, inspectie-instellingen en testinstituten.
Ingevolge artikel 6.1 heeft het toezicht tot doel om de vakbekwaamheid van gecertificeerd personeel te borgen. De CKI is verplicht te beoordelen of de certificaathouder blijft voldoen aan de gestelde eisen. De CKI voert in bepaalde situaties tussentijds toezicht uit. Deze situaties zijn nader uitgewerkt in paragraaf 6.2. De certificaathouder is verplicht mee te werken aan toezicht door de CKI, de nationale accreditatie-instantie en de Inspectie SZW.
Ingevolge artikel 6.2 voert de CKI, indien nodig, tussentijdse controles uit. De certificaathouder geeft tenminste tweejaarlijks de CKI inzage in zijn doorlopende beroepservaring van ten minste 20 duiken voor subcategorie A1, A2 en B1, dan wel ten minste 30 duiken voor de overige categorieën A3, B2, B3 en B4.
Ingevolge artikel 6.3.2 wordt, indien de CKI inzage neemt in het duikerlogboek van de certificaathouder, ingegaan op de volgende onderwerpen:
1. wijze van administreren en aanwezigheid van onlogische gegevens;
2. aantal gemaakte duiken in relatie tot de geldigheidsduur van het certificaat;
3. niveau van de duiken in relatie tot de categorie van duikwerkzaamheden waarvoor het certificaat is afgegeven.
Ingevolge artikel 6.3.3 moet, indien de CKI de beoordeling van een praktijkverrichting noodzakelijk acht, de keuze van de vereiste verrichting beargumenteerd in verhouding staan tot de aanleiding voor de controle en de eindtermen en toetstermen van het certificatieschema.
2. Het NDC, de certificerende instelling als bedoeld in artikel 6.16, zesde lid, van het Besluit, heeft op 15 juli 2010 aan [appellant] een duikcertificaat verstrekt voor het verrichten van duikarbeid op niveau A3/B4. Hiermee is [appellant] bevoegd te duiken op niveau A1 tot en met A3, oftewel duiken met SCUBA-uitrusting, alsmede op niveau B1 tot en met B4, oftewel duiken met SSE-uitrusting.
Bij aanvraag van 4 februari 2013 heeft [appellant] het NDC verzocht om een tussentijdse controle van zijn duikerlogboek in het kader van de overgangsregeling die het NDC in verband met de per 1 juli 2012 gewijzigde Arbeidsomstandighedenregeling heeft getroffen.
Aan het besluit van 24 juni 2013 heeft het NDC ten grondslag gelegd dat uit het logboekonderzoek is gebleken dat [appellant] in de 24 maanden voorafgaand aan de aanvraag alleen met SCUBA-duikuitrusting en niet met SSE-uitrusting heeft gedoken. Het niveau van zijn duikcertificaat is daarom bepaald op niveau A3.
In bezwaar heeft [appellant] een tot en met 5 september 2013 bijgewerkt duikerlogboek overgelegd, waaruit blijkt dat hij in de tussentijd zes keer met SSE-uitrusting heeft gedoken.
In het besluit op bezwaar van 18 oktober 2013 heeft het NDC het niveau van het duikcertificaat bepaald op A3/B4 met als vervaldatum 15 juli 2015 en [appellant] te kennen gegeven dat zijn eerstvolgende duik met SSE-uitrusting door een examinator zal worden beoordeeld, dat de vervaldatum zal worden aangepast aan het moment van toetsing en dat deze toetsing binnen vier maanden moet plaatshebben.
3. De rechtbank heeft het beroep van [appellant] niet-ontvankelijk verklaard. Zij is van oordeel dat het besluit van 18 oktober 2013 niet op rechtsgevolg is gericht, aangezien [appellant] nog steeds over het duikcertifcaat niveau A3/B4 beschikt, zodat geen sprake is van een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
4. [appellant] betoogt terecht dat de rechtbank ten onrechte tot dat oordeel is gekomen. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (bijvoorbeeld uitspraak van 30 juli 2008 in zaak nr. 200708645/1 behelst het nemen van een besluit op bezwaar als zodanig een publiekrechtelijke rechtshandeling. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, is het besluit op bezwaar van 18 oktober 2013 derhalve een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb.
5. De Afdeling zal de in beroep aangevoerde gronden bespreken, waaraan de rechtbank niet is toegekomen.
6. [appellant] heeft tevergeefs betoogd dat het besluit van 18 oktober 2013 onbevoegd is genomen, omdat het is ondertekend door J.J. Isselman, die geen lid van het bestuur van het NDC is. Het NDC heeft een nader stuk ingediend, waaruit blijkt dat J.J. Isselman is gemachtigd om alle taken die verband houden met examinering en certificering onder zijn verantwoordelijkheid uit te voeren en derhalve bevoegd was het besluit namens het NDC te ondertekenen.
7. [appellant] heeft betoogd dat het NDC hem bij het besluit van 18 oktober 2013 een ongeclausuleerd duikcertificaat op het niveau A3/B4 had moeten toekennen, omdat hij voldoet aan de wettelijke ervaringseis dat hij in de 24 maanden voorafgaand aan zijn aanvraag ten minste 30 duiken heeft gedaan. Dat deze duiken op het niveau A3/B4 moeten zijn, blijkt volgens hem niet uit de van toepassing zijnde wet- en regelgeving. Voor de voorwaarde in het besluit dat hij binnen vier maanden met goed gevolg een praktijktoets moet afleggen, bestaat volgens hem evenmin een wettelijke grondslag.
7.1. Het NDC stelt zich op het standpunt dat bij het besluit van 18 oktober 2013 een ongeclausuleerd duikcertificaat op niveau A3/B4 aan [appellant] is verstrekt en daarmee aan zijn bezwaar tegemoet is gekomen. Anders dan [appellant] betoogt, wordt volgens het NDC in dat besluit geen voorwaarde gesteld, het bevat slechts de mededeling dat de praktijkkennis van [appellant] zal worden beoordeeld in het kader van het toezicht, als bedoeld in hoofdstuk 6 van het Certificatieschema. [appellant] heeft daarom geen belang bij een beoordeling van het door hem ingestelde beroep, aldus het NDC.
7.2. In het besluit van 18 oktober 2013 heeft het NDC uiteengezet dat het naar aanleiding van de hoorzitting en de alsnog door [appellant] gemaakte SSE-duiken heeft besloten dat de eerstvolgende SSE-duik van [appellant] door een examinator zal worden getoetst, dat het niveau van het duikcertificaat tot en met 15 juli 2015 wordt bepaald op A3/B4, dat deze datum zal worden aangepast aan het moment van toetsing en dat deze toetsing binnen vier maanden moet plaatshebben. Het NDC heeft hier vervolgens ook uitvoering aan gegeven door op 19 februari 2014 te besluiten dat [appellant] niet langer bevoegd is met SSE-uitrusting te duiken, omdat hij voor de praktijktoets is gezakt.
Gelet op het vorenstaande kan het besluit van 18 oktober 2013 niet anders worden begrepen dan dat daarin de voorwaarde is gesteld dat [appellant] binnen vier maanden een praktijktoets doet, hetgeen ook overeenstemt met de verklaringen van het NDC ter zitting in beroep. Anders dan het NDC heeft aangevoerd, is met dat besluit dan ook niet aan de bezwaren van [appellant] tegemoetgekomen en heeft hij belang bij de beoordeling van de in beroep aangevoerde gronden.
7.3. De aanvraag van [appellant] betreft een aanvraag om een logboekonderzoek in het kader van de overgangsregeling voor de per 1 juli 2012 gewijzigde Arbeidsomstandighedenregeling. Volgens het aanvraagformulier ‘hercertificeren duikarbeid en duikploegleider’ houdt deze regeling in dat in de periode 1 juli 2012 tot en met 1 juli 2014 niet met een praktijktoets maar met een logboekonderzoek wordt gestart, waarbij wordt bezien of de certificaathouder voldoet aan de wettelijke ervaringseis.Ingevolge artikel 6.2 van het Certificatieschema voldoet de houder van het duikcertificaat niveau A3/B4 aan de wettelijke ervaringsseis, indien hij aantoont in de afgelopen twee jaar minstens 30 duiken te hebben gedaan. Dit kan worden aangetoond door het NDC inzage te geven in het logboek. Uit artikel 6.3.2, aanhef en onder 3, van het Certificatieschema vloeit voort dat het NDC bij de beoordeling van het logboek het niveau van de duiken in aanmerking neemt in relatie tot de categorie van duikwerkzaamheden waarvoor het certificaat is afgegeven, hetgeen met zich brengt dat [appellant], anders dan hij stelt, ook dient aan te tonen duiken met SSE-uitrusting te hebben gedaan. Indien het NDC het voor de beoordeling noodzakelijk acht, kan het ingevolge artikel 6.3.3 van het Certificatieschema de certificaathouder een praktijktoets afnemen.
Uit het door [appellant] in bezwaar overgelegde duikerlogboek blijkt dat hij in de periode 27 maart 2013 tot en met 5 september 2013 35 duiken met SCUBA-uitrusting en zes duiken met SSE-uitrusting heeft gedaan. Het NDC heeft ter zitting erkend dat [appellant] daarmee voldoet aan de wettelijke ervaringseis. Dit betekent dat geen aanleiding bestond om op grond van artikel 6.3.3 van het Certificatieschema van [appellant] te verlangen dat hij binnen vier maanden een praktijktoets doet. Het NDC heeft daartoe dan ook ten onrechte een voorwaarde in het besluit van 18 oktober 2013 opgenomen. Verder betekent dit dat het NDC ook het besluit van 19 februari 2014, dat als een wijziging van het besluit van 18 oktober 2013 moet worden beschouwd en gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb eveneens ter beoordeling voorligt, ten onrechte heeft genomen.
8. Gelet op hetgeen onder 4 is overwogen, is het hoger beroep gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het tegen het besluit van 18 oktober 2013 ingestelde beroep gegrond verklaren en dat besluit, alsmede dat van 19 februari 2014, vernietigen. De Afdeling ziet aanleiding het NDC met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b, van de Awb, op te dragen dat het [appellant] bij het nieuw te nemen besluit op bezwaar tot en met 15 juli 2015 een duikcertificaat niveau A3/B4 toekent. De Afdeling zal daartoe een termijn stellen.
9. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 24 juli 2014 in zaak nr. 13 / 9646;
III. verklaart het door [appellant] ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt de besluiten van het Nationaal Duikcentrum van 18 oktober 2013 en 19 februari 2014, kenmerk Ndc 110/14/ci;
V. draagt het Nationaal Duikcentrum op om binnen twee weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit op bezwaar te nemen;
VI. gelast dat het Nationaal Duikcentrum aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 406,00 (zegge: vierhonderdzes euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. R.J.J.M. Pans, leden, in tegenwoordigheid van mr. D. Krokké, griffier.
w.g. Slump w.g. Krokké
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2015
686.