ECLI:NL:RVS:2015:873

Raad van State

Datum uitspraak
18 maart 2015
Publicatiedatum
18 maart 2015
Zaaknummer
201408172/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de oplegging en verlenging van een tijdelijk huisverbod door de burgemeester van Heerlen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, die op 22 augustus 2014 de door [appellant] ingestelde beroepen tegen de oplegging van een tijdelijk huisverbod door de burgemeester van Heerlen ongegrond heeft verklaard. Het huisverbod werd opgelegd op 8 maart 2014 en verlengd op 17 maart 2014, omdat de burgemeester op basis van feiten en omstandigheden vreesde voor de veiligheid van de vrouw van [appellant]. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester zorgvuldig had gehandeld en dat er voldoende grond was voor het opleggen van het huisverbod.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 18 maart 2015 behandeld. Tijdens de zitting waren zowel [appellant] als de burgemeester vertegenwoordigd door hun advocaten. De Afdeling overwoog dat het opleggen van een huisverbod een ingrijpend instrument is dat alleen mag worden toegepast als er voldoende bewijs is van een ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van betrokkenen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de burgemeester in redelijkheid het huisverbod had kunnen opleggen en verlengen, gezien de omstandigheden en het risico op geweld.

De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het belang van de vrouw om in veiligheid te zijn zwaarder weegt dan het belang van [appellant] om in de woning te blijven. Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201408172/1/A3.
Datum uitspraak: 18 maart 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 22 augustus 2014 in zaak nr. C/03/188462 / FA RK 14-533 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Heerlen.
Procesverloop
Bij besluit van 8 maart 2014 heeft de burgemeester aan [appellant] een tijdelijk huisverbod opgelegd. Bij besluit van 17 maart 2014 heeft de burgemeester het opgelegde huisverbod verlengd met een aansluitende periode van achttien dagen.
Bij uitspraak van 22 augustus 2014 heeft de rechtbank de door [appellant] daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 februari 2015, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. J.L. Crutzen, advocaat te Heerlen, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. J.A.L. Devoi, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wet tijdelijk huisverbod (hierna: Wth) kan de burgemeester een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat. Het verbod geldt voor een periode van tien dagen, behoudens verlenging overeenkomstig artikel 9.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, kan de burgemeester een huisverbod verlengen tot ten hoogste vier weken nadat het is opgelegd indien de dreiging van het gevaar, of het ernstige vermoeden daarvan, zich voortzet.
2. Directe aanleiding voor het tijdelijk huisverbod is een incident in de nacht van 7 op 8 maart 2014, waarbij [appellant] met twee handen de keel van zijn vrouw zou hebben dichtgeknepen en haar met haar rug tegen het deurkozijn zou hebben gedrukt.
3. Aan het besluit van 8 maart 2014 tot oplegging van het huisverbod heeft de burgemeester het risico-taxatie instrument huiselijk geweld (hierna: het RiHG) ten grondslag gelegd. Hierin wordt vermeld dat escalatie wordt verwacht. De vrouw wil niet verder met de relatie en is doodsbang voor toekomstig fysiek geweld. [appellant] weigert toestemmingsformulieren te ondertekenen, waardoor de hulpverlening niet kan aanvangen. [appellant] is bekend met eerder fysiek geweld. Het belang van de vrouw prevaleert boven het belang van [appellant], aldus de in het RiHG neergelegde belangenafweging.
Het besluit van 17 maart 2014 tot verlenging van het huisverbod is gebaseerd op het aan de burgemeester uitgebrachte beleidsadvies. Daarin wordt geadviseerd het huisverbod te verlengen omdat de vrouw nog steeds bang is voor zowel fysiek, verbaal als psychisch geweld als [appellant] geen passende vorm van hulpverlening heeft. Waar de vrouw open staat voor hulpverlening en deze aangrijpt, heeft [appellant] te kennen gegeven de hulpverlening af te wijzen tot de rechtbank uitspraak heeft gedaan over de rechtmatigheid van de oplegging van het huisverbod. De hulpverlening is derhalve nog niet gerealiseerd, waardoor de dreiging nog aanwezig is. De burgemeester heeft dit advies gevolgd.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat niet is gebleken dat het besluit van 8 maart 2014 tot oplegging van het huisverbod op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Hij voert daartoe aan dat de rechtbank ten onrechte zonder nadere motivering is uitgegaan van de in het op ambtseed vastgestelde proces-verbaal vermelde rode verkleuring aan de hals en/of nek van de vrouw. Deze verkleuring kan ook het gevolg zijn geweest van een allergische reactie en dit is niet door een arts onderzocht, aldus [appellant]. Voorts betoogt [appellant] dat in het RiHG meerdere zaken zijn overdreven en ontkent hij het incident. Tevens stelt hij dat ten onrechte de gestelde mishandeling van de zoon van de vrouw wordt gebruikt om de geweldsontwikkeling van de laatste jaren te onderbouwen. De zoon behoort niet tot de kring van personen wier veiligheid door artikel 2 van de Wth dient te worden beschermd. Voorts is volgens [appellant] gelet op de datum en het tijdstip van het RiHG de inhoud daarvan voornamelijk gebaseerd op de verklaringen van de vrouw.
Voorts betoogt [appellant] dat nergens uit blijkt waarom het belang van de vrouw om in de woning te blijven zwaarder weegt dan zijn belang daartoe.
4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 27 augustus 2014 in zaak nr. 201305059/1/A3), is het opleggen van een huisverbod een ingrijpend instrument waarvan de toepassing zeer grote gevolgen heeft voor het privéleven van betrokkenen. De bevoegdheid daartoe is beperkt tot situaties waarin voldoende grond aanwezig is om aan te nemen, althans ernstig te vermoeden, dat zich een ernstig en onmiddellijk gevaar voordoet voor de veiligheid van personen. Indien dat het geval is, moet de burgemeester zorgvuldig overwegen of aanwending van de bevoegdheid aangewezen is. De rechter beoordeelt of de aangevoerde omstandigheden van dien aard waren dat in het voorliggende geval een bevoegdheid tot oplegging van een huisverbod bestond. Indien dat het geval is, wordt de afweging van de burgemeester door de bestuursrechter terughoudend getoetst.
In dezelfde uitspraak heeft de Afdeling overwogen dat, gelet op de aard van een huisverbod, dat altijd in spoedeisende situaties wordt opgelegd, niet is vereist dat de juistheid van de aan het huisverbod ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden onomstotelijk vaststaat. Voldoende is dat aannemelijk is dat die feiten en omstandigheden zich hebben voorgedaan en dat die feiten en omstandigheden voor de in het besluit genoemde personen een ernstig en onmiddellijk gevaar dan wel een ernstig vermoeden van een dergelijk gevaar opleveren.
Zoals de Afdeling eveneens eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 17 december 2014 in zaak nr. 201403270/1/A3), mag een bestuursorgaan in beginsel uitgaan van de juistheid van een op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal. Dat geldt evenzeer voor de rechter, tenzij tegenbewijs noopt tot afwijking van dit uitgangspunt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat [appellant] zijn stelling dat de verkleuring aan de hals en/of nek van de vrouw een gevolg kan zijn van een allergische reactie niet heeft onderbouwd. Hetzelfde geldt voor zijn kritiek op het RiHG. Gelet op de inhoud van het proces-verbaal en in aanmerking genomen de in het RiHG neergelegde bevindingen, heeft de rechtbank derhalve terecht overwogen dat niet is gebleken dat de burgemeester geen zorgvuldig onderzoek heeft verricht naar de feiten en omstandigheden die aanleiding hebben gegeven tot het opleggen van het huisverbod.
De rechtbank heeft eveneens terecht overwogen dat de burgemeester zich op het standpunt heeft mogen stellen dat een ernstig vermoeden bestond dat de aanwezigheid van [appellant] in de woning een ernstig en onmiddellijk gevaar opleverde voor de veiligheid van de vrouw en dat de burgemeester derhalve bevoegd was het huisverbod op te leggen. De door [appellant] gestelde omstandigheid dat het Openbaar Ministerie de zaak heeft geseponeerd, doet daar niet aan af, nu het sepot niet maakt dat op het moment van het opleggen van het huisverbod dat vermoeden niet kon bestaan.
Gelet op de tekst van artikel 2, eerste lid, van de Wth en op de totstandkomingsgeschiedenis van die wet wordt het huisverbod opgelegd aan degene van wie de dreiging uitgaat. Diegene dient de woning dan ook tijdelijk te verlaten. Alleen indien het opleggen van het huisverbod onevenredig bezwarend is, wordt hier van afgeweken (Kamerstukken II, 2005/06, 30 657, nr. 3, blz. 1 en 18). [appellant] heeft niet gemotiveerd dat het niet kunnen betreden van de woning voor hem onevenredig bezwarend is, zodat de rechtbank terecht heeft overwogen dat de burgemeester het belang van de vrouw in redelijkheid zwaarder heeft kunnen achten dan het belang van [appellant].
Het betoog faalt.
5. Het betoog dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de burgemeester in redelijkheid het huisverbod heeft kunnen verlengen, heeft [appellant] niet nader gemotiveerd en behoeft derhalve geen bespreking.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.D.A.M. Zegveld, griffier.
w.g. Borman w.g. Zegveld
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2015
43-773.