ECLI:NL:RVS:2015:871

Raad van State

Datum uitspraak
18 maart 2015
Publicatiedatum
18 maart 2015
Zaaknummer
201408251/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging geboortedatum in gemeentelijke basisadministratie en nieuw gebleken feiten

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die op 25 augustus 2014 haar beroep ongegrond verklaarde. [appellante] had verzocht om wijziging van haar geboortedatum in de gemeentelijke basisadministratie, van 1949 naar 1943. Dit verzoek werd door het college van burgemeester en wethouders van Haarlem op 31 oktober 2013 afgewezen, waarna het college op 11 maart 2014 het bezwaar van [appellante] ongegrond verklaarde. De rechtbank oordeelde dat de overgelegde documenten onvoldoende bewijs boden voor de wijziging van de geboortedatum.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 24 februari 2015 behandeld. [appellante] werd bijgestaan door haar advocaat en een tolk. Het college werd vertegenwoordigd door twee ambtenaren. De Afdeling overwoog dat, volgens de Algemene wet bestuursrecht, indien na een afwijzing een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager nieuwe feiten of veranderde omstandigheden moet aanvoeren. De overgelegde documenten door [appellante] werden niet als nieuw gebleken feiten beschouwd, omdat deze niet konden afdoen aan het eerdere onherroepelijke besluit van 28 februari 2013.

De Afdeling concludeerde dat er geen nieuw gebleken feiten of omstandigheden waren die een hernieuwde toetsing rechtvaardigden. De wijziging van de wetgeving van de gemeentelijke basisadministratie had geen relevante impact op de beoordeling van de zaak. Het hoger beroep van [appellante] werd ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201408251/1/A3.
Datum uitspraak: 18 maart 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Haarlem,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 25 augustus 2014 in zaak nr. 14/1485 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem.
Procesverloop
Bij besluit van 31 oktober 2013 heeft het college het verzoek van [appellante] om haar geboortedatum in de gemeentelijke basisadministratie te wijzigen afgewezen.
Bij besluit van 11 maart 2014 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 augustus 2014 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 februari 2015, waar [appellante], bijgestaan door mr. I. Epe, advocaat te Haarlem en Z. Hamidi, tolk, en het college, vertegenwoordigd door mr. R. Braeken en F. Oonk, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
Ingevolge het tweede lid kan het bestuursorgaan, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
Ingevolge artikel 2.8, tweede lid, van de Wet basisregistratie personen (hierna: Wet brp), worden de gegevens over de burgerlijke staat, indien zij feiten betreffen die zich buiten Nederland hebben voorgedaan, ontleend aan een geschrift als bedoeld onder a, bij gebreke hiervan aan een geschrift als bedoeld onder b of c, bij gebreke ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder d en bij gebreke ten slotte ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder e:
a. een akte over het desbetreffende feit, die is opgenomen in de registers van de Nederlandse burgerlijke stand;
b. een in Nederland gedane rechterlijke uitspraak over het desbetreffende feit die in kracht van gewijsde is gegaan;
c. een buiten Nederland overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie opgemaakte akte die ten doel heeft tot bewijs te dienen van het desbetreffende feit, of een over dat feit gedane rechterlijke uitspraak, of bij gebreke daarvan een akte van bekendheid of beëdigde verklaring, bedoeld in artikel 45 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;
d. een geschrift dat overeenkomstig de plaatselijke voorschriften is opgemaakt door een bevoegde instantie, waarin het desbetreffende feit is vermeld;
e. een verklaring die betrokkene ten overstaan van een door het college aangewezen ambtenaar onder eed of belofte heeft afgelegd, die op schrift is gesteld en door betrokkene is ondertekend.
Ingevolge artikel 2.10, tweede lid, worden aan een geschrift, als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onder c, d of e, geen gegevens ontleend, voor zover de Nederlandse openbare orde zich verzet tegen de erkenning van de rechtsgeldigheid van de in deze geschriften vermelde feiten.
Ingevolge artikel 2.58, eerste lid, voldoet het college binnen vier weken kosteloos aan het verzoek van betrokkene hem betreffende gegevens in de basisregistratie te verbeteren, aan te vullen of te verwijderen, indien deze feitelijk onjuist dan wel onvolledig zijn of in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Het verzoek bevat de aan te brengen wijzigingen.
Ingevolge het tweede lid geeft het college aan het verzoek uitvoering met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de eerste afdeling van hoofdstuk 2 (artikel 2.1 tot en met 2.61). Ingevolge artikel 2.60, aanhef en onder g, wordt een beslissing van het college om niet te voldoen aan een verzoek, als bedoeld in de artikelen 2.55 tot en met 2.59, gelijkgesteld met een besluit in de zin van de Awb.
2. [appellante] staat sinds 16 september 1986 in de gemeentelijke basisadministratie geregistreerd met het geboortejaar 1949. Bij besluit van 28 februari 2013 heeft het college een eerder verzoek van [appellante] tot wijziging van dit geboortejaar naar 1943 afgewezen. Het daartegen ingestelde bezwaar is bij besluit van 13 augustus 2013 niet-ontvankelijk verklaard. Hiertegen is geen beroep ingesteld.
3. Op 11 september 2013 heeft [appellante] opnieuw verzocht om wijziging van haar geboortedatum. Bij dit verzoek heeft zij overgelegd een vertaalde beschikking van de rechtbank te Berrachid (Marokko) van 13 september 2011, een gelegaliseerd uittreksel van een geboorteakte, een vertaalde huwelijksakte en een familieboekje. Voorts heeft zij overgelegd een Marokkaans paspoort, een kopie van haar Marokkaanse identiteitskaart van 3 juli 1964, haar huidige Marokkaanse identiteitskaart, geboorteaktes van haar drie kinderen en een Copie Integrale (kopie van een Marokkaanse geboorteakte). Bij brief van 16 december 2013 heeft [appellante] gelegaliseerde exemplaren van voornoemde beschikking van de rechtbank, de huwelijksakte, het familieboekje, haar geboorteakte, de geboorteaktes van haar drie kinderen en de Copie Integrale overgelegd.
4. Het college heeft aan zijn besluit van 31 oktober 2013 ten grondslag gelegd dat de aanvraag van 11 september 2013 moet worden aangemerkt als een herhaalde aanvraag als bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, van de Awb. Vervolgens heeft het college overwogen dat de overgelegde documenten niet zijn aan te merken als nieuwe feiten of omstandigheden daar zij niet aan het eerdere onherroepelijke besluit van 28 februari 2013 kunnen afdoen. Aan het besluit op bezwaar van 11 maart 2014 is ten grondslag gelegd dat een aantal van de overgelegde documenten wel als nieuwe feiten of omstandigheden is aan te merken. Evenwel kan dit niet leiden tot toewijzing van het verzoek, omdat [appellante] met deze documenten niet heeft aangetoond dat het in de basisregistratie personen vermelde geboortejaar feitelijk onjuist is, aldus het college.
5. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat de overgelegde documenten onvoldoende bewijs vormen om aan te tonen dat het geregistreerde geboortejaar in de basisregistratie personen feitelijk onjuist is en gewijzigd dient te worden in 1943. Daartoe voert zij aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat aan de beschikking van de rechtbank te Berrachid onvoldoende bewijskracht toekomt. Voorts voert zij aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de door haar overgelegde documenten geen ondubbelzinnige aanwijzingen bevatten dat het geboortejaar 1943 is.
5.1. Uit de jurisprudentie van de Afdeling (uitspraak van 6 maart 2008 in zaak nr. 200706839/1) vloeit voort dat, indien een bestuursorgaan na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking neemt, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet kan worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst, als ware het een eerste afwijzing. Dit uitgangspunt geldt niet alleen voor besluiten genomen naar aanleiding van een nieuwe aanvraag, maar ook voor besluiten op een verzoek om terug te komen van een al dan niet op aanvraag genomen besluit (uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2005 in zaak nr. 200406320/1). Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kan de bestuursrechter dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen toetsen.
Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden, die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan doen zich niettemin geen feiten of omstandigheden voor die een - hernieuwde - toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen.
5.2. De Afdeling stelt vast dat het besluit van 11 maart 2014, waarbij het besluit van 31 oktober 2013 is gehandhaafd, van gelijke strekking is als het eerdere besluit van 28 februari 2013. Derhalve komt het besluit van 11 maart 2014 slechts voor toetsing door de rechter in aanmerking, voor zover nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd.
5.3. Bij haar verzoek van 11 september 2013, welk verzoek geleid heeft tot het besluit van 11 maart 2014, heeft [appellante] de onder 3 vermelde documenten overgelegd. Van die documenten zijn de vertaalde beschikking van de rechtbank, het gelegaliseerde uittreksel van een geboorteakte, de vertaalde huwelijksakte, de geboorteakte van [dochter], het Marokkaanse paspoort en de identiteitskaart uit 1964 reeds bij het nemen van het besluit van 28 februari 2013 betrokken.
Wat betreft de huidige Marokkaanse identiteitskaart blijkt dat deze is afgegeven op 11 december 2012. [appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij dit document niet vóór het besluit van 28 februari 2013 kon overleggen. Ten aanzien van het familieboekje, de geboorteaktes van [zoon A] en [zoon B] en de Copie Integrale wordt opgemerkt dat deze documenten weliswaar zijn opgemaakt na het besluit van
28 februari 2013, maar [appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze documenten niet daarvóór hadden kunnen worden opgemaakt en overgelegd. Dit geldt evenzeer voor de gelegaliseerde exemplaren daarvan.
Overigens zijn deze overgelegde documenten opgemaakt na, en gebaseerd op, de beschikking van de rechtbank te Berrachid, waarvan is vastgesteld dat deze onvoldoende bewijskracht toekomt, zodat op voorhand uitgesloten is dat deze aan het besluit van 28 februari 2013 kunnen afdoen.
Gelet op het voorgaande zijn in hetgeen is aangevoerd geen nieuw gebleken feiten of omstandigheden gelegen die een toetsing rechtvaardigen. Evenmin doet zich een relevante wijziging van het recht voor. De Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens is weliswaar op 6 januari 2014 vervangen door de Wet brp, maar het toetsingskader is niet in relevante zin gewijzigd. Gelet op het vorenstaande is er voor rechterlijke toetsing van het besluit van 11 maart 2014 geen plaats.
Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep is reeds hierom ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, met verbetering van de gronden waarop deze rust, te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, griffier.
w.g. Van Altena w.g. Klein
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2015
176-818.