ECLI:NL:RVS:2015:87

Raad van State

Datum uitspraak
21 januari 2015
Publicatiedatum
21 januari 2015
Zaaknummer
201311446/2/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen weigering handhavend optreden bij illegale situaties op perceel

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant A] en [appellant B] tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 7 november 2013. Het college van burgemeester en wethouders van Reusel-De Mierden had op 27 december 2012 geweigerd handhavend op te treden tegen door de appellanten gestelde illegale situaties op hun perceel. Het college verklaarde het bezwaar van de appellanten ongegrond bij besluit van 6 juni 2013. De rechtbank heeft het beroep van de appellanten tegen dit besluit ongegrond verklaard. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 juli 2014, waar de appellanten bijgestaan werden door hun advocaat en het college vertegenwoordigd was door een ambtenaar. De Afdeling heeft in een tussenuitspraak van 17 september 2014 geoordeeld dat het besluit van 6 juni 2013 voor vernietiging in aanmerking komt, omdat het college ten onrechte had gesteld dat het niet bevoegd was om handhavend op te treden tegen overtredingen van de omgevingsvergunning. Het college werd opgedragen om de gebreken in het besluit te herstellen. De termijn hiervoor is verstreken zonder dat het college een nieuw besluit heeft genomen. De Afdeling verklaart het hoger beroep van de appellanten gegrond, vernietigt de uitspraak van de rechtbank en het besluit van het college, en draagt het college op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen. Tevens wordt het college veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan de appellanten.

Uitspraak

201311446/2/A1.
Datum uitspraak: 21 januari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te [woonplaats], gemeente Reusel-De Mierden,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 7 november 2013 in zaak nr. 13/3760 in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B]
en
het college van burgemeester en wethouders van Reusel-De Mierden.
Procesverloop
Bij besluit van 27 december 2012 heeft het college geweigerd handhavend op te treden tegen de door [appellant A] en [appellant B] gestelde illegale situaties op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 6 juni 2013 heeft het college het door [appellant A] en [appellant B] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 november 2013 heeft de rechtbank het door [appellant A] en [appellant B] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant A] en [appellant B] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft de maatschap, [maat A] en [maat B] (hierna: de Maatschap), een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant A] en [appellant B] hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 juli 2014, waar [appellant A] en [appellant B], bijgestaan door mr. R.A.M. Verkoijen, advocaat te Deurne, en het college, vertegenwoordigd door mr. M. Olthuis, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is de Maatschap, vertegenwoordigd door mr. J.W. Verhoeven, advocaat te Breda, [maat A] en [maat B], ter zitting gehoord.
Bij tussenuitspraak van 17 september 2014, nr. 201311446/1/A1 heeft de Afdeling het college opgedragen om binnen zestien weken na de verzending van die tussenuitspraak de daarin omschreven gebreken in het besluit van 6 juni 2013 te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.
Bij brief van 13 januari 2015 is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De Afdeling heeft bij de tussenuitspraak geoordeeld dat het besluit van 6 juni 2013 voor vernietiging in aanmerking komt, nu het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het niet bevoegd is handhavend op te treden tegen overtredingen van de voorschriften 4 en 6 van de omgevingsvergunning van 20 september 2012. Hiertoe is overwogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het kortstondig aanwezig zijn van de verreiker aan de voorzijde van het perceel, bijvoorbeeld om schoongespoten te worden, geen overtreding van voorschrift 4 oplevert. Daarnaast is overwogen dat het betoog van [appellant A] en [appellant B] dat voorschrift 6 is overtreden en het college bevoegd is daartegen op te treden terecht is voorgedragen.
In de tussenuitspraak heeft de Afdeling het college opgedragen om de geconstateerde gebreken in het besluit van 6 juni 2013 te herstellen. Het college diende daartoe een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van [appellant A] en [appellant B] gericht tegen de weigering handhavend op te treden tegen overtreding van de voorschriften 4 en 6. De uitkomst van deze beoordeling diende het college in de vorm van een nieuw besluit op bezwaar aan de Afdeling toe te zenden.
2. De in de tussenuitspraak vermelde termijn is op 7 januari 2015 verstreken. Het college heeft geen nieuw besluit op het door [appellant A] en [appellant B] gemaakte bezwaar genomen, noch heeft het de Afdeling anderszins een reactie op de voornoemde opdracht doen toekomen.
Gelet hierop ziet de Afdeling aanleiding het hoger beroep van [appellant A] en [appellant B] gegrond te verklaren en de uitspraak van de rechtbank te vernietigen. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het door [appellant A] en [appellant B] ingestelde beroep tegen het besluit van 6 juni 2013 gegrond verklaren. Dit besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). De Afdeling ziet aanleiding het college met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b, van de Awb, op te dragen met inachtneming van hetgeen in deze en de tussenuitspraak is overwogen een nieuw besluit te nemen. De Afdeling zal daartoe een termijn stellen. Voorts ziet de Afdeling, naar aanleiding van het verzoek daartoe van [appellant A] en [appellant B], geen aanleiding om het college in dit geval een dwangsom op te leggen voor iedere week die het college in gebreke blijft deze uitspraak na te leven.
3. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 7 november 2013 in zaak nr. 13/3760;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Reusel-De Mierden van 6 juni 2013, kenmerk 13.00179;
V. draagt het college van burgemeester en wethouders van Reusel-De Mierden op om binnen acht weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen hierin en in de tussenuitspraak van de Afdeling van 17 september 2014 is overwogen een nieuw besluit te nemen;
VI. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Reusel-De Mierden tot vergoeding van bij [appellant A] en [appellant B] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1960,00 (zegge: negentienhonderdzestig euro) geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Reusel-De Mierden aan [appellant A] en [appellant B] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 399,00 (zegge: driehonderdnegenennegentig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Vermeulen, griffier.
w.g. Hagen w.g. Vermeulen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2015
700.